GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vereenigingsleben.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vereenigingsleben.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VEREEN. TOT CHRISTELIJK HULPBETOON AAN TUBERCULOSELIJDERS

I.

Gelijk alles onder de zou zijn bestemden tijd heeft, zoo heeft ook ieder tijdperk zijn eigen ziekten en kwalen.

Ziekten, die in vroeger jaren in voor ons nu ongekende mate en hevigheid de menschheid teisterden, komen veelal slechts zeldzaam voor, en zijn ons in vele gevallen alleen van hooren zeggen bekend.

Daarentegen wordt het tegenwoordige geslacht geplaagd door kwalen, welke vorige geslachten, indien zij ze al kenden, toch niet om zich heen zagen knagen aan de levenskracht der menschheid, zooals wü dat thans moeten waarnemen.

Wie denkt daarbij niet in de allereerste plaats aan tering en teringachtige ziekten, welke niet ten onrechte dikwerf een geesel der menschheid worden genoemd.

Want al mag het waar zijn, dat tuberculose ook] in vroeger eeuwen, wellicht in de oudheid reeds bekend was, en dat hare geringe bekendheid voor een deel daaraan was toe te schrij ven dat de medische wetenschap nog laag niet zoo ver ontwikkeld was als dat nu het geval is, en men daardoor niet zoo nauwkeurig als nu den aard en het karakter eener ziekte wist vast te stellen, —toch is daarmee niets afgedaan aan het feit, dat tuberculose, in allerlei vorm, een ziekte speciaal van onzen tijd is.

En het is zeer de vraag, of men voor het veelvuldig voorkomen dezer ziekte een voldoende verklaring zou kunnen vinden in allerlei ongunstige levensomstandigheden, welke een vruchtbaren bodem scheppen voor het voortwoekeren van dit kwaad.

Want wel kan men voor landen als Frankrijk niet zonder resultaat verband zoeken tusschen de steeds veld winnende onzedelijkheid, — een zonde, die immers als zoovele andere vaak tot in het derde en ^ierde geslacht en verder, haar gevolgen doet gevoelen —, en het in dat land zoo onrustbarend groote cijfer der tuberculoselijders. En ook staat weer elders het heerschen van tuberculose in verband met het alcoholisme, of ook in andere streken weer met de slechte toestanden waaronder de arbeidersbevolking in de industrie werkzaam is. Maar dat kan, naar we wel durven zeggen, toch niet genoegzaam het veelvuldig voorkomen der tering veiklaren; ook dan niet, als men de vele gevallen in aanmerking neemt, waarin allerlei verwaarloosde ziekten, — men denke slechts aan door onvoorzichtigheid of ondanks de voorzichtigheid opgeloopen veikoudheden, waartegen de doctoren zoo voortdurend waarschuwen —, in tuberculose ontaarden.

Want als men bedenkt, dat in ons land doorloopend 60 a 70 000 tuberculoselijders zijn, van welke er — ia een rond getal — lo 000, zegge tien duizend, per jaar sterven, dan vraagt men zich af, of er wellicht niet nog heel andere oorzaken zijn voor het lijden, dat der menschheid, voornamelijk der cultuurmenschheid, in dezen vorm opgelegd wordt, dan de oorzaken, die onder de waarneming van de hedendaagsche medische wetenschap vallen.

En zelfs dan, als de medische wetenschap volkomen de oorzaken wist na te gaan, die de groote uitgebreidheid van deze ernstige kwaal ten gevolge hebben, dan nog zou het feit ons iets te zeggen hebben, dat de periode, waarin de mensch staat op een nimmer gekende hoogte van cultuur, de periode, waarin het men schelijk kennen en kunnen triumphen viert als nimmer te voren, tevens het tijdperk is, waarin de zich zoo groot wanende mensch wel de vree? e Gods van zich afweert, maar lijdt aan een soms bespottelijke vrees voor allerlei bacillen, waartegen hij wel met de grootste energie strijdt, maar die bij niet overwinnen kan.

Terwijl de menschelijke glorie — om het zoo maar eens uit te drukken — al hooger en hooger stijgt, al schooner en schooner schittert, is daar een ziekte, die, als de pestilentie, waarvan de dichter sprak, in de donkerheid wandelt, die in alle stilte, zonder dat ge er iets van merkt, langzaam aan, maar even zeker als stil, de vaak krachtige levens wegknaagt, en dat dikwijls zelfs terwijl de lijder, wiens leven weggegeten wordt, er zich niets van bewust is en meent, dat het slechts een tijdelijk ongemak is, hetwelk hem plaagt, en dat hij straks weerkeert tot de volle menschelijke kracht.

Is het niet iets benauwends, te letten op die tienduizend graven, die telken jare alleen in ons Vaderland gegraven worden om er hen in te leggen, die door den Engel des Doods zijn weggeraapt, nadat de tering hun de gansche levens kracht ontnomen had?

Is er niet iets hartontroerends in, te zien op die zestig a zeventig duizend, die, als een groot, maar krachteloos heir, wankelen ten doode, en wier achterhoede regelmatig aangevuld wordt naardat de voorste gelederen gekomen zijn tot aan het graf, tot aan de plaatse, vanwaar niemand weerkeert?

En zou het der menschheid dan niets te zeggen hebben, dat voorttrekken ten doode van zoo machtige heirlegers, in ons land niet alleen, maar ook in zoo tal van andere landen?

Is het niet alsof der menschheid met haar hooggeloofd kennen en kunnen, der mens'-hheid g met haar ingebeelde grootheid, een lied van a lijden en sterven, een lied van kleinheid en G vergankelijkheid tegenklinkt uit die breede z rijen; een lied, waarvan men zich niet verwon­ : dert, dat zijn klagelijketonen zelfs doordringen] tot het oor van hen, die van lijaen en stefv-én in de dagen hunner kracht xüders niet wéten, niet hooren willen ?

Wat is de mensch toch klein en krachteloos, als ge ziet op zijn lijden!

Welk Christen zou het willen, zou het kunnen ontkennen, dat zijn God hem ook met deze dingen iets te zeggen heeft?

Neen, niet aldus, dat de erkenning van den Christen, dat het Gods hand is, die de menschheid met den geesel der tuberculose kastijdt, — niet aldus, dat die erkenning zou beteëkenen, dat men nu dat lijden maar stil moet aanzien, opdat men niet bevonden zou worden tegen God te strijden.

Dat niet. Want immers, heeft de Christus ons niet geleerd, dat w.e «net al wat krank of arm of naakt is, met al wat, in welk opzicht ook, lijdt, erbarming zullen v; eten te hebben, al is fer dan ook geen kwaad, dat God nitt besteld had om over ons te komen?

Maar dan ook geen •vtxVzloos, maar integendeel een y/etkzaam erbarmen.

Daarom is het zoo juist gezien, dat ook het zoo veelvuldig voorkomen van het teringlijden aan de Christenen een taak op de schouders legt van Godswege, en past veel dankbaarheid tegenover de mannen onder ons, die reeds meer dan drie jaar gearbeid hebbeu aan de oprichting van een christelijk sanatorium voor tuberculoselijders een sanatorium, waarin geleefd wordt naar regelen, welke in overeenstemming zijn met de Gereformeerde belijdenis.

Dit laatste is juist van zeer groote beteekenis voor de verpleging van lijders, die vaak zelve niet beseffen, dat zij zoo dicht tot aan het graf genaderd zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Vereenigingsleben.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's