GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niet ganschelijk of ganschelijk niet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet ganschelijk of ganschelijk niet.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In den bloeitijd onzer Gereformeerde theologie is derhalve tegen de uitdrukking van onze Belijdenis, dat de erfzonde door den doop niet ganschelijk wordt te niet gedaan, nooit eenige oppositie gekomen. Ieder erkende dat dit het ware Gereformeerde gevoelen was. Zelfs theologen als Turretinus, die met de Nederlandsche Confessie niets uitstaande hadden, kwamen in hun polemiek met Rome tot precies dezelfde formule, omdat deze het zuiverst uitdrukt, wat de Gereformeerde Kerk belijdt.

De oppositie ontstond eerst in de vorige eeuw. Ze ging uit van de hoogleeraren Scholten en Doedes, Het zijn deze mannen, die volgens Ds. Los als de autoriteiten te gelden hebben, om uit te maken wat zuiver gereformeerd is. Prof. Scholten, het hoofd der moderne theologie ten onzent. Prof. Doedes, de kampioen der ethische theologie. Hun woord heeft voor hem meer gezag dan dat van Junius en Taffijn, van de Vaderen te Dordt, van Maresius en Turretinus. Zij zijn alleen de ware keurmeesters; de anderen misten de fijne voelhorens om het Luthersche inkruipsel van het ware Gereformeerde gevoelen te onderscheiden.

Al springt de dwaasheid van dit beroep op mannen als Scholten en Doedes tegenover onze knapste Gereformeerde theologen zoo sterk in het oog, dat eigenlijk geen woord behoefde verspild te worden aan de weerlegging van dit argument, toch willen we, om zeifs den laatsten schijn van grond weg te nemen, eens opzettelijk aantoonen uit welke bron deze oppositie voortkwam en wat het eigenlijke motief v/as, waarom deze beide hoogleeraren aan de redactie van 1561 boven die van 1566 de voorkeur gaven.

Gelijk men weet, schreef de hoogleeraar Scholten zijn beroemd werk De leer der Hervormde Kerk om de positie der modernen in de Hervormde Kerk te redden. Van verschillende zijden werden de modernen aangevallen; hun werd openlijk verweten, dat zij met de belijdenis der Kerk in strijd waren en daarom in de Kerk niet thuis hoorden; dat verwijt maakte indruk; de modernen kwamen er min of meer door in gedrang; er moest een redmiddel worden gevonden. Dat bood de hoogleeraar Scholten in dit meesterlijk werk. Wat al of niet Gereformeerd was, zoo zeide hij, moest niet uit de belijdenisschriften worden afgeleid, maar uit de Gereformeerde beginselen. Die Gereformeerde beginselen werden nu in dien vorm gegoten, dat zij als twee druppelen water geleken op het pantheïstische determinisme van den hooglecraar Scholten zelf. En daarmede was de goocheltoer verricht. De modernen waren eigenlijk de ware Gereformeerden; zij die aan de belijdenis vasthielden arme letterknechten, die voor den vorm den geest voorbijzagen. Zoo werd bijv, uit het Gereformeerde beginsel van de absolute souvereiniteit Gods afgeleid, dat de Gereformeerde belijdenis van de verwerping der niet-uitverkorenen en hun eeuwige verdoemenis onjuist was; de ware Gereformeerde moest gelooven, dat alle menschen zouden zalig worden. Dat eene voorbeeld moge aantoonen, hoe we ia dit werk, dat trots al zijn geleerdheid niets dan een tendenzwerk is, feitelijk met een bestrijding van de Gereformeerde leer op haar meest cardinale punten te doen hebben, en hoe dwaas het is zich op dit werk te beroepen, wanneer men weten wil wat Gereformeerd is of niet.

Ook bij de critiek van Prof. Scholten op Art. XV van onze Confessie komt dit uit Hij behandelt deze quaestie opzettelijk in de Inleiding, om in een sterk sprekend voorbeeld te doen uitkomen dat „in de voorstellingen der Gereformeerde Kerk het een en ander behouden (is) dat bij een juiste toepassing der beginselen verworpen of anders geformuleerd had moeten worden". Volgens Prof. Scholten is het Gereformeerde beginsel, dat het sacrament alleen afbeeldend (significans) niet mededeelend (exhibens) is. Gods vrije genade werkt geheel onaf hankelijk van het sacrament. Dientengevolge is de uitdrukking, dat de doop de erfzonde teh deele wegneemt, in strijd met het Gereformeerde beginsel en in den grond Roomsch. (Dl. I. p. 3. en 19) Maar dit bezwaar geldt niet alleen wat in Art, XV over den doop staat, maar — volkomen consequent — nog sterker wat in Art. XXXV geleerd wordt over het Avondmaal. Wanneer onze Geloolsbelijdenis zegt, dat „hetgeen bij het Avondmaal gegeten en gedronken wordt, het eigen en natuurlijk lichaam en het eigen bloed van Christus is", dan behelzen deze woorden volgens Prof. Scholten zelf „een dubbele miskenning van het Gereformeerde beginsel" (p. 3, 4). Toegegeven dus, dat Prof. Scholten het Gereformeerde beginsel juist gesteld heeft, dan volgt daaruit, dat niet alleen in Art. XV de oorspronkelijke tekst moet hersteld worden, maar ook dat Art. XXXV grondig moet herzien worden. Prof. Scholten was althans logisch; de grondopvatting van het sacrament beslist over doop en avondmaal beide. Zelfs moet men nog verder gaan en voor alle dingen in Art. XXXIII de woorden schrappen dat „de sacramenten teekenen en zegelen zijn, door het middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes", want hier wordt wel degelijk van een werking Gods in en bij het sacrament gesproken. De fout van Prof. Scholten springt daardoor vanzelf in het oog. Die fout schuilt niet in de conclusie, maarjn het beginsel, dat hij voorop schuift. De Gereformeerden hebben nooit geleerd, dat de sacramenten alleen een significatieve, afbeeldende beteekenis hadden. Ze zeiden dat wel van het teeken, het signum, maar niet van het sacrament in ruimeren zin. Wat Prof. Scholten hier als het Gereformeerde beginsel op den voorgrond stelt, is de nuchtere rationalistische opvatting van het sacrament, die aan Zwingli haar oorsprong te danken heeft, die ook de moderne theologie weer met gretigheid opnam, maar die door de echte Gereformeerden steeds bestreden en verworpen is. Zij leerden juist omgekeerd, dat de sacramenten „geen ijdele of ledige teekenen" zijn, niet alleen dienen om ons de genade af te beelden, maar weldegelijk ons verzekeren dat God deze genade ons ook metterdaad schenkt. De band tusschen het teeken en de beteekende zaak werd door hen steeds vastgehouden. Eerst door dien band werd het teeken een sacrament, wat het zonder dien band niet zou zijn. Zoo is de fout van Prof. Scholten's critiek duidelijk. Ze schuilt daarin, dat Prof. Scholten een opvatting van het sacrament als uitgangspunt nam, die modern maar niet gereformeerd is. Zijn sacramentsopvatting komt niet alleen met Art. XV, maar met heele onze Belijdenis en heel onze liturgie in botsing.

Precies eender staat het met den hoogleeraar Doedes. Ook deze hoogleeraar, die een verklaring schreefvan de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en Catechismus heeft daarin niet alleen op de voornaamste punten de Ge reformeerde leer bestreden, maar toonde daarbij hoe weinig hij de belijdenisschriften begreep, waar hij o. a. meende, dat volgens de Gereformeerde belijdenis de schepping alleen een werk was van den Vader en niet van den Zoon. Zoo nu is het ook hier. Niet alleen dat de Hoogleeraar Doedes beslist den kinderdoop verwerpt, loochent dat er een erfschuld is of dat de erfzonde ons schuldig stelt voor God, maar ook de uiteenzetting van zijn sacramentsbegrip toont, hoever de hoogleeraar Doedes ook op dit punt van de Gereformeerde leer verwijderd is. Vooral de uitdrukking in Art. XXXIII dat de sacramenten teekenen zijn „waardoor God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes, " heeft het zwaar te ontgelden. En voorts strekt deze critiek zich uit over alles wat in art. XXXIV en XXXV over doop en avondmaal gezegd wordt; schier niet één uitdrukking is daar in overeenstemming met de Schrift. Met name hebben wij bij den doop in het geheel niet te denken „aan besprenging met en zuivering door het verzoeningsbloed onzes Heeren" (I. p 457). Op dat standpunt dat er geen erfschuld is, dat de kinderdoop in strijd is met Gods Woord, dat de sacramenten alleen teekenen zijn en dat de doop niets te maken heeft met de afwassching der zonden door Christus bloed, volgt natuurlijk logisch, dat de uitdrukking in Art. XV dat „de erfzonde door den doop niet ganschelijk wordt weggenomen, " niet deugt. Volgens Prof. Doedes is de ware beschouwing „dat de doop niets hoegenaamd tot wegneming of vernietiging van de erfzonde uitwerkt of aanbrengt". Niets hoegenaamd. Zoo is het volkomen te begrijpen, dat Prof. Doedes aan de oorspronkelijke redactie van Art. 15 verre de voorkeur geeft boven hetgeen thans in Art. IS te lezen staat. (p. 174). Maar zoo blijkt ook, hoe ver men van de Gereformeerde leer moet zijn afgedoold om deze critiek van Prof. Doedes als juist te beschouwen.

Het verzet van Prof. Scholten en Prof Doedes tegen Art. XV van onze Coüfessie is daarmede in het rechte licht gesteld. De oorsprong van dit verzet ligt niet daarin, dat zij de ware Gereformeerde doopsbeschouwing wilden handhaven, maar dat ze, zelf geheel ongereformeerd op het stuk der sacramenten, deze ongereformeerde beschouwing in de confessie wilden indragen door een beroep op den oorspronkelijken tekst onzer Belijdenis, En indien er nog eenig bewijs noodig is, hoe wijs en verstandig de Synode van 1566 handelde doos een formule te kiezen, die alle misverstand afsneed en de zuivere Gereformeerde leer van den Doop handhaafde, dan is het juist deze voorkeur door de hoogleeraren Scholten en Doedes aan den tekst van 1561 geschonken,

In dit licht der historie bezien, draagt de sympathie van Ds. Los voor den oorspronkelijken tekst van Art. XV en zijn beschuldiging, dat de Synode van 1566 „gelutherd" heeft, een niet onbedenkelijk karakter. Die bedenking wordt niet minder, waar Ds. Los Prof. Scholten en Prof. Doedes als autoriteiten aanhaalt om de ware gereformeerde doopleer te leeren kennen. Wie in zoo zonderling gezelschap zich op weg bevindt, laadt minstens de verdenking op zich, dat hij zelf op het stuk van den doop „niet ganschelijk" of „ganschelijk niet" gereformeerd is.

Of Ds, Los hierbij de tolk is van de Confessioneele partij weten we niet. Zijn stuk werd door de redactie zonder eenigen commentaar geplaatst, en van eenige critiek op dit stuk in de bladen der Confessioneele partij hoorden we niet. Zonder het qui tacet consentit (wie zwijgt, stemt toe) nu al te zeer te drukken, toont dit feit toch, welke eigenaardige geestesrichtingen in deze Confessioneele partij aan het woord zijn.

Deze confessioneele partij geeft zichzelf het brevet van de alleen echte en ware Gereformeerde te zijn, Aan de belijdenis houdt ze onveranderd, tot titel en jota, vast. De schrapping van éen zinsnede in Art. 36, die door alle Gereformeerde Kerken is prijs gegeven als onjuist, is in haar oog het teeken van verregaande heresie. Van wat Gereformeerd is bezit zij het monopolie, en zij alleen.

Ze is reeds tot de ontdekking gekomen, dat Voetius, onze groote canonicus, die in binnen-en buitenland erkend wordt als het type van het Gereformeerde leven, op het punt van de kerkregeering ganschelijk aan het dolen is geweest. De arme man was niet Gereformeerd, maar independent. Prof. Kleyn heeft de eer dezer ontdekking.

Thans zijn we al zoover, dat al de Synodes onzer Gereformeerde Kerken van 1566 af, de Synode van Dordt incluis, op het stuk van den doop eigenlijk Luthersch hebben geleerd.

De eer dezer ontdekking konit aan Ds. Los van Friezenveen toe.

We zijn benieuwd, welke nieuwe ontdekkingen ons nog te wachten staan.

Voorloopig strekt het ons tot geen geringe geruststelling, dat we met Voetius, Maresius, Turretinus, de Dordtsche Synode, enz. op den Index staan.

Dat gezelschap is in ons oog nog altoos te prefereeren boven dat van de hoogleeraren Scholten, Doedes en Kleyn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Niet ganschelijk of ganschelijk niet.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1906

De Heraut | 4 Pagina's