GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1911-1912 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 74

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

66 men de kalksteen bij Rüdersdorf van het opliggende zand bevrijdde, dit gesteente duidelijke krassen vertoonde en als het ware gepolijst was. Slechts terloops zij hier vermeld, dat SEFSTRÖM evenals andere geologen van dien tijd b.v. WILLIAM BUCKLAND (1784—1856) en CHRISTIAN LEOPOLD VON BUCH (1774—1853) al deze verschijnsels toeschreef aan eene groote overstrooming, waaraan hij den naam gaf van Petridelaunische vloed (van jTtTolöwi' =z steentje en llavvoy = voortbewegen). Deze verklaring moest echter weldra plaats maken voor eene andere. De Engelsche geoloog CHARLES LYELL (1797—1875) wees er vooral op, dat vele graniet- en gneisblokken zulk eene buitengewone grootte bezaten ^), dat men moeilijk kon aannemen dat ze door stroomend water zoo ver konden zijn vervoerd. Ook merkte hij op, dat bij vervoer door een watervloed de zwerfsteenen afgeslepen en afgerond moesten worden, terwijl ze juist veelal hoekig en puntig waren. Hij stelde zich daarom voor, dat in het diluviale tijdperk een deel van Engeland en ons land, benevens de noord-Duitsche laagvlakte nog door de zee bedekt waren; dat de met steenbrokken en puin beladen Skandinavische gletschers, die toen eene veel grootere uitgebreidheid bezaten dan thans, voortgleden tot in de zee, daar afbraken of kalfden en drijvende ijsbergen vormden, en dat deze zuidwaarts drijvende ijsgevaarten eindelijk smolten en zoo hun puin en hunne steenen op den bodem der toenmalige zee — het tegenwoordige noordNederland en noord-Duitschland — lieten zinken. Deze in 1840 opgestelde drifttheorie, zooals men LYELLS'S hypothese noemt, bleek echter op den duur onhoudbaar; zij gaf geen voldoende verklaring van de in Engeland, ons land, noordDuitschland en Rusland aanwezige moreenenvormingen, noch van het feit dat er in het diluvium van die landen geene of slechts enkele overblijfsels van zeedieren gevonden werden. Ook kon zij de fijne krassen en groeven en strepen niet verklaren, die men dikwijls op de oppervlakte der rotsen aantreft, zoodat de laatste er dan als gepolijst uitzien. Het gezag van LYELL was evenwel zoo groot dat zijne theorie 1) Bij Belgard in Pommeren ligt een zwerfsteen die een volumen heeft van 800 kubieke meter; de steen bij Düppel in Sleeswijlc bezit de tioogte en breedte van een klein huis; een der steenen van een hunebed te Midlaren weegt 26000 kilogram.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 174 Pagina's

1911-1912 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 74

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 174 Pagina's