GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees Ds. Hoekstra onlangs in de Geldersche Kerkbode op het misbruik, dat vaak gemaakt wordt van Paulus' woord, dat men wel met den geest moet bidden, maar ook met het verstand, ditmaal geeft hij naar aanleiding van dit tekstwoord een practicale bestiering voor het gebedsleven, die uitnemende wenken bevat

Ofschoon dus, gelijk wij gezien hebben, bovenstaand woord van den apostel Paulus al veel verkeerd verstaan en niet goed te pas gebracht is, toch zeggen we daarom niet, dat de vermaningen en bestieringen, die godvruchtige menschen, ook met verkeerde verklaring van dit Schriftwoord, aan anderen wel gegeven hebben, daarom niet goed waren. Wel neen, in de bedoeling lag vaak wel wat goeds. En al was het dan, dat men er dezen tekst te onpas bij gebruikte, toch waren daarom alle vermaningen en bestieringen niet verkeerd, die men op dit stuk aan anderen gaf.

We hebben hier een verschijnsel, dat zich o zoo veel voordoet. Godvruchtige menschen kunnen dingen zeggen, die waar zijn en die hout snijden; maar als 'ter nu op aankomt, om het mei Gods Woord aan te dringen, en het in dat Woord aan te wijzen, dan zien ze menigmaal de dingen, die zij bedoelen, niet uitgedrukt op vele plaatsen der Schrift, waar die dingen anders klaar en helder in liggen; en daartegenover zoeken zij die dingen wel en meenen ze die wel te vinden in Schrift woorden, die er heelemaal niet bij te pas komen.

Allerminst voegt het dan aan ongeestelijke la& aschen, smalend op de Godvruchtigen neer te zien, wanneer deze al eens een tekst verkeerd mochten gebruiken. Zulke ongeestelijke menschen behoorden dan niet neaswijs, omdat zij de Godvruchtigen op 't minder goed verstaan en minder goed te pas brengen van een tekst betrappen, hen te verachten en hun goed bedoelde vermaningen in den wind te slaan. Dit moet onder ons te meer betracht worden, omdat, gelijk de ervaring leert, eenig beter inzicht, dat men op sommige punten heeft, licht in groote verwatenheid overslaat, waarbij men niet alleen zijn uil voor een valk aanziet, maar ook voor zichzelven de noodzakelijkheid van ootmoedige vreeze Gods en geestelijke gezindheid minder betracht, dan wel wenschelijk ware.

Aan de andere zijde zullen de Godvruchtigen, naarmate ze ootmoediger en eenvoudiger zijn, gaarne steeds meer rechte en geestelijk inzichten in den zin en de beteekenis van Gods Woord ontvangen. Immers, door het Woord moet onze eigene ziele steeds onderwezen, getroost en gesterkt worden, en het is ook 't eenige rechte middel tot ver remaning en bestiering van anderen.

Wat nu overigens de zaak zelve van het gebed aangaat, — 't is voorzeker uitnemend, ja noodig, om menschen, die aangaande zichzelven te kennen geven, dat zij niet recht bidden kunnen, dat zij den Geest nog missen, die daartoe noodig is, dat zij niet bidden kunnen uit de diepte hunner ziel en onder een grondigen indruk van hunne behoeften — toch ernstig aan te manen, om niet af te laten, zoo goed en zoo kwaad 't hun dan maar gegeven wordt, met ernst Gods aangezicht te moeken Dit heeft dan echter niet de beteekenis van een aansporing, om maar met 't dorre verstand te gaan bidden, zonder meer. Neen, 'tis veelmeer een opwekken van de gave, die hun wellicht, zonder dat zii 't zelven zoo beseffen en weten, mag geschonken zijn. Wact men moet niet vergeten; als die betuigingen oprecht zijn, en er met eenigen weedom des harten een oprechte erkentenis is van onbekwaamheid tot 't gebed — men moet niet vergeten, dat daar een heerlijk werk des Geestes reeds onder schuilt. Zoo is dan de vermaning, die in dit stuk tot hen gebracht wordt, een opwekking die de H. Geest in den middelijken weg hun toedient, om zijn eigen werk in de ziele aan te blazen.

Niemand denke, dat zulke opwekkingen niet noodig zijn voor degenen, in wie waarlijk reeds leven is, omdat die er toch wel van zelven toekomen. Want dit is eenvoudig niet waar, en een gansch scheeve beschouwing van 't werk Gods. Daar ligt wel in 't nieuwe leven een drang inge schapen tot gebed, maar 't is Gods weg, dien drang tot (openbaring [te brengen2[niet Janders dan door de vermaningen.

In dit stuk kan men mank gaan aan dezelfde verkeerde beschouwing, die op 't stuk van wedergeboorte en bekeering wel heerscht.

Men denkt dan, dat de roeping tot bekeering bijzonder noodig is voor de doode menschen, en dat men hun dan nog liever de noodzakelijkheid der wedergeboorte ernstig moet aanzeggen; maar dat aan de andere zijde de wedergeborenen tot bekeering te roepen niet noodig is, omdat dat van zelf wel komt door de innerlijke persing van 't werk Gods in hunne ziel.

Geheel mis I Averechts en verkeerd! Gods ge wone en geopenbaarde weg is »z> /, te laten groeien zonder zonneschijn en regen. De afmaning van de zonde, de roeping tot nieuwigheid des levens, tot bekeering en geloolsoefening. doelt juist bijzonder op de levendgemaakten. Dat isjuist de zonneschijn en de regen, door welke de Heere, wat Hij in beginsel geplant heeft, wil doen gedijen. Zoodat alle vermaning, die in de gemeente Gods geschiedt, a'le bloot leggen en bestraffen van de zonde, alle ernstige waarschuwing voor 't verderf, alle krachtige aanmaning tot verootmoediging en tot een vlieden van de zonde, en tot bekeering, veronderstelt een nieuw levensbeginsel, dat God, naar de hope die wij hebben mogen uit zijn verbond, reeds gewrocht mag hebben in de harten zijner uitverkorenen, die onder 't Woordzijn, of ook daarin nog werken kan.

Zoo is 't nu ook met de aanmoediging om in 't gebed te volharden, die geschiedt tot degenen, die betnigen, dat ze alleen maar wat verstandelijk kunnen bidden, zonder meer. Indien onder zulke betuigingen een ernstig en oprecht gemoed schuilt, dan kan daar reeds een kostelijk werk des Geestes in verscholen liggen en dat moet aangeblazen worden.

Ook moet hierbij niet vergeten worden, dat 't verstand de poort is (om zoo te zeggen^ door welke de H. Geest binnen dringt in 't werken van zijn werk in de zielen. Daarom is de geringachting van de verlichting des verstands zoo onschriftmatig, zoo ongereformeerd en zoo schadelijk.

Ik kan op geestelijk gebied niets waarlijk zoeken begeeren en beminnen, tenzij ik 'teerst in 'toog krijge en kenne en beschouwe met verlicht ver­stand.

Wij kunnen 't immers allen ook wel weten, als we ons eigen inwendig leven raadplegen, op welke wijze de Heere gewoon - is door zijnen Geest de gebedsgenade en de behoefte, ook waar ze ingezonken is, te verlevendigen. Is 't niet op deze wijze, dat Hij ons verstand bestraalt, zoodat wij de begeerlijke dingen, die ons zoo noodig zijn, leeren kennen, en dat Hij dan onze genegenheden daarbij verwekt, om ons naar die zaken met 01 s gansche hart uit te strekken ?

Zoo moet 't dan werkelijk bij een ieder mensch en bij ons allen in de zake des gebeds in de allereerste plaats aangehouden worden op een Godvruchtige verstandelijke overlegging en overpeinzing van de dingen, die onmisbaar noodig zijn, en van den weg, waarin ze te verkrijgen zijn, opdat door dezelfde genade, die ons deze dingen voor 't oog van 't verlicht verstand toont, ook onze genegenheden mogen gaande gemaakt worden en onze wil gebogen, om ze te zoeken en te begeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's