GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN TWEEDE DE RUYTER.

VIII.

GEVAARLIJK SPEL.

Ongemoeid liet men den visscher gaan waar hij wilde. Niemand lette e.' bijzonder op, dat de man den kruittoren zoo nauwkeurig in oogenschouw nam en zoo lang vertoefde bij deleege magazijnen, waar toch niets te verkoopen was. Eindelijk gelukte het hem na veel loven en bieden van zijn visch los te komen. De overste kocht hem die af. De visscher borg zijn geld en kuierde langzaam de poort weer uit.

Even bedaard wandelde hij het smalle bergpad af, dat naar het strand voerde. Daar lag zijn bootje. Hij sprong er in en een oogenblik later reeds vloog het vaartuigje - de schipper maakte nu haast - over het water, de haven van Marstrand uit.

Intusschen heerschte op de Deensche vloot, die voor de haven kruiste, geen kleine ongerustheid. De bevelhebber was plotseling verdwenen, en niemand begreep waar bij hem zoeken of vinden zoul Maar niemand ook begreep, dat Tordenskiold het vermetele plan had beraamd om, terwijl zijn koning naderde, de sterke vesting Karlsteen alleen aan te vallen, haar te vermeesteren en zoo zijn vorst een t verrassing te bereiden, 't Was trouwens een gedachte, die alleen bij een man zoo stout en vermetel als Wessel kon opkomen.

Nog was men hem aan 't zoeken, en bad navraag gedaan bij kapitein Bude, zijn meest vertrouwden vriend, toen een kleine jol vlug als een zeemeeuw naderde. Eer men er op verdacht is, staat de visscher van zooeven te midden der druk pratende officieren!

„Tordenskiold!” klonk het als een kreet van TCtbaziog.

„Ja, mijaheeren", sprak glimlachend de viucher, „ik heb een verkennisgstochtje gedaan daarginds — en hij wees op Karlsteen".

Verbaasd zagen allen hem aan.

„Gij behoeft u niet zoo te verwonderen", iprak de bevelhebber. „Een mand met visch en mijn beetje Zveedsch hebben mij goeden dienst gedaan. Ik ben geweest tot op het halfdek van het Zweedsche admiraalschip en in de woning van den bevelhebber te Karlsteen. Dit kan ik a zeggen, 't is niet zoo erg als men er ons van verteld heeft. Er is weer van een mug een olifant gemaakt. We moeten de zaak dus dadelijk aanvatten, dan lukt het sekuur. Daarginds denkt niemand aan gevaar voor het oogenblik".

„Maar zijn we niet verplicht te wachten tot kapitein Roosenpalm met de versterking komt? ", vroeg een hoofdofficier.

„Als we maar wisten wanneer", sprak Tordenskiold.. Ik wou, dat Zijn Majesteit, als hij straks met de soldaten komt, het spel reeds gewonnen vond. Dan hebben wij al de eer er van".

Met luid gejuich begroetten allen deze woorden.

„Dat wist ik wel", sprak de vlootvoogd bevredigd. „Hoort nu mijn plan van aanval".

„De zware Orlogs (oorlogsschepen) en de drie groote Prahms (vervoerschepen) openen van hier het vuur op den vijand. Onze linieschepen gaan dichter naar den oever, zoodat zij flink kunnen aanpakken, en de manschappen gemakkelijk zenden waar zij noodig zijn. Kapitein Hogge van de „Tummler" en de „Frans Karel" dekken ons aan den kant van de baai van Gothenburg. Dat in 't algemeen.

„Wat elk in 't bijzonder heeft te doen zal ieder van de heeren op zijn tijd te weten komen. Van a allen vertrouw ik, dat gij naar uw beste krachten zult volhouden, flink er op inslaan, en als het moet — met eere uw leven opofferen. Ik zelf beloof u mij niet te zullen ontzien, en mijn leven gaam te wagen voor de eer onzer Deensche vlag. Tot weerziens heeren!"

’t Was de 2ien Juli 1719, toen de Deensche vloot zich in beweging zette. Vóór alles moest men trachten zich meester te maken van het Koe-eiland, dat voor den ingang van de haven ligt en een vlak stuk grond is. Had men dit in handen dan konden de schansen worden opgeworpen, kanonnen er in gebracht en zoo de Zweedsche Oilogs beschoten worden.

De Zweden schenen vooreerst niet van plan ter wille van het eiland, iets te ondernemen. Althans zonder eenige moeite begaven de Deensche schepen zich er heen en in een oogenblik wemelde het kleine eiland van soldaten, (chansgraver^ en kanonniers.

Als mollen begonnen zij in den grond te woelen met hun spaden en houweelen, om schansen op te werpen ter dekking van het geschut. Dit laatste werd intusschen in sloepen aangebracht, en weldra zou het vreeselijfc, bloedig oorlogsspel kunnen beginnen, tusschen volken éen in geloof en in afkomst, nauw verwant in taal, en toch zoo fel op elkander gebeten.

Intusschen hadden de Zweden bemerkt wat er gaande was, en Karlsteen begon „een ernstig woord mee te sprekeno: . Een geruimen tijd hadden de Denen op het Koe-eiland zich verwonderd, dat men hen zoo rustig liet begaan, doch de roodrokken zouden nu tot hun schade gewaar worden, „dat zij in den muil van den leeuw waren gedrongeod; .

Plotseling donderde van de hoogte een kanonschot. Een tweede, een derde schot volgde onmiddellijk, en weldra sloegen de zware kogels met vreeselijke wisheid in de pas opgeworpen zandhoopen, de nog pas half voltooide batterijen. En ze deden nog meer. Het kleine eiland vol menschen was een gemakkelijk mikpunt, waar elk schot doel op trof. Dood en verderf braakten de Zweedsche kanonnen over de Denen.

Een luid gemor steeg op uit de rijen der kanonniers. „We zijn verloren I'' schreeuwden zij, „allen verloren". Nu werd deze dan die getroffen. Het regende kogels. Eenige soldaten wierpen schop of houweel weg, en zochten zich door de vlucht te redden.

De officieren wisten niet wat te doen. Overal vielen dooden of gewonden. De aanvoerders scholden, dreigden smeekten — alles vergeefs. Men liet de krijgsmuziek het oude volkslied van de Danebrog spelen maar ook dit middel faalde. Het volk scheen wanhopig.

(De Danebrog, moet de lezer weten is de Deensche rijksbanier. 't Woord beduidt: Vaan der Denen. Volgens de overlevering is de^e banier den 15 Juni 1219 in den slag bij Reval, aan de Oostzee, uit den hemel gevallen. Koning Waldemar II bevond zich met zijn leger in het grootste gevaar, toen opeens de banier — een wit kruis op een rood veld — uit de wolken daalde, en hem de overwinning schonk.

Dit verhaal is natuurlijk even geloofwaardig als dat van het kruis 't welk Konstantijn de Groote in de wolken zag, en dat ook hem de zegepraal bezorgde, De heidenen hebben ook zulke overleveringen omtrent hun godenbeelden en veldteekenen. Denk maar aan het Diana beeld in de Handelingen vermeld, 't welk men zei, dat uit den hemel was gevallen Zoo hadden ook de Denen, toen zij acht eeuwen destijds geleden, nog heidenen waren een banier gehad, waarop een raaf was afgebeeld. Deze vaan bezat, meenden zij, tooverkracht, en was, naar zij vertelden, geweven in één namiddag door de drie dochters van een Deenscben koning, die zeker goed onderwijs in de fraaie handwerken hadden ontvangen. Ook geloofden de Denen, dat als zij wonnen de raaf klapwiekte en scheen te vliegen. Verloren zij, dan liet hij de vlerken hangen.

Maar al zulke vertelsels van beelden, raven en kruisen behooren in of bij het heidendom.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's