1920 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 74
68
Overigens blijft DRIESCH, als gezegd, elk bewijs voor de onmogelijkheid van de psychologische verklaring schuldig. Maar deze lacune is voor ons geen reden om evenzoo deze leemte te laten in ons betoog. Want al heeft DRIESCH 't niet bewezen, 't zou mogelijk zijn, dat de psychologie niet voldoende gegevens bezat voor de verklaring van 't niet-mechanische in de biologie. Alvorens nu te vragen, of de psychologie hier inderdaad deze taak op zich kan nemen, moet eerst even vastgesteld wat de herleiding tot het psychische beteekent tegenover die tot entelechie. Zelf zegt DRIESCH van de beteekenis der laatste uitdrukking, dat zij zich dekt met die van 't begrip „eidos" bij ARISTOTELES, niet met diens „entelecheia" (pag. 71 noot). Terwijl laatstgenoemde nu entelechie tegenover „dynamis" stelt, dus haar opvat als verwerkelijkingstoestand (de eerste entelechie) of als werkzaamheid van het verwerkelijkte (energie) tegenover de mogelijkheid, den aanleg, verstaat hij onder „eidos" heel iets anders. Ze is het wezen, dat echter in de psyche van het dier samenvalt met het doel en de oorzaak van de beweging, 't Wezen en doel, zegt PRAECHTER, zijn bij hem wezenlijk identiek, daar 't doel van ieder ding — allereerst in z'n ontwikkelden vorm zelf ligt'). De entelechie van DRIESCH is dus een andere naam voor de immanente doelmatigheid, ze is richting, niet ding, ook niet een onpersoonlijk ding, maar komt dan ook met de meest primaire onderstelling der vergelijkende biologie, en zeker met de substantialistische opvatting der ziel, een der caracteristica der christelijke psychologie, in strijd. Over de eerste, die hier in deze methodologische studie 't belangrijkst is, nog 'n enkel woord. Onder den invloed van HERTWIQ veronderstelt de vergelijkende biologie en ze moet dat wel doen — dat overeenstemming in bouw der organen een aanwijzing is voor een overeenstemming van functie: wanneer ons oog dient voor waarneming, dan is het een grondstelling voor de vergelijkende biologie, dat ook het oog der dieren voor waarneming dient en wanneer waarnemen in z'n wezen bij den mensch een psychologische handeling is, dan is het dit ook bij het dier ^). ') UEBERWEG,(-PRAECHTER), Qrundrisz der Geschichte der Philosophie des Altertums," 1920, pg. 396. ') F. J. J. BuijTENDijK, Instinkt en leven, 1918, pg. 5, die citeert: K. C. Schneider, Tierpsyctiologisches Praclikum.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1920
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 98 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1920
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 98 Pagina's