GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De armen uitberkoren".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De armen uitberkoren".

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoort, mijne geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben ? Jacobus 2:5.

Aan wat arm is in deze wereld ontdekt ons Gods Woord een zoo wonderbaar bemoedigenden kant.

Het doet dit door het tijdelijke, ' dat zoo kort van duur is, in zijn tegenstelling met het eeuwige te stellen.

Het aardsche leven van den arme schrijdt niet dan zelden over de tachtig jaren, en in tegenstelling met dit nietige cijfer, is de eeuwige duur van zijn leven hiernamaals in geen millioenen van jaren uit te drukken. Hier op aarde nu zal een ieder volgaarne eerst een tiental jaren in druk en benauwing doorworstelen, zoo hij zich daardoor later een vijftigtal jaren van voorspoed en geluk verzekeren kan. En met het oog hierop nu wijst de H. Schrift, en met name de Apostel Jacobus, er op, hoe nauwlijks meè te tellen hier een zeventig jaren, in armoede doorleefd, zijn, indien daartegenover mag staan een eeuwigheid in gelukzalige weelde.

Zelfs gaat de Apostel zóóver, dat hij dit met de uitverkiezing in verband iet, en aan de Kerk van Christus op aarde toeroept: »Hoort, mijne geliefde broeders, heeft niet God de armen dezer wereld uitverkoren, pm rijk te zijn jn 't geloof, en erfgenaam te zijn van het eeuwig Koninkrijk? "

Ge gevoelt wat heel anderen bhk dit korte zeggen op 't leven om ons heen geeft.

Naar men het gemeenlijk opvat, zijn in dit leven de meer gegoeden gelukkig te noemen, omdat ze voor voedsel en kleeding geen zorge hebben, en in overvloed hun dagen doorbrengen, en is omgekeerd de jammer en ellende onder de armen te zoeken, die zoo vaak verlegen staan uit bezorgdheid voor de dagelijksche bete van vrouw en kroost.

En. het is nu deze_ geheele blik op 't leven, dien de apostel om durft zetten in zijn tegendeel.

Neen, , zegt de apostel: Niet de rijken, maar juist de armen zijn vaak gelukzalig te prijzen, want 't is meest onder de armen dat God zijn tiitverkorenen roept, en het zijn juist zoo yaak de onbezorgde lieden, die straks wegzinken in het eeuwig verderf.

De uitkomst heeft telkens weer op deze aangrijpende betuiging het zegel gedrukt.

Natuurlijk niet, als ging deze regel in volstrekten zin door. Er zijn er ook onder de rijken geweest, die nu 't Halleluja voor den Troon zingen, en er waren evenzoo steeds onbekeerde armen, die na een leven van jammer op aarde aan den eeuwigen jammer ten deel vielen.

Armoede is géén' middel om zalig te worden, gelijk de monnik 't zich vaak indacht, en rijkdom behoeft geen verzoeking van zondige weelde na zich te sleepen. Ook order de rijkaards, die zich in hun millioenen konden baden, zijn kinderen Gods geweest.

Jacobus wijst dan ook alleen op wat zich zoo telkens, en zoo duidelijk kenteekent. De arme Lazarus in Abrahams schoot, en de rijke man in de plaats der pijniging.

En dit nu komt gedurig weer zoo uit.

Paulus schreef het naar het rijke Corinthe, hoe die tot Jezus zich bekeeren lieten, niet vele edelen en niet vele rijken waren. Steeds heel 't leven der Kerk door is weelde en rijkdom een verleiding tot afval en zonde gebleken. En in wat periode van Christus Kerk ge ook indringt, steeds komt ge opnieuw tot de slotsom, dat wie vele goederen bezit, zoo dikwijls van verre blijft staan, terwijl juist de arpe en behoeftige zijn hart zoo vaak voor Jezus ontsluit.

Op zich zelf zou dan ook in Jacobus opmerking niets bijzonders liggen. Alle eeuwen door waren de echte, dege vromen meestal niet dan bij uitzondering onder de groeten der aarde te vinden, en vond men ze meest onder de kleinen naar de wereld.

Het aangrijpende van Jacobus' betuiging is maar, dat hij dit bekende feit zoo rechtstreeks met de uitverkiezing m verband brengt, en niet aarzelt Christus Kerk te verzekeren, dat God met opzet en voorbedachtelijk zijn kinderen, en alzoo de erfgenamen van Christus Koninkrijk, bij voorkeur en in den regel niet onder de rijken en grooten en machtigen der aarde, maar veeleer onder de armen en de kleinen naai de wereld heeft uitverkoren.

Zoo nu bezien, heerscht ook hier geen toeval, maar spreekt ook in het arm zijn van zoovele kinderen Gods een genadige beschikking. Iets waarover volstrekt niet enkel te klagen valt, maar waarin veeleer zelfs te roemen is.

Armoe zóó verstaan, kan iets zijn, waarvoor men zijn God in de eeuwigheid zal danken.

Blijve intusschen alle misbruik van dit woord ook van uwe lippen geweerd !

In niets mag, het u ooit verleiden, om den arme aan zijn hulpbehoevend lot over te laten. Geen apostel dringt er juist zoo sterk als Jacobus op aan, dat wie heeft, den broeder die niet heeft, bij zal staan. Wee hem, die de broederliefde verzaken durft, en die ook in de maatschappelijke en staatkundige worsteling niet met klem en nadruk voor de minderbedeelden opkomt.

Maar al gaat van deze heilige verplichting nimmer iets af, 't blijft dan tochzooals Jezus het gezegd heeft: Zalig zijn de armen, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen !

Geld en voorspoed stellen aan zoo ernstige verleiding bloot. Geestelijk heeft 't goud er zoo weinigen gered, en veeleer zoo velen tot in den wortel verdorven.

Het is daarom niet zoo, dat God uit de armen die Hij voorzag dat komen zouden, bij voorkeur, als bij wijze van vergoeding yoor het aardsche leed, zijn 'uitverkorenen genomen heeft.

De uitverkiezing gaat voorop, ze is er eerst, en de lotsbeschikking wordt door God aan zijn uitverkorenen toebedeeld juist zooals deze 't best tot het doel der uitverkiezing leiden zal.

God wist, hoe gevaarlijk voor de 'bereiking van het doel der uitverkiezing weelde en voorspoed worden kon, en hoe omgekeerd juist behoeftige soberheid de bereiking van dit hooge doel bevorderen kan.

Er sprak zoo 'teedere genade in, dat God aan zijn uitverkorenen een scber levenslot toebeschikte als middel om hen van Mammon verre te houden, "en zich aan hun Heiland te doen vastklemmen.

Er bestond van meet af zoo gedurig samenhang tusschen het doel der Uitverkiezing en het hier op aarde aan Gods kinderen toebeschoren lot.

En vandaar deze twee: Er is alleszins oorzaak voor den arme om in zijn behoeftigheid niet te' jammeren, maar op zijn God te vertrouwen, en niet minder voor den rijke om in 't weldoen mild, gul in de gift, en voor Mammon bang te zijn. Mammon is de verleider, die den rijke van zijn God kan aftrekken.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1916

De Heraut | 2 Pagina's

„De armen uitberkoren

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1916

De Heraut | 2 Pagina's