GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN LEVENSGESCHIEDENIS.

I.

ZWARTE EN BLANKE.

Een ongewone drukte heerschte er op den vooravond van een Aprildag des jaars 1742 in de nabijheid van een der Gereformeerde kerken van Den Haag.

Wel werden destijds de weekbeurten beter bezocht, dan in onzen tijd vaak 't geval is, maar toch was de toeloop naar dé kerk ditmaal buitengewoon.

Geen wonder, want er zou ook iets buitengewoons voorvallen. Men zou een zwarten dominee hooren, zoo als de menschen zeiden, en natuurlijk, iedereen moest nu naar de kerk, zelfs zij, die er anders niet aan dachten.

't Was daar binnen weldra stampvol. Geen plaats waar nog maar iemand staan ton, bleef onbezet. Daar 'waren groote heeren en aanzienlijke' vrouwen, burgers en geringen, allen nieuwsgierig om den zwarten dominee te zien en te hooren, van wien reeds zoo veel was verteld.

Reeds meer dan twee uur hadden velen gewacht, toen de stilte na den voorzang werd afgebroken, door het geluid van voetstappen, en aller oogen zich wendden naar den kant, van waar die kwamen. Eenige oogenblikken later had de „dominee" den preekstoel bestegen.

Aller oogen waren gericht op den jongen man, die eigenlijk nog geen dominee mocht heeten, maar het toch weldra hoopte te zijn, en die reeds op enkele plaatsen had gepredikt. Wel was hij zwart, zwart van aangezicht, gelijk van kleeding.

„Op en top een Moriaan, " hoorde men hier en daar fluisteren, en met récht. Want de jonkman op den kansel, was een echte neger, met kroeshaar, donkere oogen, uitstekende wangbeenderen, dikke ronde lippen en een kleur die scherp afstak bij het wit, dat aan hals en handen zichtbaar was.

In een der heerebanken, die voor den kerkeraad, de overheden en anderen bestemd waren, •had men ditmaal ook een oud, deftig heer zien plaats nemen, die daar anders gewoonlijk niet zat. Hij had den jongen neger en dezen hem, hartelijk gegroet, eer de laatste de trappen van den stoel opging, 't Was niet onopgemerkt geble-en en menigeen die 't zag, knikte tegen , anderen, als om te zeggen: Dat begrijpen we; die twee kennen elkaar.

Dit was ook zoo en we moeten even zien, hoe die deftige Haagsche heer en die Afrikaansche neger zulke goede vrienden' geworden waren.

Een jaar 01 zestien toen geleden, voer een Amsterdamsch schip naar de kust van Guinea, waar ons land destijds bezittingen had, en waar o. a. De Ruyter zoo wakker indertijd heeft gestreden. Onze voorvaderen gingen overal heen om handel te drijven, en dat was goed. Maar lang niet goed was velerlei, dat .bij dien handel soms voorviel. Zoo b.v. kochten en verkochten zij ook menschen, die dan als slaven weg werden gevoerd, om in Amerika ot elders meestal een ellendig leven te leiden.

Ook wij hadden in de West plantages, waarop zulke slaven werkten, en vaak ruw en wreed werden behandeld. Zelfs tot in de tweede helft der negentiende eeuw, heeft daar de slavernij nog bestaan, en 't heugt mij nog zeer goed, hoe wij als kinderen ons verblijdden, toen we hoorden: Onze koning • heeft de slavernij afgeschaft.

We dienen hier echter bij op te merken, dat destijds nagenoeg alle Christelijke handelsvolken in hun bezittingen slaven hielden of er handel in dreven. Nog' vreemder is, dat zij daar blijkbaar geen bijzonder kwaad in zagen, en zelfs de godvreezenden er niet tegen in verzet kwamen, of het als zondig veroordeelden. Trouwens velen hier wisten niet, wat er eigenlijk omging. Doch dit neemt het kwade van dit bedrijf niet weg, en we mogen den Heere danken, dat dit verfoeisel uit de Christelijke wereld, althans nu goeddeels is weggedaan. Mannen als Wilberforce in Engeland en Van Höevell en Wolbers hier, hebben zoolang getuigd en gestreden, tot eindelijk voor de slaven het uur der vrijheid sloeg.

De kapitein van het Hollandsche schip dan, had behalve allerlei koopwaren, ook ettelijke slaven gekocht, die hij met voordeel hoopte van de hand te doen. Nu geviel het, dat juist te dier tijd, er een tweede HoUandsch schip op de kust van Guinea het anker wierp. Dit laatste vaartuig was veel grooter dan het eerste en was, even als dat, uitgerust voor rekening van de machtige en rijke Oost Indische Compagnie, die ook in Afrika belangrijke bezittingen had. Dit schip heette „Alcyon"; hoe het eerste schip genaamd werd, is mij onbekend.

Aan boord bevond zich o. a. ook een koopman, die zelf tot de Compagnie behoorde, en voor zijn genoegen een reis had meegemaakt naar de Indien, van waar hij nu naar het vaderland terug keerde. Als van zelf maakten de kapitein van het eerste schip en den koopman kennis met elkaar en de kapitein, die 't zijn belang achtte, den grooten heer van de „Alcyon" zich tot vriend te maken, schonk hem allerlei zeldzaamheden, die hij had weten te krijgen van de inboorlingen, waarvoor de koopman zijnerzijds niet achterbleef zijn dank te betoonen.

Op zekeren dag, terwijl de koopman bij den kapitein op 't schip was, zag hij daar een negersjongen van een jaar of acht. die heel handig allerlei diensten verrichtte. Hij had schik in den knaap, gaf hem wat geld, en vroeg den kapitein hoe hij aan dat knechtje kwam.

„Ik heb hem op de kust gekocht, " was 't antwoord; „ik denk dat hij uit een negerij gestolen is."

„'t Is een aardige jongen, " zei de koopman, „daar zal wel wat van te maken zijn."

„Wilt u hem hebben en meenemen? ''vroeg de kapitein.

De koopman dacht even na en zei toen:

„Nu, als u hem missen wilt, dan heb ik wel zin hem mee te nemen. Misschien dat er in Holland nog was goeds uit hem groeit."

Dat was afgesproken. Nog denzelfden dag ging de achtjarige knaap — althans naar gissing was hij zoo oud; een geboortebewijs had hij niet — op de., Alcyon over, die een week later de kust van Guinea verliet, om den steven te wenden naar het vaderland.

Op het schip had de kleine neger zich weldra ieder ten vriend gemaakt. Hij was vlug, handig, vriendelijk en leerde al spoedig zich eenigzins in onze taal uitdrukken. Zijn meester had er geen rouw over, hem mee te hebben gevoerd. Alleen werd het onzen neger wel wat frisch, toen hij in de koudere streken kwam, hij die uit het smoorheete Afrika kwam. Men stopte hem er echter warm in, hield hem bij ruw weer beneden, en zoo bleef hij gezond en wel.

Daar onze vriend gelijk ik zei, geen geboortebewijs bezat en te nauwernood wist of hij een naam had, besloot zijn meester er hem een te geven of liever drie. De voornamen koos hij uit den Bijbel: Jacob, Elisa. De achternaam werd eenvoudig ontleend aan den man, door wien men den jongen gekregen had, en luidde dus Kapitein. Zoo was alles behoorlijk in orde, toen het schip in Den Briel aankwam, van waar elk v'erder zijns weegs ging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's