GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Psalm 2':6.

Niets treft u !n het verre land van den Islam sterker, dan de trouw en de loyauteit waarmee al 't volk den naam van „den Profeet", de eere van Mohamed hoog houdt. Niet met het verbleekte schijnsel van de Halve Maan dat over onzen Oost-Indischen Archipel straalt, moet ge hierbij rekenen. Ge moet, om die trouw, die verkleefdheid in al haar warmte en innerlijke schoonheid te bewonderen, in des Khalifs eigen land uw oor te luisteren leggen, in Stamboel en in Brussa, in Khonia en in Damascus, inCaïroofin Alexandrifi. Grondtoon van 't leven is en blijft daar allerwegen het aloude: „Allons, tnarckons, chantons en thonneurde Dieu et son PropKite" „Voor God en zijn profeet zij onze opgang en onze lofzang.

Zonder onderlaten, dag aan dag, zoo dikwijls telken morgen de gebedsure terugkeert, beklimmen de Mu'azzin de galerij van den Minnaret, of plaatsen zich, is er geen Minnaret, vlak bij de Moskee, aan den kant die aan den publiekeu weg raakt, om overluid hun azan, d. i. hun oproep tot het gebed, recitatief uit te zingen. En dan weerklinkt het, alle steden en dorpen en vlekken door, op één zelfde oogenblik uit tienduizenden monden:

God is groot, God is groot, God is groot, God is groot, God is groot I Ik betuig dat er geen andere god is dan God. Ik betuig dat er geen andere god is dan God.

Dat is voor Allah. Maar dan volgt er onveranderlijk, ter eere van den Profeet:

Ik betuig dat Mohamed is de gezant van God Ik betuig dat ^0^a> »«i/is de gezant van God. Kom tot het gebed. Kom tot het gebed. Kom tot 't Heil, kom tot 't Heil.

En althans 's morgens vroeg, roepen ze er dan bij:

Bidden is beter dan slapen.

Is dan het volk in de Moskee of in de bidzaal bijeen, dan worden de gebeden ingeleid door nogmaals dezelfde woorden te herhalen; en ook bij die Iquamah, gelijk deze inleiding op het eigenlijk gebed heet, wordt het nogmaals uitgeroepen :

Ik betuig dat Mohamed it gezant van Allah is. Ik betuig dat Mohamed it gezant van Allah is. De gebeden gaan nu beginnen.

Dit eeren, hoogelijk eeren, van Mohamed grijpt plaats met een betoon van hoogen, religieusen ernst, want de gebedstoon inde Moskee zinkt nooit, maar blijft altoos verheven. Eerst wordt er uitgeroepen : „In naam van God den Ontfermer, den Albarmhartige I" en dan volgt de dusgenaamde Fatihah, die aldus luidt:

Eere zij God, die aller werelden heer is. Den Ontfermer, den Albarmhartige. Den Koning van den dag des oordeels.

U alleen aanbidden wij, en tot U alleen roepen wij om bijstand. Leidt Gij ons in het rechte spoor. In het pad van hen, die uw genade ervaren mochten. Tegen wie Gij niet toornt. En die niet aïdolen. Amen.

En zoo gaat het in gewijden, steeds verheven klank voort, tot ze aan ds eigenlijke rak'ahs, of afzonderlijke gebeden toekomen, die soms eerst in een reeks van «^^tf« smeekingen voleind worden. Bijvoorbeeld in de Nafi, En na elke twee rak'ahs komt dan telkens weer de herdenking aan Mohamed, en dit wel in twee instantiën. Eerst heet het:

Voor God zij de aanbidding aller tong. Voor God zij de aanbiddende bonding van ons lichaam. En voor God zij de aanbidding die schuilt in onze aalmoezen.

En hierop volgt dan ter eere van den Profeet:

Vrede zij over u, o Mohamea, met den vrede Gods en zijnen zegen 1

Maar hierbij blijt het niet. Steeds toch voegen zij hieraan toe, om nogmaals den Profeet te eeren:

Ik betuig dat er geen god is dan God, En ik betuig dat Mohamed is de ambassadeur van Allah.

En, om niet meer te noemen, in wat bij h«n de Dartid heet, keert de lofverhcffing voor Mohamed dan nogmaals terug, en dat veel uitvoeriger zelfs, als het heet:

o, God zegen Mohamedtn zijn nakomelingen. gelijk Gij Abraham en zijn nakomelingen hebt gezegend. Gij, - o, God zijt te loven, want Gij zijt groot! o. Zegen Mohamed en zijn afstammelingen, gelijk nw zegen rustte op Abraham en zijn nakroost. Gij zijt groot te maken, want Gij zijt groot!

Vijfmaal eiken dag zijn deze gebeden verplicht, waar dan voor den bij zonder vromen Mohamedaan nog twee ofdrie vrije gebeden bijkomen, de dusgenaamde Ishraq, Zuhaesi Tahajjud.

Saam geeft dit ruim 1800 gebeden in 't jaar, en voor sommige bidders zelfs over de 2500; en in elk dier gebeden wordt van vier tot tienmaal Mohamed herdacht. Een herdenking van Mohamed alzoo, dia voor één enkel bidder tot ver over de tienduizend maal in één jaar stijgen kan.

Iets werktuigeiijks loopt hier natuurlijk onder; hoe zou 't anders.' maar de gebeden zijn zoo ingericht, dat het lichaam er in allerlei voorgeschreven houdingen en bewegingen aan deel neemt, iets wat alle droomerigheid v/eert en de werktuigelijkheid breekt. En wie in en buiten de Moskee deze breede, omvangrijke gebedsverrichting aandachtig gadesloeg, en een oog had voor de rustige kalmte, den ernst, en de warmte waarmee deze gebeden verricht worden, voelde toch aanstonds, hoe in het gemoed van den Oosterling een neiging tot verrukking leeft, die machtig is veel van het werktuigelijke te bezielen.

Boven op de galerij van de Hagia Sophiamoskee te Konstantinopel zag schrijver dezes een klokkenluider, die niet vermoeden kon dat iemand hem zag, meer dan twintig minuten iacg, zijn gebed met een geestdrift in heel zijn houding en met een gioed van ernst op het gelaat verrichten, die menig Christenbidder hem benijden, kon.

Doch er is meer.

Niet alleen toch, dat rusteloos, .in de gebeden Mohamed herdacht wordt; ook de eere bewezen aan een ieder, die geacht wordt, langs wat lijn ook van Mohamed af te stammen, toont op aangrijpende wijze, hoe diep de naam en de gedachtenis van Mohamed onder alle volk van den Islam voortleeft.

En wat nog sterker spreekt, en waarop al het voorgaande slechts inleiding v/as, zelfs de half-Westersch geworden Mohamedanen nemen het nog steeds voor Mohamed op; dulden op geeneriei manier dat aan zijn hoogen roep afbreuk wordt gedaan; en gaan hierin althans nog met al het vrome volk saam, dat wie 't voor Mohamed niet opneemt, zijn eigen eere wegwerpt.

Wat men in onze Christenlanden gedurig aantreft, onverschilligheid voor Jezus, of laf zwijgen bij de smading den Goddelijken Stichter onzer religie aangedaan, is in de landen van den Is:4m met opzicht tot Mo hamed, genoeg zaam onbekend.

Het is zoo, de Chodcha's in Perzië en Indië stellen AH boven Mohamed, maar deze Chodcha's zijn een secte, die allerlei Buddhistische elementen, b. v. de zielsverhuizing, opnam. Juist daarom dingt dit niets af op den gemeenen regel, dat waar de Islam zuiverheid behield, Mohamed aller hulde ontvangt.

Wel is er ook onder den Isièm tanjng van den glans van het godsdienstig leven. Niet op het platteland, niet in de meer afgelegen streken, maar wel in de middenpunten van het maatschappelijk leven, in plaatsen als Constantinopel, Cairo, Alexandrië en Algiers.

Velen uit die steden bezochten herhaaldelijk het Westen, of maakten zelfs hun studiën te Parijs en Londen. Vandaar brachten ze bewondering voor het leven in 't Westen meê, en poogden, teruggekeerd, ook in eigen huis en hof, Westersche zeden ia te voeren. Dit had natuurlijk verflauwing vao hun godsdienstig besef tengevolge. Dezulken storen zich niet meer aan het verbod van wijndrinken. Evenals zoo menige reform-Jood, vergasten ze zich desnoods aan zwijnenvleesch. Soms zijn 't halve modernen. Maar, en dit nu spreekt zoo sterk, zelfs bij deze gemoderniseerde Mohamedanen zult ge nooit een woord over de lippen hooren komen, dat aan de eere van Mohamed tekort zou doen.

Diep gevoelen ze, ook bij al hun onverschilligheid en godsdienstige onvastheid, het onderscheid en de tegenstelling tusschen de Christelijke en de Mohamedaansche wereld, en bijna zonder uitzondering houden ze aan de hooge voortreffelijkheid van den Isl& m vast. Zelfs onder de hoogstgeplaatste kringen vindt ge er niet één, waarin ge het straffeloos wagen zoudt u smadend over Mohamed uit te laten.

De gedachtenuiting laat men, in zoo hooge kringen althans, geheel vrij, en zonder hinder kunt ge uw afwijkend gevoelen voordragen; maar op één beding, ge moogt er niet aan denken, ^'i^.eerbied voor wat hun heilig is en bliji'C tekor*: te schieten. Of doet ge 't ook maar even, dan stuit ge aanstonds op verzet, en neemt ieder in dien kring het voor Mohamed op. Natuurlijk is dit in huizen en kringen van nog echt Oostersch type nog veel gevoeliger, gelijk dit in orthodoxe kringen bij ons niet anders is; doch wat in de landen van den Islam zoo sterk spreekt, is dat ook in de verst afgeweken kringen de trouw aan den stichter van hun religie onverbiddelijk stand houdt.

En bij die verdediging van Mohamed en van den Islam staan ze allerminst verlegen. Ze kennen zeer goed de zwakke punten, waarop ze u kunnen aanvallen, en zijn uitnemend op de hoogte van de lichtzijde die op hun Muselmansch leven valt. Tot zelfs in de lagere klasse kennen ze de geheel eigenaardige beteekenis van hun Religie, en aldus terdege gewapend, weten ze zeer wel van zich af te spreken. Vooral dat Mohamed na Jezus gekomen is, blijft hun het vast bewijs, dat dus ook Mohamed hooger moet staan.

Elke uitlating die de eere van Mohamed te na zou komen, wordt alzoo aanstonds door weerspraak afgewezen. Niet fel, niet ruw, de Oosterling blijft beleefd, maar in die beleefdheid beslist. Van de eere, van den goeden naam van Mohamed zult ge afblijven. Een ieder neemt 't aanstonds, op zijn wijs, zoodra Mohamed te na wordt gekomen, voor Mohamed op. Hij is en blijft voor allen onder alle groote namen der historie dfe naam, die een gevoel van stillen eerbied in hen opwekt.

Die gesteldheid der geesten nu in het Mohamedaansche land grijpt eeu geloovig belijder van den Christus, reeds na kort verkeer, dadrom zoo sterk aan, omdat hij 't in zijn eigen land ten aanzien van den Christus zoo heel anders gewend is. Hij voelt er zich over het land zijner eigen herkomst beschaamd. Hij betreurt de diepe gezonkenheid van de macht der Christelijke religie in de gedoopte landen. En de herinnering smart en ergert hem van de lauwheid, de onverschilligheid, zoo niet de verborgen vijandigheid, waarmee in 't Christenland de gedachtenis aan zijn Heiland en Koning zoo vaak bejegend wordt.

Gelijk vanzelf spreekt, is dit aan den Mohamedaan, die veel ia het Westen verkeerde, niet ontgaan. Zelf, in zijn eigen land, aan den hoogen eerbied voor Mohamed gewend, kan hij zich aanvankelijk geen denkbeeld vormen van den niets-sparenden, dsn niets ontzienden overmoed, waarmee in het Christenland de hooge eere van den Christus in sommige kringen wordt aangetast. Ook hij heeft 't v/el gehoord, hij weet het, hoe in hun Confessies de Christenen hun Christus nog veel hooger dan Mohamed stellen. De Muslim eeren Mohamed als gezant, als profeet, als apostel, maar ze vergoddelijken hem niet. In het Christenland daarentegen verwachten ze een veel diepere, tot aanbidding voortschrijdende eerbiediging van den Godmensch te vinden. En hoe is de uitkomst heel anders! Geheel een litteratuur rinden ze, die strekt om de hooge eere van den Christus naar beneden te trekken. Diepvijandige uitlatingen vangen ze op, die eer van haat, dan van liefde voor den Christus getuigen. Heele kringen ontmoeten ze, waarin de naam van Christus of stelselmatig verzwegen worcft, öf slechts met spot over de lippen komt. En in de kringen der intelligentie en der artistiek vinden ze wel niet die vijandschap noch dien spot, maar dan toch een kalme, en juist in die kalmte zoo stuitende, onttrooning van den Christus, om niets van hem over te laten, dan zeker religieus genie, voor dien langverleden tijd goed, maar nu allengs verouderd, en aan de toetsing eener scherpe critiek zelfs in zedelijk opzicht onderworpen.

Ook op Java weet men, hoe niets zoozeer het werk der zending stuit of althans stoort, als juist de on-Christelijkheid van zoo menigeen onder de Europeesche bevolking, die zich Christen noemt, en in rechts-en burgerlijke positie van het Christendom profiteert, maar in belijdenis en wandel zelfs het flauwste zweemsel van eerbied voor den Christus heeft te niet gedaan. Vraag u dan zelf af, wat indruk het op den Mohamedaan moet maken, als ge hem lokken wilt, om Mohamed vaarwel te zeggen, en tot uw religie over te komen, als ze zulke lieden voor zich hebben als toonbeeld van wat uw Religie vermag.

Iets wat den kundigen Mohamedaan te sterker stuit, omdat hij, op zijn wijs, niet alleen aan Mohamed, maar ook aan Mozes en Jezus wel ter dege eere toebrengt. Beter dan menig Christen eert ook hij Jezus Christus als van God gezonden profeet; erkent veel goddelijks en wonderbaars in zijn verschijning; en denkt er niet aan, Jezus met een gewoon leeraar op één lijn te stellen. In de Khorèn zelï wordt lang niet zoo kort van Jezus gehandeld. En dan te merken, hoe in het eigen Christenland de Christus voor den intelligenten kring nog lager staat, dan voor hem, als Mohamedaan, - het verbaast, het verwondert en laat bij hem den onuitwischbaren indruk achter van de minderheid onzer heilige religie, en maakt de missie onder hen bijna ondoenlijk.

Pro Rege draagt deze artikelenreeks ten titel; wat zeggen wil, dat we een roepstem willen doen uitgaan voor de eere w^n onzen Koning.

Getuigt de Mohamedaan voor zijn Profeet, wij belijden van onzen Heiland, dat hij niet alleen onze hoogste Leeraar, en onze eenige Hoogepriester is, maar ook dat hij is: onze eeuwige Koning.

„Heere der Heeren, en Koning der koningen" is zijn hoogste eeretitel, en ons heimwee voor eeuwig is immers om, als koningen gezalfd, eens te heerschen met Hem.

Gij noemt hem uw Zaligmaker, uw Verlosser, uw Borg, en ge geniet in de Verzoeningen Verlossing die Hij u aanbracht; maar dit alles bedoelt nog alleen, wat Hij u ten goede was, om u te redden van het verderf. Maar de Christus is meer. Hij is ook uw Koning, enjuist in dat Koningschap ligt Zijn eere uitgesproken, en daarmee tevens wat gij' voor den Christus zult zijn. Immers dat Koningschap van Jezus komt tot u met een eisch. Het eischt trouw, het eischt aanhankelijkheid, het eischt onderwerping. Het brengt u den eisch, dat ge allermeest in 't Christenland Hem belijden, voor Hem uitkomen, voor de eere zijns Naam pleitenzult. En juist met het oog op dien eisch nu is de tegenstelling zoo bang en zoo ontzettend tusschen wat schier een ieder in het land van den Is!S.m nog voor den Profeet, en hetgeen in 't Christenland zij, die den toon aangeven, voor den ons van God gegeven Koning gevoelen, roepen en doen.

En dit niet alleen onder dezulken, die van der vaderen geloof afvielen, neen, ook in de belijdende kringen is de belijdenis van dat Koningschap van Christus o, zoo veelszins verzwakt en verflauwd, soms zelfs schijnt het tot in de prediking vergeten. Voor den Profeet en den Hoogepriester is da hulde groot, maar de volkomen toewijding en de manlijke trouw aan den gezalfden Koning grijpt het hatt van zijn volk niet meer overweldigend aan. Juist het Koningschap van den Christus verliest zich, zelfs onder de vromen, zoo vaak in nevelen.

Voor onzen Koning willen we daarom getuigen, voor onzen Koning willen we een roepstem doen uitgaan. Niet sisof door een enkele artikelenreeks de verstoring, in zulk een reeks van jaren aangericht, kon worden teniet gedaan, maar opdat ten minste de wil, de poging uitkome, om waar Gods Woord ons betuigt, dat Jezus Christus „als Koning heerschen moet, totdat alle vijanden aan zijn voeten zullen onderworpen zijn", dan ook door dat Woord en om dat Woord voor onzen Koning de hulde, de trouw en de toewijding weer wakker te roepen, die veler vijandschap en aller lauwheid hem steeds meer deed ontgaan.

Onze Koningin regeert over minder Christenen en meer Mohamedanen, dan de Sultan van Turkije in Europa en Azië sa^m. Engeland met zijn 61 millioen Mohamedanen alleen in Voor-Indië gaat vooraan; maar na Engeland, dekt de Kroon van Nederland verreweg het grootste aantal Mohamedanen van alle mogendheden. De Sultan regeert in Europeesch Turkije over 4 millioen Mohammedanen en in Azië over 16, alzoo saam 20 muloen, terwijl alleen reeds Java dit cijfer verre overtreft. De vergelijking met wat in de landen van den Isl& m voor den Profeet, en onder ons als Christelijke natie voor onzen van God gezalfden Koning wordt gevoeld, is alzoo vooral voor ons, Nederlanders, niet te onpas. En moet dan, helaas, beleden, dat, in weerwil van alle sectarische vermenging, en ten spijt van alle religie-verflau wing, de glans der Halve maan in alle landen van den Isl4m nog hoog staat, terwijl, over de massa gerekend, de glans van het Kruis op zoo schreiende wijze verbleekte, is er dan geen oorzaak te over om nogmaals, meer opzettelijk dan dusver, een roepstem voor de eere van onzen Koning in onzen Heraut te doen uitgaan?

Onder den Isia^m is de religieuze aanhankelijkheid, de loyauteit en verkleefdheid aan den Profeet nog derwijs machtig, dat zelfs ernstige Staatslieden de mogelijkheid inzien en erkennen, dat, vroeg of laat, nog eens de heilige oorlog door door den Khalif zal worden uitgeroepen, met de bijna stellige zekerheid dat die roepstem heinde en ver weerklank zal vinden. En al hangt dit nu saam met het geloofsartikel van den Khoréln, dat de Muslim desnoods ook het zwaard voor hun religie hebben aan te gorden, afgezien van dit onredelijk bijmengsel, spreekt er dan toch de geestdrift en het enthousiasme uit, waarvan de vonk nog steeds in het hart van alle volk onder den Isl4m smeult.

De wateren der verflauwing mogen tijdelijk over dezen gloed heengaan, en dien dempen, maar ze kunnen hem niet dooven. Gelijk bij het overgieten van een brandenden vuurpoel met breeden waterstraal, toch telkens de vlam weer laaie uit den smeulenden ondergrond opslaat, zoo ook is 't bij den Isl4m,

En al verhoede God, dat ook onder ons ooit het fanatisme in boozen zin zou uitbreken, hooger toch zouden we in onze Christenlanden staan, indien de trouwe aan en de loyauteit voor onzen van God gezalfden Koning nog zoo diep in aller hart school, dat waar 't om zijn eere en om zijn glorie ging, gelijke geestdrift de harten ontvonkte, en even bezield enthousiasme alle belijders saamverbond in één heilige, een niet te doorbreken slagorde.

Zelfs in stille tijden, waarin het Christendom aan geen rechtstreekschen aanval bloot stond, zou onze eere als belijders van den Christus dit getuigen voor onzen Koning van ons vorderen. Hoeveel te meer dan niet in onze twintigste eeuw, die reeds in haar eerste decennie zich door niets zoo scherp gekenteekend heeft, als door den in alle landen schier uitkomenden toeleg, om de Christelijke Religie terug te dringen van de plaats der eere, die ze in een historie van straks vijftien eeuwen ook tenonzent veroverd had.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's