GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Bazuin schreef Ds. van Andel een ernstig woord over: „onze gesprekken", dat zeker in Christelijke kringen behartiging verdient:

Onze gesprekken konden stichtelijker zijn. Veeltijds laten zij het hart zoo ledig. Soms zelfs is het er erger mede gesteld, dan namelijk, als twist of achterklap er den boventoon in voeren. Maar al is het ahoo niet, dan mag toch gezegd, dat onze gesprekken zoo al niet, dan toch veeltijds onbeduidend, onvoldoende zijn. Zij loopen over het nieuws van den dag, over de moeiten des huiselijken levens, over de zorg voor den tijd, en over algemeene belangen, die van Staat en Kerk. Nu is het zeker geoorloofd, ja noodig en nuttig om over deze dingen te spreken; men mag wel over aardsche dingen samen raadplegen, zijn hart in vertrouwden kring ontlasten over de dagelijksche verdrietelijkheden des levens, en elkander op de hoogte houden van wat om ons heen gebeurt. Zelfs behoort het onder onze plichten om samen te spreken over de teekenen der tijden en over den strijd der kerk, en zooveel als er mede in samenhang staat. Maar, als er over niets anders gesproken wordt, en gezwegen van wat tot het verborgen leven met God behoort, dan ontbreekt er al te veel.

Toch behooren godsdienstige gesprekken in den gezelligen kriog hedendaags tot de zeldzaamheden. Er is reden voor. J'raatzucht heeft hier veel bedorven, praatzucht, bevorderd door de zucht om den roem van bijzonder rijk aan bevinding te zijn niet te verliezen. Men vergat dat het reukwerk zijn geur verliest indien de flesch, waarin het bewaard wordt, al te veel ten gerieve van anderen wordt geopend. Zoo licht vervalt men in dit euvel als. men - behoort onder hen, tot wie men als tot vvaders of moeders" opziet; dan behoort er genade toe om te zwijgen, als men niets bijzonders te zeggen heeft, en door zwijgen gevaar loopt in de schatting te dalen. Toch zal men telkens de ondervinding opdoen, dat het hart ledig is in oogenblikken, dat er van onze lippen wat verwacht wordt; de Geest des Heeren laat zich evenmin gebieden als lijdelijk afwachten.

Dat de Geest des Heeren zich terug trekt, waar men enkel wil spreken over wat Hij aan ocze ziel gedaan heeft, bevreemde ons niet. De Geest werkt niet buiten het Woord dat God door zijnen Zoon, en diens profeten of apostelen tot ons gesproken heeft. Willen wij daarom de bewegingen des Geestes opwekken, zoo moeten wij beginnen met te spreken over het Woord. Dit moet natuurlijk niet geschieden met de bedoeling om te schitteren met onze kennis van het Woord; ook mag het gesprek niet in een twistgesprek ontaarden, wat doorgaans het geval is, als men over teksten van betwiste uitlegging gaat spreken. Neen, wij moeten over het Woord spreken met de bedoeling om door tusschenkomst van den Heiligen Geest, van de heiligende kracht des Woords ondervinding op te doen in onze harten. Dan zullen wij bemerken, dat de beloften, gedaan aan hen die het Woord ter harte nemen, niet ijdel zijn. Er zal geest en leven komen in onze gesprekken, en wij zullen eindigen met te kunnen getuigen, dat de Geest het Woord dienstbaar gemaakt heeft aan onze vertroosting en heiliging. Wie met het Woord begint zal lichtelijk eindigen met den Geest; want de Geest is gekomen om ons in de Waarheid in te leiden en ons hare vrijmakende kracht te doen ondervinden.

Waarlijk, wij moesten meer over Christus' woorden spreken. Deze woorden zijn lichtstralen; Christus toch is het licht der wereld, degene, die ons des Vaders Naam heeft geopenbaard. Hier is eene nooit uit te putten stof; over deze dingen zal men spreken in alle eeuwigheid. Hierboven worden zij niet moede om zich bezig te houden met wat God ons gegeven heeft, naar zijn vrijnachtig wel behagen, in Christus, den tweeden Adam, in wien al de schatten Gods verborgen zijn, voor ons en mededeelbaar aan ons; zullen wij, die hier op aarde zijn, er dan van zwijgen ? Wij zijn tot Christus geschapen, en evengoed aan Hem gegeven, als Hij gegeven is aan ons, opdat wij zijne kroon in vreugde zouden zijn, en uit Hem Gode, den Vader, vrucht voortbrengen. Zullen wij dan onze bestemming vergeten, in plaats van er elkander gedurig aan te herinneren?

Er is iets, dat wij niet over het hoofd mogen zien. Het is goed als wij over de beloften en vertroostingen des Evangelies spreken, maar wij mogen niet eenzijdig worden, door te zwijgen van wat Christus of met zijn eigen mond, of door zijne dienaren, de profeten en apostelen, geleerd heeft van de hinderpalen, op den weg naar de zaligheid. Hoe nadrukkelijk heeft Jezus er op gewezen dat elke zonde, van welke wij weigeren ons te bekeeren, ons den toegang tot het koninkrijk der hemelen afsluit! Dat wij dan ook over deze zijne woorden met elkander spreken. Maar hoe zelden geschiedt dit! Men zou zelis vreemd opzien, als men onderling in den gezelligen kring ging spreken over de onmogelijkheid dat de onverzoenlijke barmhartigheid van God ontvangen zou; overli-tonvereenigbare van de liefde tot het geld, met de liefde Gods; ovei de verhindering onzer gebeden ingeval men zijne vrouw hare eere niet geeft; over onzen plicht om in ootmoed te wandelen, geene eer naar het vleesch te zoeken, en een ander uitnemender te achten dan ons zei ven; over onze roeping om den naaste lief te hebben als ons zelven, en zulks te openbaren in verdraagzaamheid, mededeelzaamheid, voorbidding, en dergelijke; over het nieuw gebod, dat Christus ons gegeven heeft, het gebod der broederlijke liefde, waarbij men Hem in den broeder bemint; over de roeping tot goede werken, het zich verzamelen van een schat in den hemel, en het genadeloon aan het werk der liefde verbonden. Maar waartoe meer t Het gezegde zij genoeg om ons te doen zien, , hoever de woorden van Jezus in ons bewustzijn op den achtergrond staan. Och of zij eene plaats verkregen in onze gesprekken! Het zou een ommekeer geven als van het leven uit den dood.

Als wij lager aanvingen zouden wij hooger stijgen. Want indien ons hart de bewaarplaats is van Christus' geboden, is het ook de werkplaats van zijnen Geest. Dan zouden wij niet stom en zuchtend bij elkander behoeven te zitten, maar elkander kunnen toeroepen: komt, en ik zal u vertellen wat God aan mijne ziele gedaan heeft. En geeft het werk der genade, dat buiten ons ligt, rijke stof tot onderhoud, niets minder behoeft van bet werk der genade in ons gezegd.

Wij behoeven in het spreken over die werkingen van den Geest des Heeren in de harten ons niet te beperken tot wat wij zelven hiervan ondervonden hebben. Schrift en historie geven ons overvloedige stof om over de wonderen der genade te spreken, die het verlorene vindt, den blinde leidt, den kleinmoedige sterkt, den bedroefde vertroost, den onreine reinigt, den dwalende terecht brengt — o hoeveel meer was hier nog bij te voegen Behaagt het den Heere om het licht over zijn werk in ons te laten opgaan, dan zal menigeen zien, dat hij neer ondervinding heeft opgedaan van het werk des Geestes dan hij wist. Zwijgen wordt dan onmogelijk. Dan gaat' de vrome soms terug tot zijne vroege jeugd, de onvergetelijke tijd der eerste liefde, toen het leven een voortdurend genieten was. Ach ja, dan komen de afdwalingen, de herleving van den wereldlust, de verzoeking tot ongeloof, de twijfel aan zijn genadestaat, maar ook Gods vaderlijke roede en zijne térechtbrengende genade. Dan kon verhaald hoe Hij ons van onze hoogten afgebracht heeft naar het dal van verootmoediging, alwaar wij het eens werden met vrije genade; hoe Hij ons »Abbï, Vader" leerde roepen, en ons hart vertroostte en verblijdde door de hoop en den voorsmaak des eeuwigen levens.

Willen wij weten waar ons hart vol van is, letten wij er dan op waar onze mond vol van is; want uit den overvloed des harten spreekt de mond. Bidden wij toch om lippen die den naam Gods belijden; de man toch, die van God zwijgt, leeft als lag hij reeds in het graf, waar niemand des Heeren lof zingt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's