GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zoodat geen hamer gehoord werd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoodat geen hamer gehoord werd”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het huis nn, als het gebouwd werd, werd met afgewerkten steen, zoo als deze toegevoerd was, gebouwd; zoodat geene hameren, noch bijl of eenig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd weid. J Kon. VI: 7.

Toen op Sion de tempel verrees, heeft Salomo het werk van den bouw zóó weten in te richten, dat er binnen den heiligen kring geen slaan met den hamer, geen houwen met de bijl, noch het zagen met de ijzeren zaag gehoord werd.

Alle steen en alle hout werd vooraf in preciesen vorm gereed gemaakt, de steen geheel behouwen, het hout geheel geschaafd, geiaagd en geboord, en toen werd het al gedragen naar het heilig eif, en op dat erf ineengezet. De vastheid van den bouw werd daarbij verkregen door het gebruik van zeer lange, zware stukken steen, tot zelfs steenen van tien ellen in de lengte, die vast lagen als een muur.

En de bedoeling hiervan was, gelijk uit I Kon, 7:7 blijkt, dat er ook onder den bouw plechtige stilte binnen den gewijden kring zou beerschen. Er itocht op het heilig erf geen geklop noch gezaag noch gehamer, geen gedruisch en geen getimmer gehoord worden,

In heilige stilheid moest het heilige werk worden volbracht.

Het was een Gode gewijd werk, en daarom mocht de tempel niet buiten de tegenwoordigheid des Heeren gebouwd worden, om eerst als hij af was, Gode te worden opgedragen. Reeds in zijn eersten aanleg, bij heel zijn bouw moest die tempel Godes zijn. En daarom moest al die lange jaren het heilige werk als in Gods tegenwoordigheid stil en plechtiglijk worden volbracht. Er moest gebouwd worden als voor ’s Heeren

oog, op den berg dien God zich voor zijn ruste verkoren had.

En daarom mocht er geen geraas noch getier, geen gerucht noch gedruisch op den heiligen berg gehoord worden.

Het moest er stille zijn. Niets mocht vallen, niets mocht stooten. Ieder moest zi^ in acht nemen, dat hij de plechtige stilte niet verstoorde. Als onder de stilte van een voortdurend gebed moesten de fundamenten gelegd worden en de muren omhoog rijzen, en alle bouwlieden die op Sion doende waren, en al 't volk in Jerusalem dat den bouw aanzag, moest bestendig onder den indruk blijven, dat wat op Sion te verrijzen stond, niet een paleis voor den aardschen koning, en geen monument voor menschelijke kunst, maar een woonstede des Heerea HEBREN, de tente van den Heere der heirscharen, de tempel van Jehovah zou zijn.

Dat besef, dat bij het heilige de stilheid hoort, gaat door heel de Schrift. „De lofiang is in stilheid voor u o, Gjd in Sion." Welzaligdien Gij hebt verkoren en uit al 'taardsch gedruisch doet naderen en uw heilstem hooren". „Immers is mijne ziel stil tot God", zingt de IPsalmist ons toe. „In stilheid en in vertrouwen zal uw sterkte zijn." En reeds Elia had de toenadering van zijn God gevoeld „in het suizen eener zachte stilte.”

Dat stilzijn legt ook aan den klaagtoon het zwijgen op, als de psalmist zegt, dat hij zijn ziel stil heeft gezet, als het gespeende kind. Maar dit stil worden van de klacht om de ziel te doen rusten in vertrouwen, breidt zich nu ook uit tot een stilheid in gang en houding, zoo dikwijls men voor Gods aanzijn nadert. Het rumoer der volken moet wegsterven, het gedruisch der wereld moet zwijgen, onze adem moet worden ingehouden, en ook het kloppen van ons hart moet tot ruste komen, en dan eerst, in die plechtige stilte, beluistert het menschelijk oor die hemelsche tonen, waarin de stem van onzen God tot ons nadert, ons hart doordringt en toespreekt.

Als ge het geruisch der steden uitgaat, en bij windstilte het hooggewelfde woud binnentreedt, ademt een gelijke plechtige stilte u reeds van verre tegen, en als dan in die plechtige stilte de zangyogel aanslaat en zijn zang doet hooren, grijpt een overweldigende indruk uw hart aan. En dien indruk nu van heilige stilheid zoekt ook de ziel, als ze voor haar God zal naderen. In de bhmenkamer, en de deur van die binnenkamer gesloten zijnde, knielt de bidder eenzaam voor zijn God neder, en ontwaart hij in die stilte Gods heilige tegenwoordigheid. En zoo ook moet het in het Heiligdom wezen. Alles heilige kalmte, alles de ziel rustig aandoende ruste; door zware muren alle rumoer der wereld buiten gesloten; stilheid van het hooge gewelf op u nederdalend, stil en plechtiglijk, langs de wanden suizend; alle creatuur en al wat creatuurlijk is zwijgend, opdat God spreke, en zijn stem alleen gehoord worde.

Hierin is de mystiek der ziel.

Ons leven gaat in drukte op. Gedruisch omrJDgt u van alle kanten. Rumoer en gerucht en geraas van alle 2ijden. Alles uw zenuw prikkelend, uw zenuw spannend. Oorverdoovend vaak het gedreun en geschetter dat op u aandringt. En dan is er de voetstap uws Gods wel, maar ge hoort ze niet, en ook nadert u uw God wel, maar ge merkt het niet, en dan spreekt uw God wel, maar niet gij die Hem kunt beluisteren. Ge hoort uw God niet, en ge hoort de stem van uw hart niet. Ge verliest uzelf en ge verliest uw ziel te midden dier nooit rustende drukte. Ge wordt geleefd, maar ge leeft niet. Wel uitwendig, maar niet innerlijk. Ge krimpt ineen, en drijft af met wat u optilt en meevoert.

Tot ge u in de stilte terugtrekt. Tot ge u afsluit van wat uw ziel zoo eindeloos ver moeit. En dan gaat in die stilte een heel andere, een heilige wereld voor u op. Ge ziet nu wat ge eerst niet zaagt, ge hoort wat ge anders niet hoordet. De wereld is weg en geesten omringen u. En te midden dier plechtige stilheid ontdekt zich uw God aan uw zielsoog.

Wel hem, die aan deze oogenblikken van heilige stilte gedurig behoefte gevoelt, die ze opzoekt, en niet rust eer hij die heilige stilte om zich voelt suizen. Dan is er een verborgen omgang, en schuift een onzichtbare hand den sluier weg van voor het heilige terrein.

Dan is het of aarde en hemel één zijn geworden, of het tijdelijke zich in het eeuwige oplost, of ge reeds de lucht inademen kondt van het Jeruzalem dat boven is.

Velen hunkeren daar niet naar, omdat ze 't niet kennen.

Als ze bidden, bidden ze zóó maar. Handen vouwen en prevelen is al hun smeeking. En als het Amen over de lippen glijdt, zijn ze nog even ver van hun God, als toen ze tot het gebed zich aanstelden.

Maar zoo heel anders is het bij hem, die 't zoet geheim van het bidden verstaat. Hij trekt zich terug. Hij wil alleen met zijn God zijn. In stilheid knielt hij neder. Hij wacht, hij heeft een overgang tot 't stil om hem heen en stil in zijn ziel is geworden. Bij kan geen woord uitbrengen eer hij de tegenwoordigheid zijns Gods ontwaard heeft. En dan bidt hij met een bidden dat zalig maakt, nog eer de verzoening in het gebed komt.

Ook in het bedehuis voegt ons die stilheid. Zal 't goed zijn, dan moet ook in de vergadering der geloovigtn alles gemeden en alles geweerd, wat naar drukte zweemt of rumoer maakt. „Mit langsam abgemessnen Schritten", zong Schiller, gaat het in het heilige toe. Langzaam zij daarom in het heiligdom iedere beweging. Er zij geen rumoer van gesprekken. Geen gestommel, geen geschuifel. Sülheid moet de geloovigen omzweven en rust van hen uitgaan. Niets moet ze storen. Niets het plechtige breken. Wie rondgaat om in te zamelen, bewege zich met stillen tred Wie toetreedt tot het heilig avondmaal, doe het zonder geruisch. En vooral van wie voorgaat als voorlezer, voor zanger of prediker, ademe iets van hemelsche stil heid uit in houding, beweging en woord. Nooit dat drukke, dat overbezige, dat stilheid brekende. Kalme majesteit moet toon en gebaar beheerschen. Aan ieder die in 't heiligdom neerzit of optreedt, zij 't merkbaar, dat men saam zich voelt, en toont zich te weten, in de tegenwoordigheid van den Heiligen 'God.

Voorheen was dit stille schoon in de groote, machtige kathedralen spoediger bereikt. Het machtige van heel den bouw, het plechtige van den eeredienst imponeerde. Ia kleine vergaderingen ondergaat men dien indruk minder, en is men daardoor meer geneigd, om als in eigen woonvertrek te verkeeren. Doch juist in die kleine vergaderingen hebben we er te meer behoefte aan, om nooit te vergeten, dat we hier in het huis des gebeds, evenals thuis in de bidkamer, hebben te verkeeren.

Als de zegen op de gemeente wordt gelegd, moet alles er op voorbereid zijn, om de toenadering van Gods heilige tegenwoordigheid te beseffen.

Dat ge een speld kunt hooren vallen als de prediker machtig boeit, is kostelijk. Maar veel hooger nog staat het, als ge den ademtocht der zielen in de stilheid kunt beluisteren, omdat aller ziel geboeid is door de majesteit onzes Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoodat geen hamer gehoord werd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's