GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De zilveren koorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zilveren koorde.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Ons historisch recht geven we dus geen oogen'olik prijs.

Als de wettige zonen onzer vaderen hebben wif in de eerste plaats recht op het erfdeel, dat ze ons nalieten,

Ea we handhaven zoo beslist mogelijk, dat de Overheid geroepen is, aan de Gereformeerde Kerken in dit opzicht recht te doen. Recht niet alleen ten opzichte van de uitkeering der predikantstractementen, maar ook recht met betrekking tot de kerkgebouwen, de kerkelijke goederen en al wat aan de Kerk behoort.

Niet alsof we daarom met de historie geen rekening zouden willen houden en voor de Gereformeerde Kerken alleen heel dat erfdeel zouden opeischen. Zelfs in Schotland, waar de hoogste rechtbank aan de Kerk, die trouw bleef aan de belijdenis, al het goed toewees, bleek dat abstract en juridisch standpunt in de practijk toch niet te handhaven. Men moest wel tot schikkingen komen. Bovendien, met Groen van Pfiasterer maken we, ook nu nog, onderscheid tusschen de Gereformeerde gezindheid en de Gereformeerde Kerken, Ook in de Hervormde Kerk schuilt nog een deel dier Gereformeerde gezindheid, en ook dat deel heeft recht op wat onze vaderen hebben nagelaten. Een enghartig sectarisch standpunt nemen we dus allerminst in.

Mocht de Overheid er dus toe overgaan door uitkeering van kapitaal aan de recht hebbenden de verplichting, waaronder ze thans krachtens Art. 171 (oud 168) staat, af te lossen, om daarmede ünantieel alle bemoeiing met de Kerk af te sluiten, dan zouden we onze Gereformeerde Kerken niet alleen niet ontraden, maar zelfs beslist opwekken, om haar wettig recht te doen gelden. Daarin toch zou geen de minste bedreiging schuilen voor de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk, Want een kapitaal, dat zonder eenige voorwaarde geschonken wordt, bindt de vrijheid nooit.

Maar geheel anders staat het met de aanvrage om subsidie bij de Overheid, waartoe sommigen thans onze kerken verlokken willen.

Dan handhaven we beslist het standpunt dat door Dr. A. Kuyper steeds is ingenomen, dat zulk een subsidie aanvrage voor de Kerk ongeoorloofd is. En we doen dit met te meer vrijmoedigheid, omdat dit volstrekt niet een privaat gevoelen van Dr. A, Kuyper is, maar ook onze Kerken dat zelfde standpunt steeds hebben ingenomen. Toen vóór i886 in de Christelijke Gereformeerde Kerk enkele broeders voor die staatssubsidie pleiten kwamen, heeft de Synode onomwonden uitgesproken, dat zij die aanvrage om subsidie afkeurde, In dit opzicht was er tusschen de zonen der Afscheiding en de voorstanders der Doleantie volkomen overeenstemming. Niet alleen Dr. Rutgers en Dr. A. Kuyper hebbén steeds tegen die subsidie gev/aarschuwd, maar even beslist deden dit Dr, Bavinck en Prof, Noordtzij. Er bestond op dit punt een communis opinio, een algemeene overtuiging bij al de door God ons geschonken leiders. Ook op de Generale Synodes onzer vereenigde Gereformeerde Kerken is datzelfde beginsel, zonder dat iemand aan tegenspraak dacht, steeds als zoo vanzelf sprekend aangenomen, dat daarvan als van een axioma werd uitgegaan, In het bekende rapport over de Zending op de Synode te Middelburg ingediend en onderteekend o, a, door Dr, Bavinck, Kuyper, Rutgers, Wagenaar en Ds, Gispen, staat in § 6 over het verband tusschen de Overheid en de Zending, dat voor de uitzending van de missionaire Dienaars „geen geldelijke steun van de Overheid mag gevraagd en aangenomen worden^', In het voorstel-Bavinck, ingediend op de Synode te Arnhem, en dat daar met meerderheid van stemmen werd aangenomen, werd als conditio sina qua non voor de vereeniging van de Theologische school met de {Theologische faculteit gesteld, dat de Vereeniging van Hooger Onderwijs zich verbinden moest, „van de Overheid geen subsidie voor de Theologische faculteit te aanvaarden". En indien onze Kerken zoo tot tweemaal toe als beginsel hebben uitgesproken, dat noch voor den dienst der Zending in eigenlijken zin, noch voor de Hoogleeraren in de Theologie, mede door de Kerken aangesteld, van de Overheid subsidie mocht gevraagd of aangenomen, dan zou het toch al te dwaas zijn te meenen, dat onze Synode die subsidie-aanvrage wel zou goedgekeurd hebben voor de tractementen der predikanten. Beide uitspraken hebben alleen dan slot en zin, wanneer onze Kerken eenparig in de overtuiging stonden: de Kerk mag, voor al wat haar arbeid aangaat, nooit door subsidie-aanvrage in afhankelijke positie tegenover de Overheid komen te staan.

Nu denken we er niet aan, degenen, die in dit opzicht van die dusver gemeenschappelijke overtuiging onzer Kerken afwijken, daarom te „verketteren". De vrijheid van ieders overtuiging eerbiedigen we, en we hebben het zelfs betreurd, toen sommigen met een beroep op Art. XXXVI aan de tegenstanders van Staatssubsidie het zwijgen wilden opleggen, ja in die tegenspraak zelfs een schending zagen van de eenmaal plechtig afgelegde belofte bij de aanvaarding van hun ambt. Daarmede werd metterdaad een „ketterjacht" geopend; aan de libertas pro-s, phetandi, de vrijheid om te profeteeren, op schromelijke wijze te kort gedaan, en een confessionalisme ingevoerd, waarvan onze vaderen niets hebben willen weten. Hoe streng ze den band aan de Confessie ook hebben vastgelegd in hun onderteëkeningsformulieren, ze waren toch nooit zoo enghartig en bekrompen, dat ze op ondergeschikte punten geen verschil van inzicht gedoogden. Zelfs op de Synode van Dordt — en dit ééne voorbeeld moge volstaan — toen bleek, dat sommigen tegen de verklaring van het Artikel: nedergedaald ter helle, zooals dit ofificieel in onzen Heidelberger gegeven werd, bezwaar hadden, werd uitdrukkelijk verklaard, dat die afwijkende broeders hierin vrij werden gelaten, mits maar vaststond, dat ze niet in Roomsehen zin een plaatselijke nederdaling ter helle leerden.

Maar al eerbiedigen we de vrijheid van ied; rs overtuiging, toch wil dat niet zeggen, dat we tegen die overtuiging geen bezwaar mogen inbrengen. Vooral wanneer men plotseling het roer wil grijpen om den vasten koers, waarin het scheepke onzer kerken dusver gevoerd werd, om te wenden en een lijnrecht daaraan tegengestelde richting in te slaan, dan zou het toch zeer weinig ernst verraden, wanneef deze nieuwe koers niet getoetst werd aan Gods Woord en de les der historie.

En dat is te meer nobdig, omdat achter het vraagstuk van de subsidie een geheel andere opvatting schuilt van de taak der Overheid tegenover de Kerk, een opvatting die, of men wil of niet, met de volkskerkidee in het nauwste verband staat, In het pas uitgegeven Gedenkboek bij gelegenheid vaü Dr, Hoedemaker's jubileum wordt er terecht op gewezen, dat Dr, A, Kuyper steeds een voorstander was van algeheele finaacieele scheiding tusschen Kerk en Staat en hij daarin tegenover Dr. Hoedemaker stond. In artikel 20 van het antirevolutionair program lag daarom een scheidslijn tusschen ons en de zoogenaamd Friesch-Christelij k-Historische groep. En als bewijs, dat de beginselen van Dr. Hoedemaker allengs veld winnen, wordt met blijkbare voldoening gewezen op de richting die sommige bladen ook in onze kerken insloegen, met name in zake de Overheidszorg voor het „brood der Kerk" (p. 246).

We zeggen dit niet, alsof we daarom hetzij aan het gevoelen van Dr, Kuyper of aan Art, 20 van ons antirevolutionair program of aan de vroegere uitspraken van onze Generale Synodes iemand inabsoluten zin binden willen. Wie meent, op grond van Gods Woord een ander gevoelen te moeten bepleiten, staat hierin volkomen vrij. Alleen, wanneer onze Kerken dien weg zullen worden uitgestuurd, dan dient ook ieder te weten, ]dat hier radicaal gebroken wordt met wat dusver als vaststaande overtuiging onder ons gold. Eerlijkheid en goede trouw gebiedt, dat men dit openlijk erkent en uitspreekt. Eerlijkheid ook tegenover onze Kerken, die niet ongemerkt en zonder het zelf te weten, van haar dusver ingenomen standpunt mogen worden afgeleid.

Het is daarom, dat we dit vraagstuk aan zulk een ernstig onderzoek onderworpen hebben. Eerst toonden we aan, dat Gods Woord van zulk een roeping der Overheid om voor het brood der Kerk te zorgen, niets weet en die zorg uitsluitend op de gemeente legt. Daarna hebben we datzelfde vraagstuk behandeld in verband met artikel XXXVI en aangetoond, hoe men ten onrechte voor die overheidszorg zich op dit artikel onzer confessie beriep. Thans willen we in de laatste plaats bewijzen, waarom die Overheidszorg voor de financiën der Kerk, altijd en onfeilbaar tot overheidsinmenging in de zaken der Kerk leiden moet.

Ook dit punt moet besproken worden, omdat telkens de voorstelling wordt gegeven, alsof Staatssubsidie zeer wel met die vrijheid en zelfstandigheid der Kerk bestaanbaar is, ja dat de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk door die Staatsubsidie eigenlijk zou bevorderd worden.

Bij voorkeur beroept men zich daarvoor op wat met onze Christelijke scholen is geschied.

Ook bij de Christeiijke school heeft men aanvankelijk tegen Staatssubsidie bezwaar gehad, zegt men. Men meende, dat die subsidie de strop zou worden voor de vrijheid der Christelijke school. Maar allengs is men van die gedachte teruggekomen. Het eens veroordeelde subsidiestelsel is thans door ieder aanvaard. Zelfs erkent men achteraf, dat in die Staatssubsidie de vrijmaking schuilt van het bijzonder onderwijs.

Waarom zou het zoo ook niet met de Kerk gaan.' Indien uit de belastingpenningen van alle burgers de Overheid subsidie geeft aan alle Kerken, eischt dan de billijkheid niet, evenals bij de scholen, , dat de Overheid ook aan de Gereformeerde Kerken die subsidie uitkeert.' Feitelijk is die subsidie niets dan een restitutie van het geld, dat we zelf hebben opgebracht.

De vraag of deze Staatssubsidie niet met< terdaad in| de toekomst voor onze christelijke scholen een gevaar worden kan, wat de vrijheid harer ontwikkeling betreft, laten we hier rusten.

Maar één ding heeft men bij deze vergelijking geheel uit het oog verloren.

De Overheid verleent subsidie aan de scholen, maar ze eischt dan ook, en volkomen terecht, dat die scholen beantworden zullen aan het peil van onderwijs, dat de Overheid als normaal stelt. De Overheid schrijft voor, hoe het onderwijs ingericht moet worden, hoeveel onderwijzers er zijn moeten, welk tractement hun moet worden uitgekeerd, hoe de lokalen moeten worden gebouwd en welke examens de onderwijzers moeten hebben afgelegd.

Aan al die voorwaarden, die zeer diep in heel het leven dier school ingrijpen, is de school gebonden.

Het voorbeeld, waarop men zich beroept, kon dus niet ongelukkiger gekozen, wanneer men bewijzen wil, dat subsidie van de Oi/erheid met volkomen zelfstandigheid en vrijheid gepaard kan gaan.

Aan de subsidie dankt de Christelijke School zeer zeker voor een goed deel haar bloei en uitbreiding. Elke verhooging der subsidie heeft voor de Christelijke School rijke winst afgeworpen. En we zijn daarom dankbaar aan de Christelijke ministeries, die deze subsidie ons bezorgden.

Maar de vrije, onbelemmerde ontwikkeling der School is daarmede tegelijk zeer zeker aan banden gelegd.

Nu zijn die banden op het gebied der school zeker niet drukkend, want de Overheid heeft recht te eischen, dat het onder-. wijs degelijk zal zijn; dat de localen ruini en behoorlijk geventileerd zijn; dat de onderwijzers bewijs hebben gegeven voor hun taak berekend te zijn.

Het onderwijs is van belang voor heel de ontwikkeling van het volk, en daarom heeft de Overheid recht, vooral waar ze subsidie verleent, dan ook voorwaarden te stellen,

Maar — en daarin schuilt juist de moeilijkheid — zoodra de Overheid zulk een subsidie met voorwaarden ook aan de Kerkea zou schenken, zou daarmee de vrijheid en onafhankelijkheid der Kerk voor goed zijn gefnuikt.

En een subsidie zonder eenige voorwaarde is niet denkbaar.

Subsidie moet altijd leiden tot Staats» inmenging.

Tegelijk Staatssubsidie te willen en volkomen onafhankelijkheid der Kerk, is het zoeken naar de quadratuur van den cirkel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

De zilveren koorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's