GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ingezonden Stukken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden Stukken

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie).

Mijnheer de Redactettr.

Zou ik nog eenmaal iets mogen inzenden om toe te voegen aan mijn vorig schrijven van 4 Juni j.l. ? Mij dunkt, dit hoort er nog bij omdat er toen niet gesproken was over de melodieën der psalmen. Ik dacht daar bij niijn schrijven wel om, maar vond geen aanleiding om er over te schrijven, daar er niet over gesproken was.

Nu er echter in de Heraut van 9 Juh, een broeder, ik meen eenHGel., over de betrokken zaak zich is komen uitspreken, naar den wensch van mijn hart, dat een, bekwamer dan ik, het voor de Psalmen mocht opnemen, en ook over de melodieën sprak, zou ik gaarne aan mijn vorig schrijven iets over de wijzen der Psalmen willen toevoegen.

willen toevoegen. Onder mijn huiselijke bezigheden eens een Pïalm zingende, het was de 52 ste waar de ware Israëliet tegenover den Edomiet zich hooren laat: »Wat beroemt gij u in het kwade, o gij geweldige ? Gods goedertierenheid duurt toch den ganschen dag." .En ik zong dien psalm uit, en vooral het laatste vers èn de wijs lokte uit om opnieuw te beginnen. En ik bleef in gedachten en zei tol mijzelve, het vertrouwen dat in het lied zich uitspreekt, zit ook in de wijs.

Of ik mij goed uitdruk ? laat die kundige organist, ik meen uit Gouda, die zoo aangenaam en der zake kundig schreef over het orgelspel en de begeleiding van het kerkgezang, hier het antwoord maar op geven. Dit was de aanleiding dat ik ging nadenken over de melodie der Psalmen en vond over .het geheel genomen den inhoud der liederen met de wijzen in overeenstemming, en ik dacht met achting en bewondering terug aan die mannen die geroepen waren geweest tot dezen arbeid. Wat zijn ze thuis geweest in den inhoud en geest der psalmen, wat heeft de H. G. hen ingeleid, tm nog mag de gemeente des Heeren hare ziel er mede verkwikken. Een zeer kundige organist uit de Herv. kerk sprak eens zijne bewondering uit over de melodie van Ps. 51 als behoorend bij den inhoud en geest van' dien psalm. Dat was eén kundig mensch, een echte musicus. Maar ik hoorde ook eens een eenvoudig boerenman zeggen, toen ps. 68 werd opgegeven: O, ps. 68 ? 't 'is feest! Een tijd geleden^ zei ik ' tot onzen organist, wat hebt ge de stammen Zondag vroolijk doen opgaan, ik sloot er mij vol bhjdschap bij aan om op té klimmen tot Zions Godgewijden top.

En eens toen we zongen uit ps. 42, van het gedruisch uwer watergoten, hoorden we een oogenblik de wateren klateren. Heerlijk, zielsverkwikkend. Op dit gebied van begeleiding van het kerkgezang zal stellig wel wat te reformeeren vallen.

Een kundige organist is zoo veel waard, men moet kunnen hooren uit zijn spel of hij de woorden verstaat, zal het goed zijn.

De laatste schrijver in De Heraut haalt Ps. 9, 10 en 11 aan als hebbende geen aangename wijzen.. Van Ps. 11 is dit zoo, maar niet van Ps. 10. Het komt mij voor, dat bij den aanhef in de vraag reeds de wijs zit in het: ïWaarom-o God büjft ^j van verre staan. En Ps.-9 ook het tweede vs. paste de H.G. mijne ziele eens toe, toen ik moest uitjubelen:

lk zal in U, mijn God, vol vreugd Opspringen in den geest verheugd, Uw Naam zal door mijn' psalmgezangen, o Allerhoogste, lof ontvangen.

Als dit i o Allerhoogste i., zich tallooze malen een uitweg uit ons hart naar boven zoekt, och, dan vindt men ook de wijs niet leelijk. Maar de heer A. moet de wijs ook niet neuriën, maar krachtig uit volle borst zingen en ik twijfel niet of de wys zal Z.Ed. meevallen.

De broeder der gemeente* schreef dat er van de 150 Ps., 50 niet worden., gezongen; dit is zoo, maar dit behoeft toch niet zoo te zijn, het Hgt niet aan de gemeente maar aan de voorgangers. Ds. Brummelkarap preekte eens bij ons, en noemde Ps. 117 en zeide, waarom wordt die psalm toch-nooit gezongen (zijne predicatie was over Haggai 2 : 8) waar deze Ps. 117 wel bij hoort. " '

Ik moest om zijn opmerking glimlachen en 'zeide bij mijzelve, smaar aan wie ligt dit, waarde heer, toch zeker aan uzelven. Geef die, psalm maar op en ik-beloof u, wij zullen zingen" dat middelste hoofdstuk uit den bijbel, waar alle volken worden saamgeroepen om God te loven. Daarenboven is de wijs van dien psalm ook lang niet leeUjk. Naar de noten der psalmboekjes te oordeelen', werden de wijzen vroeger op heele en halve noten gezongen; wat ook veel mooier is dan de noten even lang.

Dat dit niet volgehouden is, zal zeker zijn reden wel gehad hebben; misschien, werd het gezang onordelijk; en orde is zeker een eerste vereischte in het gemeentelijk gezang.

t'Huis kan men toch" altijd op heele eu halve noten zingen; als men b.v. Ps. 21 zingt, kan men er niet van uitscheiden zóó mooi als dit is, en ook Ps. 1.01, 32 en andere. Dat er een tijd kan komen dat de de psalmbundel naar. taal en wijs herzien en uitgebreid moet virorden gelijk in 1773, zal niemand die verstandig is tegenspreken. Mij komt voor de aandacht een hoofdart. in de Standaard jaren geleden over »de versUjting der taal". En dat gaat door.

Maar is dat niet wat anders, met hetgeen de Heere ons gaf en steUig en zeker in zijn gunst ons gaf, te' woekeren en te trachten tot de volmaaktheid voort te varen, 'zooals Gods Woord ons zegt, —dan de gemeente maar een nieuwen liederenbundel te geven, wat alleen welkom is aan de oppervlakkige leden der gemeente; maar die Gods Woord liefhebben, houden vast aan de psalmen... En vraagt men of het in Betlehem vervulde er dan niet bij hoort, dan zegt mijn hart: welk een overbodige vraag, 't zou er niet bij hooren! Waarom zingen wij dan: nGij aarde, zee en eiland, verheugt u in uw Heiland*. "

Maar de broeder der gemeente maakt het nog veel ergeir mét zijn schrijven, dat God ons zou vragen: waarom hebt gü niet van uwen Heiland gezongen in uw bedehuis en niet geroemd in uw Verlosser, en wij zouden moeten antwoorden: »Heere, Gij gaaft ons 'alleen maar de Psalmen, alleen maar de Psalmen ., , ..

Mét ontroering las ik die uitdrukking. Ik: wil hopen dat die broeder in zijn ijver vóór gezangen wat ver ging en er zjch geen rekenschap van gaf op dat oogenblik, wat ZEd. neerschreef - Heeft hij dus nooit in Gods huis van den Heiland, van zijn Verlosser, nooit van zijn Jezus gezongen? ook niet bij dien prachtigen Ps. 22? ook niet bij-het »Aanschouw toch uw gezalfden Koning*? „En onze Koning is van Isrels God gegeven." „En Ik die vorst met zooveel macht bedeeld"....

Ach hoé kan hij zoo iets neerschrijven. Het deed mij goed, dat de heer S. A. er ook nog even notitie van nam. Dit laatste stuk heeft zeer veel schoons, vooral de aanhef (afschrift van het gebed, uitgesproken door den predikant J. Spaan op 11 Jan. 1773) dit is weer zoo de echte taal, daar zeggen wij van harte »Amen« op, alsook op de betuiging: ^zoolang in Neerlands ad dr en één polslag Neerlands s^aat, en Christus de kandelaar van onze erve niet wegneemt., sullen deze zangen leven — leven tot de wederkomst van-Hem, die er 't middelpunt van is".

Amea, zegt mijn ziel daar op.

Ja, Christus is er het middelpunt van; dat is wat anders dan dat-onsgevraagd wordt, waarom wij niet van Hem zouden gezongen hebben. Men moet de verborgen en wondere kracht die er van dé fsalmén uitgaat, dan ook zelf ondervonden hebben, om het te verslaan zooals Dr. KUyper het weer zoo schoon aanwees in de Heraut van Mei of Juni; dat was weer de echte taal.

Eenmaal zingende Ps. 73:12 en 13, Verbrak de H. Geest zoo de ziel en werd ze als een gewaterde hOf, zoodat ik stellig een jaar lang dien Ps. niet kon meezingen, maar, als de gemeente zong, in stillen eerbied moest toeluisteren met diepe aandacht en ontzag. .Ach, dat die tijden' weer voorbij gaan, maar men zou hier ook niet kunnen blijven leven. Ook geloof ik

niet, dat zoo iets zal plaats hebben met een gezangvers.

Ik kreeg een sympathiek schrijven van een zuster, die haar instemming betuigde met mijn schrijven en meedeelde, dat zij pas een kindje had verloren en de Heere-haar vertroost en Verzekerd had voor haar en haar kind met de psalmen. Ik dank de Redactie voor de toezending van dit schrijven, waarheen ze het naar het schijnt gezonden had. Nog een andere zuster, een zeer ontwikkelde dame, schreef mij: ik ben het van harte met U eens en niet alleen ik, maar honderden met mij. Ik heb mij zoo dikwijls kunnen verblijden lid te zijn der Geref. Kerk, en hoe werd mijne ziel verkwikt door.de heerlijke meditaties van Dr. K. uit de Heraut\ ik herinner mij lang geleden een over Woord — Gebed — Sacrament, de ontplooiing of opkümming in het geestelijk leven. Het kan niet gescheiden worden. Eerst zoo ge tot het Sacrament komt, hebt ge als kind van God het hoogste rustpunt bereikt, dat zijn genadig bestel op aarde voor u verordend heeft. Door het woord voorbereid, door het gebed aanlokkelijk gemaakt, is dit toch het hoogste. Die meditatie bracht mij veel zegen, alsook eene over de vruchten in den Herfst en meer andere. En toen verleden jaar Dr. H. H. Kuyper ons in de Heraut eens kwam mededeelen, hoe Calvijn over het H. Avondmaal dacht, heb ik daar zoo in genoten, vooral ook toen Calvijn verklaarde, dat hij, om deze verborgenheid uit te drukken, met woorden en beelden worstelen moet, maar dat hij ten slotte meer aanbidden en genieten dan begrijpen kon. Ik .verstond hem door genade en dankte God, dat ik onderwezen ben en ^üord in het (rodverheerlijkend Calvinisme.

Die groote man als een klein kind, dat doet juist zoo weldadig aan. Het is zeker een bizondere gave, als een groot en geleerd man kan afdalen tot de kleinen; de gemeente des Heeren bestaat voor het overgroote deel uit kleinen, maar geen nood,

Elk die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot, Wordt van dat heil, die weldaad, deelgenoot. Hij zal ze grooter maken.

Ons schrijven was dan ook niet voor de geleerden (voor wie het zooveel waarde ook niet hebben kon) maar voor de kleinen en eenvou digen, waarvan David zegt: met deze zal ik verheerlijkt worden.

En als de heerlijke en hooge God vol majesteit en heerlijkheid tot zulke kleinen wil afdalen, waarom dan ook de geleerde heeren niet?

Ik denk aan dat vrouwtje, wier geloof men wilde loswrikken, haar betuigende en verzekerende, dat zij niet gelooven moest dat de walvisch Jona ingeslikt had, het was eene onmogelijkheid, daar de walvisch een veel te klein keelgat had. Maar ze werd in het minst niet geschokt, doch antwoordde dapper: „en als er m den Bijbel stond, niet dat de walvisch Jona, maar dat Jona, den walvisch had ingeslokt, ik zeg als het in den Bijbel stond, dan geloofde ik het nog." - Die lieve ziel.

Nu wij weten, dat er in den Bijbel geené tegenstrijdigheden staan; als wij iets niet begrijpen, dan ligt dit altoos aan onze onvatbaarheid om de geestelijke dingen te verstaan, maar nooit aan Gods Woord. David roept het uit:

Uw Woord is gansch volmaakt en recht, Uw oordeel rust op de allerbeste wetten.

EJI VS S3 en vs 47 enz.

Of ik denk aan een andere vrouw, die wilde meededen hoeveel zij van den Heere ontvangen had, en zich bukkende, volgden die naar haar luisterden, hare bewegingen, meenende dat zij iets wilde oprapen, maar zij, de punten vattende van haar ruime boezelaar, trok die omhoog, hield ze uitgespreid en riep met aandoening : »o, kind, ik kreeg een slonde vol en ik kreeg een zak vol."

Hij is gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben. En zy sloeg uit wat. zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst. Zoo Ruth. En de vrouwe die overvloed had, had dien zegen ontvangen naar aanleiding van de woorden: »De Heerels waarlijk opgestaan*; zij kreeg de verzekering van de Opstanding Christi, en wij bidden: opdat ik Hem kenne en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap zijns lijdens." Was dit geen groote zaak?

Zoo wil de Heere naar Zijn vrijmachtig welbehagen dikwijls de eenvoudigste zielen tot de heerlijkste Waarheid leiden.

Ik moet eindigen, hoewel we met dën profeet mogen z«ggen: «daar is des Geestes nog overig."

Wij spreken onzen hartelijken dank uit aan den heer S. A. voor zijn heerlijk pleidooi voor de Psalmen. De Heere geve er Zijnen Zegen op en heUige het aan menig hart. En zoo doe Hij ook aan mij. Met heilbede

Een siister der Gemeeite.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Ingezonden Stukken

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1916

De Heraut | 4 Pagina's