GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XXVII.

IN DEN NOOD.

’t Werd Gilles duidelijk, dat hij van de menschen weinig nieer te hopen had. Tot den Heere God te gaan met al zijn zonden en nooden wilde hij niet. Bij gaf liever de schuld aan de vrienden.

„Honger is een scherp zv^aard, " zegt een oud spreekwoord. Toen het zoo ver kwam, dat Gilles niet meer te eten had, gevoelde hij al de waarheid van dat woord, te meer daar hij zoo goede dagen had gekend. Door den nood gedreven, verhuurde hij zich eindelijk bij een groentenkooper, de eenige die hem hebben wou. 't Was voor Gilles een moeilijk leven bij zulk werk, dat hem geheel vreemd was, en meermalen schaamde hij zich en werd toornig, als hij met een mand vol kool en wortelen op den rug, zijn oude vrienden tegenkwam, die hem schenen uit te lachen. Ook Wiebold had hij een paar malen ontmoet, doch die had gedaan alsof hij Gilles heel niet kende.

De groenteboer was geen makkelijk heer en verweet Gilles meermalen, dat hij „net zoo suf was als zijn vader." Dit was hard: echtef was waar, dat Gilles, door begrijpelijke oorzaken, alles behalve meer zoo vlug was als eenige jaren geleden, en soms bij de groenten zat te droo-

men, als was hij in diep gepeins. Dan vergat hij ook wel eens of hij roode of witte kool voor zich had of wel, hij lette niet op zijn geld. Ten slotte werd de groentenkoopman boos en zei tot Gilles, dat het zoo niet langer ging. De ander zweeg en vertrok, hij kon het toch niet uithouden.

Den volgenden morgen zocht hij den verf kooper op. We weten reeds wat er toen gebeurde.

Op zekeren namiddag in het najaar zat de verf kooper met smart op Gilles te wachten, die al van den morgen met boodschappen uit was en nog steeds uitbleef, terwijl velerlei op hem wachtte.

Toen het echter avond werd en de loopknecht nog niet verscheen, begaf de patroon zich naar Gilles' woning. Hij vond echter in het huisje niemand dan den ouden vader, die hem wezenloos aanstaarde en niets zeggen kon. Zoo ging de veri kooper dan weer heen, doch om laat in den avond terug te komen. Nu vond hij Gilles, maar deze was zoo beschonken, dat hij zelfs niet in staat was behoorlijk antwoord te geven.

Toornig ging de koopman heen. Den volgenden dag liet hij Gilles roepen, die weldra verscheen en bittere verwijten te hooren kreeg.

„Ik heb al meer gemerkt dat je drinkt, " zei de winkelier, „en drinkers kan ik niet gebruiken. Ik dacht dat het ongeluk je wijzer had gemaakt, maar neen. En nu de boodschappen afgerekend. Je hebt zeker het lijstje en het geld."

Gilles stotterde wat en tastte in den zak Maar zijn hand kivam ledig weer te voorschijn.

„Nu, maak wat voort, " sprak de patroon ontstemd.

„Ik heb het.... verloren, " stamelde Gilles verlegen, „'t Is zeker onderweg "

„Wat onderweg! jawel, onderweg. Maar waar? Je zult natuurlijk zeggen, dat je da niet weet. Maar dan weet ik het: in de kroeg. Je hebt het verdubbeld, zeg het maai."

„Ik weet het wezenlijk niet, " zei Gilles bevende.

Zoo was het ook. Na lang praten, kwam het er eindelijk uit, dat Gilles in een kroeg was gezien, na het geld van de boodschappen te hebben ontvangen. In die kroeg hadden een paar mannen hem „getracteerd, " zoo als ze zeiden. Veel meer wist hij niet, doch het bleek later door de buren, dat hij dien avond smoordronken was thuis gebracht. Of hij nu 't geld wezenlijk verloren had, dan wel 't hem ontsto len was, kon niemand zeggen. Zeker is, dat Gilles geen duit meer m den zak had.

„Maar, " zei de verf kooper, „dat kan mij ook niet schelen. Ik heb je uit medelijden genomen, je vooruit gewaarschuwd, en nu lijd ik nog de schade bovendien. Kort en goed, je pakt je biezen, en zorgt dat je nooit meer in den win kei komt."

Wat Gilles ook bad en smeekte, 't hielp niet. Hij werd op straat gezet.

Moedeloos en vol bitter zelfverwijt ging hij naar huis. Wat zou hij beginnen? Wat me vader? Hij had geen geld meer, en zijn at moe dig boeltje zou zeker geen vijfentwintig gulden opbrengen. Bijna radeloos zat hij daar neer, tot de gedachte in hem opkwam aan Piet te schrijven. Die was toch zijn broer, en zou hem allicht aan wat geld helpen.

Den derden dag kwam het antwoord vol bittere verwijten.

„Ik zal, " schreei Piet, „omdat ik mijn naam in eere wil houden, zorgen dat vader niet in het armenhuis terecht komt, maar zien dat ik hem bij een boer uitbesteed, al kost het m veel geld."

„Net andersom, " bromde Gilles.

„Wat u betreft, " vervolgde Pieter, „voor u doe ik niets. Ik heb wel wat anders te doen, dan te zorgen voor een broer die zijn leven verliederlijkt. Ik heb al genoeg verdriet van u be leefd. Nu is het tusschen ons uit."

Gilles wist thans, dat hij van Pieter niets meer te hopen had. Hij verscheurde toornig den brief en liep de deur uit, helaas, om weer in de kroeg zijn heil te zoeken, waar de herbergier hem wel voor ditmaal wou borgen. Den volgenden dag reeds kwam er iemand, die den ouden vader, op last van Pieter, voorloopig in huis nam, tot voor hem een verblijf was ge vonden. Zoodra vader weg was, ging Gilles naar den kroegbaas, verkocht zijn armoedig boeltje voor twintig gulden, betaalde zijn drankschuld en hield toen nog meer over, dan hij in lang was rijk geweest. Maar hij wist ook: dat was het laatste. En dan....

Doch uit dezen nood tot den Heere te roepen, kwam niet in hem op. Hij schimpte op zijn valsche vrienden, die hij verwenschte, op zijn broeder, die hem in den steek liet, op de menschen die onbarmhartig ' waren, maar.... hij vergat de schuld te zoeken, waar die allereerst lag: bij zich zelf.

Veertien dagen later vinden we Gilles weer op den weg die van Utrecht leidt naar Vreeswijk, 't Was een gure dag en hij rilde nu en * dan in zijn afgedragen en hier en daar doorluchtige kleeren. Hij zag er bleek en mager uit, veel ouder dan hij was. Ook scheen het loopen zelfs hem moeilijk te vallen.

Al langzamer werd zijn stap. 't Zou hem wel onmogelijk zijn nog vóór den avond Vreeswijk te bereiken, waar zoo als hij gehoord had, wellicht werk voor hem zou te vinden zijn. Telkens vroeg hij aan de voorbijgangers hoe ver het nog was, en telkens ook scheen hem het antwoord teleur te stellen.

Op het laatst kon hij niet meer. Hij zag rond naar een plek waar hij rusten kon. Hij kwam bij een boerderij: iets verder op het land was een hooiberg. Hij ging over de plank, die over de sloot lag, keek of iemand hem ook zag, en sloop toen achter den hooiberg om. De berg was, gelijk hij gezien had, niet hoog meer. Hij klom er op, legde zich in het hooi neer en weldra voelde hij een zwaren slaap over zich komen. Eer het donker viel lag hij in diepe rust.

HOOGKNBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's