GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„ En begonnen te spreiten met anbere talen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„ En begonnen te spreiten met anbere talen.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN].

En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 2 : 4.

ons Christelijk Pinksterfeest is het herdenken van het eenig groote Pinksteren, dat vijftig dagen na Jezus' Opstanding, te Jeruzalem in de Opperzaal, zijn wereldbeteekenis ontving door het majestueuze wonder van de indaling des Heiligen Geestes in menschenharten. Een geestelijk wonder, bovendien nog begeleid en gekenteekeud door drie uitwendige, zinbeeldige wonderen : i». de „geweldige gedreven wind", 2°. de „tongen als van vuur", en 30. het „spreken met andere talen". Dat verzeilen en begeleiden van hetgeen geestelijk werkt met een zinbeeldig verschijnsel was niets ongewoons. Bües Jezus niet op zijn jongeren, om hun een geestelijke werking meê te deelen? Ondervonden de Profeten bij hun inspiratie niet vaak nog sterker aandoeningen? Verscheen niet het beeld van de duif, zwevende boven Jezus, toen hij het zegel zijner zending in het: „Deze is mijn geliefde Zoon" ontving.? Ook onder menschen vinden we zulk zinbeeld. Denk slechts aan den ring van trouw bij het huwelijk; aan de handheffingbij den eed; aan de ha'ndspreiding bij den zegen; aanhetnederknielen en handvouwen bij het gebed. Wat onzienlijk en zienlijk is, is wel onderscheiden, maar toch ook weer saamverbonden. Ziel èo lichaam vormen ons ééne wezen. Een welsprekend redenaar, op het hoogtepunt van zijn bezieling, geeft drijving aan de lucht door zijn handgebaar, spat vonken gloeds uit zijn oog, en spreekt in een hooge taal die boven onze gewone spraak uitgaat en het hart zijner hoorders vermeestert. Geheel natuurlijk is dan ook de indruk, dien we van het eenig en alles omvattende Pinksteren ontvangen, als wat geestelijk den keer in het leven van de wereld teweeg brengt, zich ook in wind en vuur en taal uit. Voor wind en geest heeft de Jood in zijn Hebreeuwsche taal éénzelfde woord, en bij de Grieken, in wier taal de Handelingen geboekt zijn, was het niet anders. De Jood noemde het Roedch, de Griek Pneuma, twee gansch verschillende woorden, maar die beide toch bij het uitspreken iets van het geblaas en gedrijf nabootsen. Van ons woord Geest kent men den oorsprong niet recht, maar ook dit woord kan zijn afgeleid van een woord dat blazen, drijven beteekent. Als er Geest in onzen geest indringt, blijft onze geest niet in rust. Dan komt er beweging, dan komt er actie, dan gebeurt er iets in ons en door ons, en ons spreken van „Qttsidrift" bewijst wel, hoe ook bij ons de Geest als óns drijvende gedacht wordt. Als de Geest komt, dan heeft de stilte des doods uit, dan komt er leven, dan geraakt 't alles in beweging, dan werkt er een macht die alles drijft. En daarom was er op den grooten Pinksterdag die plotselinge suizing, dat snerpend geluid dat heel de zaal doorgierde, de gewaarwording van iets dat geweldig in de Zoo waakte aller geest op. Ieder die dreef. zaal zat, voelde op eens dat er iets gansch buitengewoons plaats greep. Het indalen van den Geest zonder meer, zou op geheel verborgen wijze zijn toegegaan, en niet op 't eigen oogenblik gemerkt zijn. En daarom verzelt het waarneembaar wonder hier het verborgen geestelijk wonder. Een ieder schrikt op. Saam worden ze onthutst en aangegrepen. En heel de schare geraakt in spanning.

Na wat het oor trof, volgt nu aanstonds het tweede wonder van de tongen als van vuur. Gloed in vlamvorm ontvonkt boven het hoofd van een iegelijk der aanwezigen. De Geest is het leven. In den dood komt het leven, als de doodskleur wijkt en de warmte, de gloed in het bloed indringt. Daarom is vuur, is de vlam van het vuur het zinbeeld ter aanduiding van het leven. Riep niet Johannes reeds aan de Joden toe, dat hij wel doopte met water, maar dat na hem icomen zou, die doopte met den Heiligen Geest en met vuur f Is in de vuurkolom niet de tegenwoordigheid des Heeren boven Israels tabernakel in de woestijn verschenen ? Stak het vuur uit den hooge niet Elia's offer aan? Keert niet nog, als" ge van de koude Verkleumd zijt, met den gloed van het vuur het leven in u weder ? Sprak Jehovah van den Horeb niet uit het midden des vuurs ? Getuigt de Psalmist niet: „Een vuur ontbrandde in mqn overdenking"? Zegt de Heere bij Jesaja niet „Is mijn woord niet alzoo als een vuur ? " Ja, brengt de Apostel u Jacobus niet het vuur en de tong in on­ t middellijk verband, als hij schrijft: „De tong J is ook een vuur? " En wat was dan meer k eigenaardig, dan dat de* indaling van den Heiligen Geest, voor het oor door een ge­ s weldigen gedreven wind en voor het oog door v tongen als van vuur werd afgebeeld en aan t Jezus' apostelen vertolkt.

Zoo is er de wind die drijft, en het vuur dat voor aller ocg als in tongen van vuur glanst en schittert! Maar nu komt ook de spraak. Het geblaas van de stem uit 's menschen keel, en het vuur dat in zijn woord als van zijn tong afsprankslt. Zoo als Jereraia eens in vertwijfeling sprak: Ik zal zijner niet meer gedenken, en ik aal in zijn naam niet meer spreken", maar met geen ander gevolg dan dat hij zelf betuigen moest: Hel: erd in mijn hart als eea brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om 't te verdragen, maar kon dit niet." (Jeremia 20:9). En zoo ook was het ^p den Pinksterdag.

We vernemen niet dat de twaalf apostelen in die zeven weken, die sinds Jezus' opstanding verliepen, of in de tien dagen na Jezus' hemelvaart ook maar iets groots ver­ h richt hebben. Ze bleven bijeen en wachtten in heilige verzuchting op de dingen die komen zouden. En nu komt het. Nu wordt op eenmaal hun lijdelijk stilzitten in hooge actie omgezet. Ze schenen als verstorven, maar nu leeft op eens alles in hen op. En nu staan ze daar op het heilig erf, in Sipn.s tempel. Niet meer die tempelmuren, maar zij zelve zijn nu de tempel, de woonstede Gods in den geest geworden. En het eerst wat ze nu doen is, verrichten wat in die tongen als van vuur verzinbeeld was, Het waren tongen als van vuur, en zie, hun wordt het vuur van de tong ontstoken. Ze spreken.

Maar hoe spreken ze ? In onze Statenoverzetting staat: e spraken in andere talen. Doch tong en taal is in het Grieksch eenzelfde woord. Juist zooals nog in het Fransch. Langue is taal, maar langue is ook tong. Zoo we hier/Ö«^^; » vertalen, l)lijft de eenheid en het verband met de tongen als van vuur veel beter bewaard. Had ook niet Jezus zelf (zie Mark. 16 : 17) geprofeteerd : „Degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: n mijnen naam zullen ze duivelen uitwerpen, en met nieuwe tongen zullen ze spreken". De tong is heel de Schrift door orgaan van het spreken, „Alle tong zal God belijden. Alle tong zal belijden dat Jezus Christus de Heere is". Het is altoos de tong waarvan het loven, jubelen en zoo ook het bidden uitgaat. Heel dat denkbeeld alsof de apostelen plotseling in vijftien talen door elkander gesproken hebben, in talen, die ze nooit geleerd hadden, is te mechanisch, en beantwoordt niet aan het heilige karakter van de groote gebeurtenis. Veel dieper is de opvatting die vraagt, of op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel niet alle gezaligden eenzelfde nieuwe taal zullen spreken, en of het niet die taal is, die onder den machtigen indruk van den indalenden Geest, bij de apostelen klank zocht en in geluid uitging ? Niet één der vele talen of meerdere van die bedorven talen, maar de heilige taal, de eenige echt menscbelijke taal, de reine van God gewilde taal, en die wonderbaar van der apostelen tong weerklonk, door aller oor opgevangen, en, omdat ze de zuivere, echt menscbelijke taal was, door allen werd verstaan, zoodat het allen was, of ze hun eigen taal hoorden. Een wonder, dat de apostelen, door den Geest, die geheel eenige taal plotseling spreken konden, en een vanzelfsheid dat ieder die wqndere taal opving, begreep en verstond. Of wilt ge, twee wonderen in één, het wonder, dat de apostelen die taal spreken konden, en een ander wonder dat de lieden die om hen stonden, die taal als hun eigen taal aanhoorden. Later, vooral in de Kerk van Corinthe, tot een wonder verzwakt, dat wel enkelen in de Kerk in deze taal spraken, maar dat slechts een enkele die taal nog verstond, en dat ze door die enkelen aan de anderen moest vertolkt worden. Op de nieuwe aarde zal noch kan er een andere taal zijn, want het zal de gemeenschap der heiligen zijn en alle natiën en volken saam zullen het ééne loflied van het Lam inzetten. En zoo op den grooten Pinksterdag een vooruitleven voor enkele oogenblikken ia den toestand die in de voleinding komen zal. Van den Geest zal het uitgaan, de Geest zal 't alles omzetten, en eens, als het werk van den Geest volbracht zal wezen, zal dit de volzalige toestand van gemeenschap in één zin en in één taal zijn. Dat het nu zoo, en niet anders te verstaan is, blijkt wel daaruit, dat er bij staat, hoe ook die uit yudea verrast waren dat ze de apostelen verstaan konden, waar toch anders oden uit Judea zich moeilijk verbazen onden, dat ze de ajv stelen die ook Joden waren, verstonden. - Het moet alzoo eea praak geweest zijn, dia zelfs de Joden vreemd aandeed, en dit komt dan eerst tot zijn recht, zoo de apostelen gesproken ebben in een taal, die dusver nooit van hun lippen gehoord was.

Zoo begint het wonder met de uitstorting van den Geest. d. i. met de indaling van den Heiligen Geest, om nu voortaan in het hart te wonen. Die indaling wordt aangekondigd door een geweldige drijving in de lucht als een wind die onverhoeds opsteekt en alles beven dpet. Dan licht het vuur boven aller hoofd, en vuur in den vlamvorm van tongen die zich splitsen. En dan gaat het woord uit. De Geest bezielt. De Geest wekt gedachten op. De Geest drijft tot lof en aanbidding uit. En die lof en die aanbidding gaan zich nu uiten, niet meer in onze verbrokkelde en ontredderde talen, maar in de taal die bij den mensch in zijn volmaking hoort, In de taal, die eens het middel van gemeenschap onder de heiligen zijn zal in hun toestand van gelukzaligheid. En omdat die nieuwe taal 's menschen eigenlijke, eenig wezenlijke taal is, de taal die bij den mensch in zijn volmaaktheid hoort, kon die ééne taai allen toespreken, en is er een oogenblik in de Pinksterzaal doorleefd, alsof de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel reeds was Ingewijd. Dit nu verbindt de Schrift met de nieuwe tong. Het is de tong, waarvan de Geest zich bedient, om het Woord, om de taal te doen uitgaan, en om in die taal, door de tong, de gedachten des Geestes onder de menschen te doen weerklinken. Het is het opvoeren van den geest der apostelen, door den Geest, tot een hoogte, die ai ons menschelijk stamelen verre beneden zich laat. Het is de Geest zelf die zich In de apostelen uitspreekt, en daartoe hun tong, hun orgaan voor het spreken, vernieuwt en heiligt. Het is God de Heilige Geest zelf, die in menschen, die door menschen, die door menschen met nieuwe tongen, zichzelven groot maakt. Het is meer dan het Paradijs. Het is een voorvertoonlng van wat eens in den volzaligen toestand het spreken des menschen zijn zal.

Vandaar op Pinksteren de Zendingsgedachte. Niet in dien matten zin, alsof op den grooten Pinksterdag Arabieren en Eiamieten en inwoners van Mesopotamië zijn toegebracht en dat wij nu evenzoo Javanen enMaleiers moeten pogen te bekeeren. En veel min nog In dien heel den gang der Openbaring miskennende beduidenis, alsof het groote Pinksterwonder zich telkens, nu eens in China, dan onder de negers in Afrika herhaalde. Dit alles neemt het Pinksterwonder uit de heilige Openbaring weg, en verlaagt het gebeurde in de Opperzaal te Jeruzalem tot iets zeer gewoons, dat zich telkens en gedurig herhaalt. Zoo moogt ge de groote wonderen Gods in zijn heilige Openbaring niet verkleinen en er ten leste uit wegcijferen. Het Pinksterwonder was iets eigens. Iets dat zich niet kon herhalen. Iets wat toen komen moest, maar, na eens gekomen te zijn, geen da capo toelaat. Alles wat daarna komt is vrucht en uitvloeisel van het groote Pinksterwonder, maar het wonder zelf komt nooit weer terug. De wereld verstaat dit niet, en de methodist verstaat dit evenmin, maar wie bij de Schrift blijft, grijpt het onmiddellijk. De Heilige Geest is eenmaal nedergedaald, om ons nooit meer te verlaten. Neen, de Zendingsgedachte ligt In het Pinksterwonder op geheel andere manier. Het Pinksterwonder is niet Joodsch-natlonaal, maar algemeen menschelijk. Uit vijftien natiën te Jeruzalem bijeengekomea, stemmen allen die gelooven, in één heiligen lofzang saam. Ze leven vooruit in In een toekomst, dat alle taal en alle zielsuiting één zal wezen; dat het verschil en onderscheid tusschen volk en volk en tusschen natie en natie zal zijn weggevallen; dat al wat mensch is, in éene echt menscbelijke zielsverh« ffi ag en in ééne waarachtig menschelijke taal God en het Lam zal verheerlijken; dat wat bij Babel de spraakverwarring bracht, op wondere wijze door God In eenheid hersteld zal zijn; en dat heel de menschheid voor God als één en ongedeeld zal staan om deze zaligheid eeuwlglijk te genieten. En hieruit nu komt de Zendingsgedachte op. Alle verschil en onderscheid tusschen ras en ras, tusschen stam en stam, tusschen natie en natis, Is, van dit hooge standpunt uit bezien, onwezenlijk. De eerstgeroepenen staan niet hooger dan wie daarna zullen Ingaan. Daarin dat wij eerstgeroepen zijn en de eerstelingen des Geestes ontvangen hebben, ligt reden noch oorzaak tot verheüiag. Het Evangelie is geen ons verleend privilege. Het Evangelie hoort aan de menschheld toe, en al wat tot die menschheid hoort, moet met dit Evangelie gezegend worden. Ea daarom wie het eerst ontving, moet den drang kennen om het naar anderen uit te dragen. Omdat ze als wij menschen zijn, zijn de natiën in het Oosten evengoed ais de natiën in het Westen. Als m.ensch moeten we ons met al wie mensch Is voor God één gevoelen. De toekomst moet verhaast, de einduitkomst moet ook door ons stichten en uitzenden van missies worden ingeroepen. Op de nieuwe aarde onder den niéuwen hemel moet en zal 't al één wezen, één In bezieling, één In belijdenis, éen in taal en lofzang. En daarom moet er gezonden worden, moet de missie uitgaan, moet de zending va. ijver zichzelf overtreffen. Alle zending is, de eenheid eeren van al wat mensch Is; Is een mededeelen van den schat dien we zelve ontvingen; is het naderbij brengen van de einduitkomst; en moet zijn een in die einduitkomst vooruit inleven. In alle land waar de kudde des Heeren weidt, woont de Heilige Geest in het menschenhart in; in het land waar Christus niet genoemd wordt, Is de Heilige Geest nog een vreemde, die zweeft boven de wateren van het leven. En daarom. Zending Is uitbreiding van het heilig erf waarop de Heilige Geest In het menschenhart inwoont, Pinksteren, dat ons die Inwoning bracht, vraagt, roept van zelf, om door gestadige zending steeds dat erf van den Heiligen Geest uit te breiden.

Doch juist daarom sluit die Pinkster-Zendingsgedachte vanzelf In zich de eenheid van Christus' Kerk op aarde. Zending arbeidt om al wat nog van verre staat, in de éene schaapskooi bijeen te vergaderen. En voelt ge dan de contradictie niet, om de Zending naar alle oorden der wereld te doen uitgaan, en tegelijk zelf gedeeld, gesplitst, in stemming van nagver en benijding in het Christenland tegenover elkander te staan? Aan niets gevoelt ge de wonde van bederf en zonde bitterder, dan aan de gedeeldheid van Christus' Kerk in het Christenland. Tegenover de verbrokkeling van ons menschelijk geslacht in rassen en staten, moest Christus' Kerk saambindend en vereenigend werken, en zie, de zonde is oorzaak geworden, dat veeleer omgekeerd de splitsing en deeling der menschheld zich aan Christus' Kerk heeft medegedeeld en haar eenheid heeft verwoest. Beluister maar het Hoogepriesterlïjk gebed van uw Heiland, eer hij Gethsemané binnenging, of toch de eenheid der zijnen mocht bewaard blijven, of ze toch allen éeh mochten zijn, gelijk hrj zelf éen met den Vader was. Zoo diep roerend is elk v/oord van Jezus, zoo dikwijls hij op die eenheid der' heilige liefde van al de zijnen aandringt, en toch is het alles gedeeld en verdeeld geworden. Zoo gedeeld, dat het voor velen staat, alsof er alleen ia hun kerk Christenen waren, en alsof al wie zich buiten hun eigen kerk beweegt, buiten de schaapskooi des Heeren te sluiten was. Zoo wordt voor uw besef de Kerk van Christus, o, zoo klein.

Een groepje in uw stad, in uw dorp, in uw land, alsof al wat daarbuiten het Te Deum aanheft, u niet aanging. Zoo niets van die liefde waarmee God heel< /e wereld heeft liefgehad, en haar zijn eeniggeboren Zoon heeft geschonken. Zoo niets van die gezaligden uit alle volken en natiën en tongen, die saam het lied van het Lam doen opgaan. Zelfs In de zending kerk tegen over kerk optredend, de eene zending de andere haar welslagen benijdend. Wat blijft in dat alles over van de groote Pinkstergedachte? Van dat ééne wonder, dat aller eenheid zoo majestueus in de werkelijkheid intooverde? Wat ook van den éenen Geest, die allen troosten, allen bezielen, allen lelden zou ? Gods engelen, zoo ze weenen konden, zouden er om weenen. En toch, wie onder de Christenen In de verschillende kerken schreit dezen nood der Christenheid voor zijn God uit ? Doch juist daarom mag de herdenking van het Pinksterfeest nooit onder ons voorbijgaan, zonder dat althans de predikende Kerk altoos weer deze eenheidsgedachte krachtig op den voorgrond stelt. Door onze zonde in het heilige zijn we gedeeld, maar tegen die zonde moet getuigd worden, getuigd vooral op den Pmksterdag, En ook, al wie voor de Zending voelt als door het Pinksterwonder ons op het hart gebonden, moet, als weer Pinksteren gevierd wordt, om die eenheid bidden, tegen die gedeeldheid met heel zijn ziel Ingaan, en zelf uit zijn eigen hart uitbannen al wat tegen de Pinkstergedachte vloekt.

Het is niet waar, dat het groote Pinkhsteren slechts de doop met den Heiligen I Geest van die enkele, toen in Jeruzalem vertoevende personen is geweest. Wie zoo spreekt, verstaat zqn Pinksteren niet, Pinksteren was niet voor die enkele personen, maar voor de Kerk aller eeuwen. Pinksteren gaf aan Christus' Kerk dien geestelijken stoot des levens, die doorwerkt en doorwerken moet tot aan de voleinding. Immers Pinksteren Is geen doop met den Heiligen Geest, maar de uitstorting, de toenadering, de Indaling van den Heiligen Geest In Christus' Kerk, om nimmer meer van haar te scheiden. Daarom kon het maar eens Pinksteren zijn en is een tweede Pinksteren ondenkbaar. Wie gedoopt wordt met den Heiligen Geest is de enkeling, die in de levensgemeenschap van Christus' Kerk Intreedt, er deel aan erlangt en er den zegen van ondergaat. Maar het groote verschil tusschen den toestand vóör Pinksteren en den toestand, zooals die na Pinksteren door het Pinksterwonder werd, is, dat er nu is inwoning van den Heiligen Geest De Heilige Geest werd uitgestort, niet om zich daarna terug te trekken, maar om te blijven. Hij kwam niet, om weer van ons te schelden, maar om hier op aarde zijn woonstede te hebben en te kouden.

Zeker, de werking van den Heiligen Geest is in alle ding en was In alle ding van de ure der schepping aan. Niet de Vader alleen, en ook niet de Vader met den Zoon, maar Vader, Zoon en Heilige Geest, als God Drleëenig, riep dit heelal tot aanzijn, en tot in plant en dier en natuurkracht werkt ook de Heilige Geest. Ook werkt die Heilige Geest In elk mensch, al Is hij nog Helden of Mohamedaan of atheïst. De Heilige Geest werkt in ons lichaam en in onzen geest. Hij werkt In elke menschelijke kracht, in elk menschelijk talent, in elke menschelijke gave, in alle kunst en In alle wetenschap. En ook lijdt het geen tegenspraak, dat die werking van den Heiligen Geest nog op geheel bijzondere wijze is uitgegaan in Israel en In heel Israels openbaring door wonderen en door profetie. Alle Inspiratie is een bijzondere werking van den Heiligen Geest geweest. Werkingen, krachten, ingevingen zijn alle eeuwen door van den Heiligen Geest ook vöór Pinksteren uitgegaan. Maar dit alles was de Indaling van den Geest zelven, was zijn inwoning en zijn blijven in ons nog niet. De schuld was nog niet verzoend, de toorn Gods had nog zijn recht niet erlangd. In elk menschenhart stond tusschen 's menschen geest en Gods Geest de zonde en de schuld nog hoog als scheidsmuur opgetrokken. De Heilige Geest kon met onzen onverzoenden geest nog niet in het binnenste van ons hart saamwonen. Wat werkingen er ook van den Heiligen Geest naar den mensch uitgingen, de scheidsmuur bleef. De tempel mocht op Sion staan, maar het Heilige der Heiligen was nog door een gordijn afgesloten. Het was een tweeheid, en de eenheid kon zich nog niet verwezenlijken, noch van de zijde des Geestes, noch onzerzijds. Bethlehem en Golgotha en de Opstanding moesten voorafgaan. Het volle geloof moest kunnen doorbreken. En zoo eerst kon de Heilige God tot ons naderen, ons hart tot zijn tempel kiezen, in ons indalen, om nimmer meer van ons te scheiden, en ons hart kiezen tot zijn woonstede. Niet de éene Geest In uw hart, en een andere Geest In het hart van uw broe'der, maar In aller hart één en dezelfde Geest, en juist daardoor allen saam tot éen levend lichaam In Christus verbonden en saamgegroeid.

Aldus Is het eenige, is het rijke. Is het alle zieldie gelooft, vertroostende Pinksterwonder. Soms moge nog de gedachte opkomen: „Och, was Jezus nog op aarde, en konden we zijn heilige tegenwoordigheid nog even rijk genieten, gelijk dit eens aan de twaalven vergund was". Maar die gedachte is onheilig. Jezus zelf sprak het uit: Het is u nut dat ik wegga, want zoo Ik niet wegga, kan de Heilige Geest niet komen. Jezus op aarde was Gods heilige presentie naast de geloovigen, maar wat het worden moest, was God zelf in de geloovigen, en dit nu bracht ons eerst het Pinksterwonder. Juist dat, wat buiten en zonder het Pinksterwonder nimmer ons deel zou zijn geweest. En daarom, Bethlehem maakte ons Kerstfeest groot; diep zonken we onder Golgotha weg; luidkeels jubelden we op den Paaschmorgen, om het leven dat uit den dood verrees. Maar het hoogst onder alle Christenfeesten staat toch en blijft staan ons heilig Pinksteren. Al het andere is de voorbereiding, maar Pinksteren brengt de voleinding. Al het andere verhaalt ons van toenadering en spelt ons het vallen van den scheidsmuur, maar toch eerst op Pinksteren valt de scheidsmuur, en wordt het God niet maar met ons, maar God in ons en Gods Geest met onzen geest in heilige gemeenschap vereend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„ En begonnen te spreiten met anbere talen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's