GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Met Christus begraven in Zijnen dood.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met Christus begraven in Zijnen dood.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Lindeboom heeft op de jongste Synode een uitvoerig * bezwaarschrift ingediend tegen de uitdrukking in ons Doopsformulier, waar»'gebeden wordt, dat door den doop het kind »met Christus in Zijnen dood begraven worde en met Hem moge opstaan in een nieuw leven". De opstellers onzer liturgie hebben het gebed, waarin deze uitdrukking voorkomt, overgenomen uit het Doopsformulier van ZwingH, dat in 152S te Zurich is gedrukt geworden.

Prof. Lindeboo|n nu heeft zeer ernstige bezwaren tegen deze uitdrukking en rneent, dat ze hoe eer hoe beter door een sindere en meer Schriftuurlijke moet vervangen worden. Ze zou volgens hem wel ontleend wezen aan Rom. 6 : 4, waar de Apostel zegt, dat swij met Christus begraven.'zijn door den doop in den .dood, maar op een onjuiste exegese berusten. Vooreerst toch, zoo merkt hij op, behoort het woord in den dood niet bij begraven, wat ook geen zin geeft, omdat men iemand niet begraaft in den dood als verblijfplaats gedacht, maar juist omgekeerd, iemand, die dood is, in een graf legt - maar bij het vlak voorafgaande: oor den doop. ^De Apostel zou dus niet willeq zeggen, dat wij door den doop met Christus begriVen worden in den dood, maar dat wij met Christus begraven worden door den doop, en dat deze doop een symbool is, welke ons wijst op den dood. En in de tweede plaats staat er niet in'Zijnen dood (d.w.z. de dood van Christus) maar den dood, waarmede bedoeld wordt ome dood, onze afsterving aan de zonden, zooals blijkt uit wat er op volgt, dat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de^heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens moeten wandelen.

De Synode van Rotterdam, hoewel ze hulde bracht aan de grondige wijze, waarop Prof. Lindeboom zijn gravamen had toegelicht, is echter op zijn verzoek om wijziging in dit liturgisch gebed aan te brengen, niet ingegaan, omdat zij oordeelde, vooreerst, dat tot een incidenteele wijziging der Liturgie nooit anders dan om gewichtige en. dringende redenen moest worden overgegaan, en te tweede omdat, hoe men ook over de bedoelde uitdrukking op zich zelf oordeelen mocht, in ieder geval vaststond, dat zij in geenerlei opzicht te kort deed aan hetgeen in Rom. 6:3 en 4 en elders door de Heilige Schrift ons geleerd wordt, maar dat zij veeleer een féheel Schriftuurlijke gedachte op niet onduidelijke wijze uitspreekt.

Prof. Lindeboom, die zich bij dit besluit der Synode niet kon neerleggen, heeft zijn bezwaarschrift met een nadere toelichting laten drukken in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift en een afdruk van dit artikel rondgezonden aan de Pers met het doel. een publieke bespreking van dit vraagstuk, dat hem zeer aan hetftiarte gaat, uit te lokken. »De besproken onjuistheid toch, zegt hij, is niet een zoodanige, dat zij geacht kan worden van weinig of geen beteekenis te. wezen — daargelaten dat de Kerken niet de minste, gebleken, onjuistheid^ tegenover het Woord 'van God zich mogen veroorloven of die zwijgend aanzien. Die zinsnede zonder verstaanbaren zin komt voor in een gebed! En nu al meer dan drie - eeuwen lang wordt ze op de lippen genomen in de gemeente God», bij de bediening van het heilig sacrament des Doops, in de nac|^Hng tot God, die jaloersch is op de èer van Zijnen naam en van Zijn Woord. Mogen de Kerken zulk doen nog langer begaan, ja — tot eisch stellen ? Immers neen!"

Al hebben we ten volle eerbied voor de exegetische bezwaren van Prof. Lindeboom, toch meenen we, dat in de hier aangehaalde woorden de quaestie zelf wel wat al te overdreven wordt voorgesteld. Indien in dit gebed stond: elijk de Apostel Paulus in Rom. 4:6 zegt. en dan ontwijfelbaar vast stond, dat deze woorden geheel verkeerd werden aangehaald, zoo zou er reden wezen om van een gewetensbezwaar tegen het gebruik van deze uitdrukking te spreken. Maar dit is niet zoo Over de exegese van Rom. 6 : 4 bestaat nog altijd zeker verschil van gevoelen, want zelfs een zoo bekwaam exegeet als Zahn houd nog aan de oude uitlegging dat in den dood bij begraven hoort, vast. En dat Zwingli met de bedoelde uitdrukking in het doopsgebed bedoeld heeft een letterlijke aanhaling uit Rorn. 6:4 te geven, is reeds daarom niet waarschijnlijk, gelijk Dr. de Moor in Noord-Hollandsch 'Kerkblad terecht opmerkt, omdat hij niet zegt: n den-dood, maar in Zijn dood d.w.z. den dood van Christus.

Alleen dan zou er grond wezen om deze uitdrukking in ons Doopsformulier onmiddellijk te wijzigen, wanneer daarin iets uitgedrukt stond, dat tegen de waarheid der H. Schrift rechtstreeks inging. Terecht heeft de Synode van Rotterdam echter opgemerkt, dat, hoe men ook over de exegese van Rom. 6 : 4 moge denken, de uitdrukking in het doopsgebed niets bevat, wat op zichzelf met de Schrift in strijd is. De Apostel zelf leert & h% toch in Röm. 6 : 3, dat zoovelerL als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijnen dood, d. w. z. den dood van Christus, gedoopt zijn. De doop brengt ons dus in gemeenschap met Christus' dood. Waar de doopeling bij den doop, zooals deze oudtijds plaats vond, geheel in het waterbad "^erd ondergedompeld en begraven als 't ware, was dit een symbool van zijne gemeenschap met den dood van Christus, evenals' het opkomen uit dit waterbad een symbool was van de gemeenschap met de. ojistanding van Christus. Wij worden, gelijk de Apostel in Col. 2.:12 zegt, met Christus begraven in den doop, in welken doop wij ook met Hem opgewekt zijn. Deze gemeenschap met Christus' dood en opstanding in den doop brengt van zelf mede, dat wij ook zelf in den dood ingaan, dat wil zeggen van de zonden moeten é^sterven en tot nieuwigheid des levens moeten opstaan. Zooals onze Catechismus loo terecht zegt, dat wij uit den dood van Christus deze nuttigheid krijgen, dat > door zijne kracht onze oude mensch met Hém gekruisigd, gedood en begraven wordt" en uit Zijne opstanding »dat wij door Zijne kracht , jvorden opgewekt tot een nieuw leven".. Beide is dus even waar, dat de doop ons als 't ware onderdompelt *en in gemeenschap brengt met Christus' dood en opstanding en dat wij door den doop zelf in den dood ingaan en opstaan tot nieuwigheid des levens. Deze geestelijke dood en opst*nding is dan de vrucht van Christus' dood en opstanding. Is dit de Schriftuurlijke voorstelling van den doop, dan kan men dus evengoed zeggen, dat wij door den - doop begraven worden om gemeenschap met Christus' dood te hebben, als dat we begraven worden in den doop, opdat we door den dood zelf afsterven aan de zonde.

Waar de gedachte dus volkomen Schriftuurlijk is, zou de vraag alleen kunnen gedaan worden, of de uitdrukking wel juist is gekozen, omdat men toch niet spreken kan van een ^begraven worden in den dood". Dit bezwaar, dit volkomen juisf is, wanneer men in Rom. '6 : 4 dezen dood van onze^nïtood verstaat, nl. van de afsterving der zonden, vervalt echter, wanneer, zooals ons Doopsformulier doet, hierbij aan den dood van Christus (Zijnen dood) wordt gedacht. Bovendien moet men zulk een beeldspraak niet al te zeer drukken èn naar onze Westersche begrippen beoordeelen. Anders zou men telkens op zulke ongerijmdheden ook in de beeldspraak der Schrift kunnen wijzen. Wanneer de Schrift nu eens zegt: at wij met Christus gekruisigd; ' dan weder dat we met Hem gestorven, en soms dat wij met Hem-begraven zijn. dan worden daarmede niet drie onderscheidene toestanden, uitgedrukt, maar dienen deze woorden om een en hetzelfde aan te duiden, nl. , , onze afsterving van de zonden", Dit' alles, ons „gekruisigd worden", ons , , sterven" en ons „begraven worden" met Christus ziet op de gemeenschap, die we met Zijn dood aan het kruis hebben, en in dien zin kan er gezegd worden, dat wc met Christus gekruisigd, gestorven en begraven zijn in Zijnen dood, en dit door den doop ons beteekend en verzegeld wordt.

Het komt ons daarom voor, dat de Synode wijs heeft gehandeld, door niet tot een wijziging van ons DoopformuHer over te gaan. Men moet, zooals ook Dr. de Moor terecht opmerkt, onze Formulieren niet gaan wijzigen bij gedeelten, dan wanneer hiervoor zeer dringende redenen zijn. Al zijn

er wel eens dingfen, die men liever ander» zou willen hebben, toch is het belang eener standvastige traditie grooter, dan het nut, dat zulk een kleine verbetering zou afwerpen. Ware er sprake van een geheele revisie van onze Liturgie, dan zouden we zeker er op aandringen, dat ook het bezwaar van Prof. Lindeboom ernstig onder de oogen worde gezien. Maar voor een incidentede behandeling van deze op-zich zelf niet zeo belangrijke quaestie schijnt ons geen reden te wezen.

Daarbij komt, dat' in onze Belijdenisschriften en in onze Liturgische formulieren wel meer teksten worden aangehaald en zelfs als bewijsplaatsen worden gebruikt, die of niet juist vertaald zijn of op iets anders zien, dan waarvoor zij gebruikt worden. Wanneer, om slechts één voorbeeld te 'noemen, in Art. XIV onzer Confessie gesproken wordt over den val des menschen in het Paradijs en dan daarop toegepast worSt het woord uit PsaUn 49:21 volgens de oude vertaling: als hij (de mensch) in eere was, zoo beeft hij het niet verstaan«, dan behoeft men het verband waarin deze woorden voorkomen, maar na te gaan om te zien, dat hier in dezen Psalm over iets geheel anders gehandeld wordt en dat zelfs de vertalingdezer woorden niet juist is.

De Psalmdichter spreekt hier over het ijdele vertrouwen der wereldsche menschen op rijkdom, macht en eer in dit vergankelijk leven, en eindigt dan niette zeggen, dat de mensch, die in waarde is, of gelijk anderen vertalen, in heerlijkheid, maar geen verstand heeft, gelijk wordt aan de beesten, die vergaan. Exegetisch genomen is deze aanhaling uit' Psalm 49 : 21 dus stellig onjuist, ook al zal wel niemand beweren, dat wat onze Geloofsbelijdenis hier zegt, op zichzelf niet volkomen waar is en met de leer der Heilige Schrift overeenkomt. Wc wijzen op dit voorbeeld, omdat precies dezelfde bezwaren, die Prof. Lindeboom tegen de uitdrukking in , het gebed voor den Doop heeft, ook tegen deze aanhaling, waarbij dan nog uitdrukkelijk naar Ps. 49 : 21 verwezen wordt, kunnen wordsn ingebracht.

De exegese heeft zeer zeker een critische taak ook ten opzichte van de teksten, in onze Confessie eri Liturgische geschriften aangehaald. We zijn dankbaar, dat Prof. Lindeboom ons daaraan herinnerd heeft. Maar aan de Synode moet de beslissing verblijven, in hoeverre zij van de resultaten dezer critiek gebruik wil maken, vooral wanneer deze critiek niet den waarheidsinhoud, maar alleen de formetle juistheidgeldt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Met Christus begraven in Zijnen dood.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's