Uit de Pers.
Ook onder de modernen wordt toch gevoeld, hoe in de vermenging van kunst en religie een zeer gevaarlijk element schuilt. £en ingezonden stuk in de Hervorming protesteert daarom tegen de kunstvoordraeht van gewijde poëzie, door Mevr. Holtrop van Gelder gegeven:
De godsdienstige bewustheid die «geen stichting heeft kunnen vinden" in de gewijde kunstavonden, DÏntegendeel er pijnlijk door getrofïen is", heeft naar het mij voorkomt, onbedriegelijk getuigd.
Van de k& nst is gezegd dat zij weinig meer is dan schoone illusie! Dat geldt vooral van die kunst welke een karakter of een gemoedsstemming wil vertolken door persoonlijke weergave, m. a. w. tooneelspelkunst en declamatie. Hier is schijn in meer dan één zin! Zichzelf te kunnen loochenen en te kunnen kruipen in de huid van een ander, ziedaar een der eerste eischen die men aan een acteur of decl-imator stellen moet. Het moet zijn doel zijn den schijn van werkelijkheid te wekken. Het is b.v. geen kunst wanneer een jong meisje een kinderrol heeft te vervullen en reeds »goed" speelt wanneer zij zich geeft zooals zij is. Dat is natuur! Maar wanneer de brave en gemoedelijke Veltman, die geen vlieg kwaad zal doen en de rechtschapenheid zelve is, de rol van den doortrapten schavuit verrader zóó heeft gespeeld dat eenvoudigen, den schijn voor werkelijkheid aanziende, in naam van recht en deugd hem te lijf willen, dan heeft hij kunst gegeven.
Ziehier nu een reden tot ergernis voor de godsdienstige bewustheid bij de voordrachten van gewijde poëzie. Het heilige wordt nagebootst, wordt gegeven in een schij7i. Daarvoor is het te hoog! De diep-vrome gestemdheid zal dientengevolge pijnlijk gekwetst worden, zoowel bij de Passiesspelen te Oberammergau, als bij de vertooning van deemoed, schuldbesef en godsaanbidding in Elkerlijck, als bij het gebed op het tooneel in welk stuk dan ook. Zelfs een persoonlijkheid als Mevr. Holtrop— Van Gelder, die zich ongetwijfeld in ernstige stemming aan de voordrachten wijdt, geeft als declamatrice niet anders dan kunst, d i. schijn, en voor een schijn is het hoog-heilige.... te heilig. De beoordeelaar K. scheef onlangs in de Hervorming: ode klaagprofetie van Jeremiah, v. werd uitgeroepen op een wijze, die sterk deed denken aan bet hyperdramatische van het tooneel. Het was te schreierig, te karakteristiek klagerig. Het riekte te veel naar de planken". Veronderstel nu dat deze opmerking juist is, de declamatrice haar ter harte neemt en zij een volgende maal spreekt meer op intiemgodsdienstigen toon, is dan de zaak in orde F Dan heeft zij een beteren schijn aangenomen, maar schqn is het gebleven.
Maar er is nog iets anders. Het heilige is het waarachtige, de diepste realiteit, het puurste van het zieleleven zelf. Het heeft een eenige en zelfstandige waarde en is zoo rein, zoo het goddelijke zelf, dat elk welgestemd menschenhart er zich van zelt voor buigt. Wie zal het bosch dat in zijn lentedos te pralen staat, met guirlandes en lampions omhangen? Wie zal aan het hoog-heilige zelf nog een jsieraad aanbrengen om het voor menschen aantrekkelijk te maken ?
Maar dat geschiedt bij de gewijde kunstavonden, Het is daar eigenlijk te doen om het het gewijde, eu de kunst wordt er als ornament aan toegevoegd om anderen er voor te winnen. Is het heilige dan zelf daarvoor niet krachtig genoeg? vraagt het vrome gemoed ontsteld en geërgerd. Non tali auxiiio! Niet met dergelijke hulp I Het schoone van buitenaf op dergelijke wijze opzettelijk aan het heilige toegevoegd, is er een smet op, is-er een verlaging van. Dat is een monsterverbond!
Niet dat het heilige en schoone onvereenigbare grootheden zouden zijn, maar het schoone beeft dan alleen, in verband met het heihge, recht van bestaan, wanneer de geestdrift in het heilige als vanzelf" harmonische en schoone vormsn schept (ïooals b.v. de Psalmen). Als een vernisje er van buiten af opgelegd, vloekt het er tegen!
Misschien hebben de vroegere Ca! vinis en het wel instinctief gevoeld: het heilige is zichzelf genoeg, en hebben zij uit vrees van het heilige door het schoone te onteeren — zooals zij in de »Roomsche superstitie" opmerkten — het schoone onteerd door b.v. de banken in de afschuwelijke schavot-kleur te steken. Uit eerbied voor het heilige een minachting voor het schoone.
Zij kwamen op een dwaalweg! Maar ook zij die in onzen tijd het Protestantsch kerkgebouw opsieren met beschilderde raampjes, plaatjes en dergelijke, tot verhooging der stichting en tot stemming van het gemoed! Het meeste zinnelijk schoon — en welk schoon gaat niet door de zinnen ? — is in het kerkgebouw hinderlijk voor de aanbidding in geest ea in waarheid. Rustig moet de omgeving stemmen, maar niet er op aangelegd zijn om te treffen door schoonheid.
Het voordragen van gewijde poëzie door een acteur of declamator van beroep, is ra. i. een misgreep. En het antwoord op de vraag hoe het toch wel komt, dat zulke voordrachten, - zelfs bij een haast volkomen kunstuiting als van Mevr Holtrop, aan een innig godsdienstig gemoed geen verheffend en stichtelijk genot kunnen schenken, doch slechts ontstemming wekken en ergernis geven, moet m. i. vooral in de hierboven aangegeven richting worden gezocht.
Het bovenstaande is een poging — niet meer dan dat — om wat daarbij onbewust of halfbewust in zulk een gemoed zal omgaan, tot klaarheid en uitdrukking te brengen.
Er ligt in dit schrijven zooveel waarheid, er spreekt zulk een diepe opvatting van de religie uit, dat we dit getuigenis met hartelijke instemming overnemen.
God wil gediend worden in waarheid en in geest en daarom is elke nabootsing van bet heilige niet anders dan een profanie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1908
De Heraut | 4 Pagina's