GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BROOD OP HET WATER.

VIII.

GERED.

Mijn geleider scheen op de begroeting nauw-Ujks te letten. Hij stapte met mij voort, dwars door den troep heen, tot wij aan een tent kwamen. Een zwaar voorhangsel dat als deur dienst deed, sloeg hij ter zijde, en weldra stonden wij in een betrekkelijk groote ruimte. Voor de eerste maal mijns levens bevond ik mij in een Zigeunerstent.

Een hchte uitroep van verwondering ontsnapte mij. Zoo had ik het mij zeker nooit voorgesteld. De tent bestond blijkbaar uit zeer dichte, zware stof.' Althans van vocht of kilheid was niets te bespeuren. Een fraaie koperen lamp hing aan de zoldering en verspreidde voldoende licht. Eigenlijke meubelen waren er weinig; des te meer rustbedden, of liever rustbanken, zeer laag bij den grond gelijk ik die wel had gezien op platen die huizen uit het Oosten voorstelden. Daaraan herinnerde mij ook de zeer lage tafel en het gebrek aan stoelen, waarvan er maar twee waren. Allerlei keukengereedschap benevens tasschen en kleedingstukken lagen of hingen hier en daar verspreid. Alles was echter ordelijk en zindelijk.

Wat evenwel het meest mijn aandacht trok was in een hoek der kamer het ziekbed. Op een rustbed zat een vrouw met bruine gelaatstint, zeer knap van uiterlijk, goed gekleed en met een vriendelijk voorkomen. Doch thans lag angst over haar geheele wezen verspreid. En die angst betrof het knaapje van ongeveer driejaar, dat zij op haar schoot hield. Ik trad op hen toe en het eerste wat ik hoorde was de smeekende stem der arme moeder:

«O dokter, help mijn jongen! Red hem.”

Wel mag ik zeggen arme moeder. Want al was het de vrouw van een opperhoofd, al had zij het beter dan iemand in de legerplaats toch was zij zeker op het oogenblik de ongelukkigste van allen, nu haar lief eenig kind den dood nabij scheen. Maar bovenal, zij had niets dat haar werkelijk kon troosten. Immers, gelijk mij later bleek, en ik toen reeds vermoedde, waren deze Zigeuners geheel onbekend met het Evangelie van Gods genade. Zij hadden er waarschijnlijk zelfs nooit van gehoord. Vermoedelijk hadden zij uit hun oude woonplaats nog wel eenig begrip van godsdienst meegebracht, doch welk kon ik nooit ontdekken. Alleen scheen het mij soms toe, alsof zij aan de sterren godsdienstige eer bewezen.

Hoe het zij, den waren troost, den eenigen in leven en sterven, kende de moeder, kenden beide ouders niet. Wat kon haar dan staande houden nu zulk een groote ramp dreigde ? Ik gevoelde toen, meer dan ooit, welk een voorrecht het is een getrouwen God en Vader in den hemel te hebben, en op Jezus te mogen bouwen. Maar ook werd mij duidelijk, hoe noodig het is, dat ook aan deze arme, onwetende menschen, die te midden van ons leven, de Goede Boodschap gebracht worde.

Ik ging bij het bed zitten en liet mij door de moeder, die niet gemakkelijk te verstaan was, het een en ander vertellen over den kleinen zieke, dien ik ondertusschen aandachtig beschouwde. Weldra begreep ik wat den knaap scheelde. Hij had een zwaren aanval van verkoudheid, die hem blijkbaar zeer benauwde. Daarbij kreeg hij nu en dan geweldige stuiptrekkingen en het waren die laatste, welke de ouders zoo verontrust hadden, dat zij besloten tot eiken prijs de hulp van een dokter in te roepen. Ik beproefde tot het knaapje te spreken, maar hij verstond mij niet, wat trouwens begrijpelijk was. Doch ook toen zijn moeder hem vriendelijk toesprak, scheen hij daar in het minst niet op te letten.

Juist een oogenblik nadat ik gekomen was, kwam er weer een stuiptrekking, 't Was akelig om te zien, hoe het gezichtje van den kleine bijna loodkleurig werd, en liet lichaam eerst trilde en daarna, geheel scheen te verstijven. Mijn hart brak bij het zien van de droefheid der ouders, die niet anders meenden dan dat hun kindje reeds gestorven v.-as, en hun smart toonden op zoo veel krachtiger wijze dan wij gewoon zijn.

Gelukkig behoefde ik niet lang na te denken wat hier te doen was, en had ik geneesmiddelen enz. bij mij. Het kindje moest dadelijk zooveel mogelijk verwarmd en tot zweeten gebracht. En nog andere dingen waren noodig, ook met de inrichting der tent betrof, die nu juist niet aan de eischen van een ziekenvertrek voldeed. Er moest water en - vrijn gehaald, en intusschen een kleine opening in de zijde der tent gemaakt om versche lucht in te laten. Die opening moest echter met een schuif afgesloten kunnen worden. En nu verbaasde het mij te zien, hoe vlug en goed al wat ik verlangde of voorschreef werd uitgevoerd, en ieder even dienstvaardig en nauwkeurig was. Geen verpleegster in een ziekenhuis kon beter op alles gelet hebben dan deze Zigeuners. Mijn gedachten over hen als halve wilden begonnen merkelijk te veranderen. Bhjkbaar stelden niet alleen de ouders maar ook al de anderen groot belang in het lot van het kind, ook wel waarschijnüjk wijl de kleine jongen mettertijd zijn vader als aanvoerder kon opvolgen.

Bijna heel den nacht zaten de droeve ouders en ik bij het ziekbed. De storm had uitgewoed. 't Was nu doodstil in het kamp, want alles was ter rust gegaan. Eindelijk brak het dagUchtaan, en tegelijk openbaarde zich eenige beterschap bij den zieken knaap. De aanvallen van benauwdheid werden minder en de ademhaling gemakkelijker. De moeder zag met oogen vol dankbaarheid nu eens den kleine dan weer mij aan. De vader wachtte zwijgend af.

Tegen tien uur in den morgenstond zag ik duidelijk, dat het ergste voorbij was en de zieke beterde. Het kind keek ons met zijn groote, zwarte oogen aan, en het was duidelijk dat hij zijn vader en moeder herkende en iets verstond van de vriendeüjke woorden die zij tot hem spraken.

«Het gaat nu goed* zei ik tot hen. »Het gevaar is voorbij; nog een weinig geduld en met Gods hulp is hij het te boven.*

Nooit zal ik den dankbarenblik vergeten, dien de ouders op mij richtten bij die woorden. Ze konden, dat was duideUjk, op dit oogenblik hun dank niet uitspreken. De man stond haastig op, verliet de tent, maar kwam spoedig terug gevolgd door twee meisjes die een blad droegen waarop een degelijk en overvloedig ontbijt gereed stond. Er heerschte zeker bij deze Zigeuners geen gebrek.

Ik had sinds gisterenavond niets gegeten. De lange rit, de inspanning had mij hongerig en moe gemaakt. De gastvrouw behoefde mij dan ook niet lang te noodigen. Ik tastte toe en deed het ontbijt alle eer aan. De ouders daarentegen gebruikten maar heel weinig. Al hun gedachten waren bij den kleine, die als het ware elk uur in beterschap toenam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's