GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zonen van Ds. Gispen hebben wèl ge daan met enkele persoonlijke herinneringen aan het ziek-en sterfbed van hun vader aan de pers af te staan.

We nemen dit schrijven gaarne uit de Amsterdamsche Kerkbode over:

Een laatste woord.

Veel heeft onze geliefde vader geleden door de gedachte, dat het hem niet zou vergund worden een afscheidswoord tot de gemeente te richten. Hoe sterk was zijn wenscb, nog éénmaal den kansel te mogen beklimmen en voor de laatste maal het woord Gods te verkondigen als woord van scheiden, een slotwoord om zijnen arbeid te eindigen met eene laatste prediking van het Evangelie van Jezus Christus. Het heeft den Heere niet behaagd dezen wenscb van zijnen dienstknecht te vervullen, ongetwijfeld om redenen, die wijs en tot zijne verheerlijking zijn. Toch weten we wat de korte inhoud, de strekking van deze laatste prediking zoude geweest zijn. In een brief aan eene dame te Amsterdam gericht, door onzen vader van zijn krankbed gedicteerd op Woensdagavond 25 Aug. j.I., komt dit laatste woord voor. In dezen brief liet onze vader antwoorden: iEn als 7nen mij vroeg: wat wilt (; e nu het liefst? dan zou ik antwoorden: niets te willen dan één wil, om dit de gemeente nog persoonlijk te mogen zeggen". Hetgeen dan volgt in dezen brief is dus het laatste woord, dat onze vader zoo gaarne persoonlijk nog tot de gemeente had willen spreken.

»Ik heb van kindsaf de begeerte gehad om Evangeliedienaar te tnogen zijn. Op i"] Attg. J.I. heb ik den dag mogen heieven van mijne drie-en-vijf tigjarige ambtsbediening. En nu zijn de twee stukketi: het leven en de dood, de saamvatting en de grond van alles, wat wij weten, üood en leven zijn de onafscheidelijke tegenstellingen, die in verband mei zonde en genade alles beheerschen. Dit geloof aan elkander te geven, kunnen wij niet. Het eenige is, dat wij elkander toewenschen en toeroepen: gelooft in den Heere fezus Christus, dan hebt ge het leven; want het leven is in Hem. Hij is de fontein des levens, de mededeeler van het leven, de bewaarder van het leven j die in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven'.

Zoo is dit dan het laatste woord, dat onze vader nog tot de gemeente had willen zeggen. Het is de saamvatting van geheel zijne prediking van den Christus, dien hij drieenvijftig jaar heeft mogen verkondigen als de weg, de waarheid en het leven.

Het zou niet naar de bedoeling e» in den geest zijn van hem, wiens heengaan zulk eene ledige plaats in ons hart laat, indien wij veel van zijne krankheid en zijne laatste dagen op aarde publiek maakten. Toch meenen we te mogen voldoen aan den drang van velen, om iets daarvan aan zijne talloos vele vrienden en vriendinnen in en buiten Amsterdam mede te deelen.

Dat hij in lichamelijke kracht minder werd, heeft onze vader reeds lang bespeurd. In bovenbedoelden brief zegt hij zelf daarvan: nSinds ruim twee jaren heb ik gevoeld, dat ik in kracht achteruitging; maar ik heb er mij met eenen vasten wil tegen verzet. Als ik bij zieken kwam hield ik mij goed om hen op te beuren, t2 Mei moest ik het op­ geven. ...«

In eenen brief van Mei j.I., dus eenige dagen, voordat de eerste aanval van zijne ziekte hem overviel, schreef onze vader ons: »Voorts is het goede nieuws, dat ik het tot nog toe op de beenen heb kunnen houden. Met een beetje pijn en een beetje van dit en van dat gaat zoo de eene dag na den andere voorbij. De menschen merken er weinig van, omdat het mij in het preeken niet hindert; en wat men overigens doét, weten de menschen niet, omdat zij bet niet zien. Het trappen klauteren is voor mij nu een zwaar werk; maar boven zijnde kan men weer eens uitblazen. En de avondvergaderingen doen ook niet weldadig aan, wijl er doorgaans een beetje meer wind en koude is, dan men wenschen zou Evenwel, ik heb het grootste deel van mijn leven mijn lichaam niet gevoeld, wat pijn of ziekte betreft; en nu hoop ik ook, in stilheid te dragen, wat de kwade dagen brengen moeten, en gedachtig te zijn aan het woord uit Psalm 39, dat de kracht van den mensch vergaat en zijn glans verdwijnt gelijk schoonheid van een kleed, als Gods hand op den mensch rust «omdat hij zijne (Gods) wet vergeetï. En dan moeten ook alle dingen samenloopen om ons neder te drukken. Zoolang ik echter nog preeken kan, heb ik nog lust en moed om te leven.»

De gemeente heeft van zijne toenemende verzwakking in zijne prediking niet veel kunnen bespeuren; zelfs niet in zijne laatste catechismusprediking in de Raamkerk op Zondagavond, 9 Mei, over de wederkomst van Christus om te oordeelen de levenden en de dooden; waarin hij met groote kracht opwekte tot de heiligmaking in de vreeze Gods. Maar zelfs het beklimmen van den kansel viel hem moeilijk. En reeds lang klaagde hij over pijnen, door hem van rheumatischen aard geacht.

Dinsdag 11 Mei was de laatste dag van zijnen arbeid in de gemeente. In het middaguur ging hij nog eenige kranken in zijn wijk bezoeken. Van zijne vermoeidheid rustte hij uit, om daarna in de Oude Kerk, niet wetend, dat het de laatste maal zou zijn, te prediken over tiEli en zijne zonen". De laatste zin van de korte schets der tjijbellezing, die we vonden, is: »Maar onder dit alles blijft: God is eene toevlucht voor de zijnen; hnn sterkt', als zij door droefheid kwijnen, Amen", Den volgenden morgen werd onze vader bij het opstaan door eene duizeling overvallen, die het raadzaam maakte geneeskundige hulp in te roepen.

De voorgeschreven rust scheen metterdaad baat te zullen geven en het uitzicht te openen, dat hij spoedig weder, naar zijne innigste begeerte, zou kunnen prediken. Toch was de zwakte terstond bijzonder groot. Wie hem opmerkzaam gadesloeg, kon de vrees niet onderdrukken, dat het begin van bet einde van zijnen arbeid gekomen was. Toen begonnen de benauwdheden te komen, de karakteristieke verschijnselen van zijne ziekte. Als een laatste middel om het lichaam te sterken tegen de dreigende algemeene verzwakking, ried de geneesheer aan te Apeldoorn in de heerlijke buitenlucht eenen nieuwen prikkel voor het orgranisme te zoeken. Het verblijf in dat lustoord bracht echter slechts teleurstelling. Een nieuwe aanval deed de zwakte nog toenemen. Hoe pijnlijk was deze teleurstelling voor onzen geliefde kranke en hoe zwaar te dragen.

Zonder de gedachte uit te spreken scheen hem de vrees te kwellen, niet weder in eigen huis te zullen kunnen komen. En niet dan met groote moeite had de terugkeer plaats en begon de laatste periode van zijne ziekte.

Telkens kwam de hoop weder in zijne ziel op, de hoop dat Gods weg nog zou zijn om hem op te richten en hem te vergunnen zünen arbeid, althans in de prediking te hervatten. »De wetenschap is machtig, God is almachtig". Dat bleef in zijne ziel; maar toch ook de onderwerping aan Gods wil; en met kinderlijk geloovige berusting berustte hij in 's Heeren welbehagen. Het aanstaande scheiden toekende zich meer en meer voor zijnen geest af. Alle beschikkingen voor zijne begrafenis nam hij zelf. Het smartelijke in zijn lijden werd de verwarring van gedachten, waarin de rijkdom van fantasie en de schat van herinneringen steeds nieuwe stof gaf voor zijn voortdurend spreken. Nu en dan brak tot onze onuitsprekelijke blijdschap een helder oogenblik aan. Het was dan een aandoenlijk, rijk genot hem te hooren spreken van zijne vaste en eenige hope op Christus Jezus. Steeds was het, gelijk hij zeide, het waarom en het hoe van zijne verlossing. »Mijn grond is slechts vrije genade, door het eeuwig welbehagen." En dan alleen door Christus. «Alles, alles vrede, vrede door het bloed des kruises". Op den voorlaatsten avond zijns levens, na twee aanvallen van bewusteloosheid, waarin we niets anders dan het sterven zelf meenden te zien, was zijn ziel vervuld met de toekomende heerlijkheid, en hoorden we hem fluisteren van «een wereld zonder zonde, waarin God alles in allen is, en wij aanbidden, ziende het aangezicht Gods en der engelen". Voor den dood zelf was hij niet bevreesd, maar wel voor het sterven in al zijne verschijnselen. Hij had met zijn diep gevoelend hart het leven doorleefd in zijne diepten. Niet minder gevoelde hij al wat in het sterven als eene losmaking van ziel en lichaam gelegen is. Het was een zuchten, «bezwaard zijnde, nademaal wij niet willen ontkleed maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde''. Toen eindelijk de laatste morgen aanbrak, heeft hij met bewustzijn, ofschoon slechts weinig uitend, al de momenten van het sterven doorstaan. De Heere was hem nabij. Nog tweemaal fluisterde hij een zacht maar duidelijk »ja", als we hem vroegen, of hij nu naar boven, naar het huis des Vaders henen ging. Wij hoorden van zijne stervende lippen nog: «Ik heb gedaan"; en een oogenblik daarna: «Ik zal zijn Naam, ..." En toen ging zijne hand omhoog, naar boven, naar den hemel wijzend.

Nog een enkel oogenblik — en de doodskleur overtoog met witte bleekheid zijn gelaat — en zacht ging zijn adem uit.

Onze lieve moeder werd gesterkt, om met eigen hand zijne oogen te sluiten.

Onze smart is groot. Onze troost is rijk.

Zwolle.

W. H. GISPEN.

Barnevela.

J, GISPEN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's