De plaats van den middenstand in het maatschappelijk leven. *)
I.
Onder de vele vragen, die het economisch leven raia dezen tijd beroeren, en niet bet niinst ons als Christenen dringen, om bij het licht van 's Heeren Woord een antwoord te zoieken, dat het maatschappelijk geheel - ten goede komt, neemt de middenstandsquaestie een zeer bielangrijke plaats in. Deze vraag is n.l. daarom vaai zooveel gewicht, omdat het hier nieit alleen gaat om sociale verheffing of betere organisatie, maar ten opzichte van den middenstand het bestaansrecht in het geding is, en van meer dan een zijde gepredikt wordt, , dat deze stanid den langsten tijid opl aarde geleéfd heeft. Velen voorspellen en... begeeren deze verdwijning, en ook in Chriistelijke kringen zijn er, die het allerminst zouden betreuren, wanneer de middenstand, zij' het dan een zachten'dood stierf, en zijn taak door anderen werd overgenomen.
Is dat sterven nu gewenscht? '
Is het voor het welzijn van de maatschappij^ wier herleAring inzonderheid den Christen ter harte moet gaan, noodzakelijk, dat het bovengenoemidie» ideaal verwezenlijkt wordt? Deze vragen wil ik kortelijks onder oogen zien, en ik begin daartoe met een andere, zeer begrijpelijkie ^Taag: Wat jjs eigenlijk de middenstand? . Wie behooren daartoe? Hoever strekt bijl zich uit? Wanneer wij alleen op! het woord zelf blijivetn zien, en ons slechts! tot de etymologische verklaring bepalen, duidit dit begrip hen aan, die een mijdden-positie inneroanj de middenmoiot in het maatschappelijk organisme vormen, en tusschen het groot-kapitaal aan iden eenen en dte arbeiders aan den ande«en kant instaan.
Maar dan zijh. er talloos vele mididenstanders.
Dan kunnen tot deze klasse gerekend worden alle ambtenaren en onderwijzers, alle journalisten en technici, alle renteniers en ieder, die niet biji een van de beide uiterste groepien thjiishoorh, maair in dezen zin wordt het woord middenstand ondem ons niet ppgevat. Dit beigrip heeft historisch zich ontwikkeld. Het heeft zièh beperkt en begrensd, •en als wijf ove* den middenstand spreken, denken wij aan den handeHrij^veniden en industrieelen middenstand. Zelfs de landbouwende middenstand valt er gewoonlijk buiten. Dien rekenen wij bij deze categorie niet. Die heeft ook gansch andere bestaansvormen en bestaansvoorwaanden, andere nooden en 'eischen, en ik blijf dus ^geheel in de lijn, wanneer ik mij alleen bepaal tot, ' om het eens kort te zeggen, de klein-industrie en den winkelstand.
Welke burgers behooren tot die beide groepen?
Wat de laatste betreft, den stand der kleine koop^ lieden, zieigt prof. Aengenent in zijh „Leerboek der Sociologie" (2e druk, pi. 272), dat tot heit alleen magen gerekend worden, .de degelijke winkeliers. „Vanzelf; zoo gaat hij^ verder, vallen daardoor buiten den middenstand degenen, die zonider de minste ^ kennis van zaken ejea winkeltje opzetten, dat wel bestenid ife hen uit den oogenblikkelijken nood te redden, maar in werkelijkheid iden nood voortduretód doet stijigen. Ook vallen er buiten de groothanidelaars en grossiers-. Doch wanneer dezen te^ vens winkeliers zijn, en dus gemeenschappelijke belangaa hebben met den kleinhandel, dan kunnen zij! zich oofc tot den middenstand rekenen. Praoliech kunnen er natuurlijk gnensgevallen voorkomen, waarin het moeilijk is, te beslissen, of iemand tot den middenstanld behoort of tot dm stand der kapitalisten."
Dit laatste geldt ook van den industrieelen middenstand.
*) Voor de Christelijfce Middenstandsvereeniging te 's-Graveur hage hield ifc over dit onderwerp een lezing. Het verzoek kwam tot me, om - dit referaat te publiceeren, en ik meende, iat mijn speciale rubriek in „De Retoimatie" zich daartoe aitnemend leende. Hier en daar heb ifc enkele aanvullingen of Wflzigingen aangebracht. D.
Ook hier zijh de grenzen' moeilijk precies te trekken.
Er is wel göstredieh over de vraag, wie tot Idezö cate^gorie gerekendi moeten worden en wie niet, maar Dr. Wouwienls, 'de bekende Roomische voorvechter der Midd'enfetandsbelangen, heeft m.i. terechit opgemerkt, dat in deize quaestie het gezond verstand veel duidieiijker en vollediger antwoond geeft, dan uitgebreide diefinitiies, want deze rieken meer naar de studeerkamer, dan üa, t zij' blijk geven van practischen zin. Vast staat echter voor ons wel, dat de imdustrieele milddenstand de nijverheidsbedrijven van bescheidener omvang omvat, waarin doorgaans de patroon zelf meewerkt, en 'die handel-^dtijv-en'de middenstanid ziijn .grenzen spiant oiri de winkeliers en het kleinere koopmansgilde.
Na deze gïleasbepaling kom ik tot een tweed© Vraag.
Wat doet nu die mididienstawd?
Welke functie verricht hij' in het maatschappelijk leven?
Is hij' inh'aetent aan de maatschappij'?
Op die laatste vTaaig kan ontkennend worden geantwooird, w, anit de middenstand is er niet altijd geweest. In Israël merken wij' er weinig van. In de gansche oudheid is-dieze midden-klasse., zooals zij' thans functionneert, niet bekend, doch ziji komt pas in de middeleeuwen in West-Europa tot ontw.ikfcelinig. Wanneer de kruistochten voorbij' zijn en de macht van adel en geestelijkheid gebroken is, gaat de , yrii^eworden burgerstand zich alom in volle kracht ontwikkelen, en die middenstand kl-ijgt zelfs eelir pnbliek-rechterlijk karakter. M zijn gilden geoti^gandseerd vormt hij een macht, die zich tegenover de verdwijnende overheersching van den adel met alle kracht doet gelden, en hij' verwei-ft tal van rechten en privileges, 'die den grondslag, vormen voor een vrije en bloeiende ontwikkeling-.
Over die gilden sp'reek 'ik nu niet.
Wel is hun beteekenis van genoegzaam gewicht om-daarover in den bree'de te handelen, en wel bUjft hun bloei en Icrachtsontplooiïng, hun invloeld op' het politieke en sociale leven in - de Nederlanden een schoone bladzijde in de historie van den Middenstand, die het geslacht van onze dagen moet beschamen en tot hooiger energie prikkelen, maar het zon mij te ver voeren, wanneer ik deze historische opmerking ging uitspinnen, en op> ftit onderwerp, naider inging.
Het is voor ons de vraag welke taak de mididenstand thans verricht.
Hij heeft zich, al is het door veel schommeling, en zorgen staanide kunnrai houden, en het is van belang te weten wat hij' eigenlijk doet. D-ie taak ligt m.i. opgesloten ia den naam-zelf, want de middenstand staat in dJen vollen zin des woorids midden in het leven. Hij' doet dienist als tus'schenschakel. Hij is de tusschenpersoon tusschen producent en consumient. Hij, en nu denk ik met name aan den handeldrijvenden middenstand, is in hoofdzaak bielast met de distributie der goederen, die hij van de groote hoofdbronnen verdeelt over degenen, die ze noodig hebben voor de vervulling hunner stoffelijke en geestelijke behoeften. En al is het nu, dat de arbeid van iden inidustriëelen middenstand een ander karakter draagt, en bij hem die mediaire functie niet zoo sterk uitkomt, toch mag niet verg-eten worden, dat de klein-industrieel doorgaans er zelf winlcelier en koopman bij' is. Wat hij produceert, brengt hij' meestal zelf aan ide markt len tot de consumenten, en daarom mag en kan hier de scheidingslijn niet zoo scherp worden getrokken.
De praktijk leert wel anders.
Hier ontmoeten de verschillende ïememen 'elkaar telkens.
Hier loopt keer op» keer het tweevoudig gebied in elkaar over, en, waar de zaken 'zo-o staan, meen ik het beeld van de tussdbenschakel te kunnen handhaven.
Hieruit blijkt reeds teïstond de groote bieteekenis van den middenstand, als lid van het maatschappelijk organisme. Dioor 'deze taak van „bemiddelaar" te verrichten, en tusschen links en rechts, , bezit en niet-bezit, kapitaal - en consumenten in te staan en als trait-id' union te werken, vervult het een functie, die voor de richtige ontwikkeling van het sociale leven van niet te miskennen waardijis. Reeds nu wil ik opmerken, o-m later hierop terug te komen, dat 'deze positie en deze arbeid een der voornaamste oorzaken geweest zijn van het feit, dait da uiterste groepen niet met volle ktadht tegen elkaar zijn gebotst. Zonder die middenparitijzouden er vael meer conflicten ontstaan, en het maatschapp-elijfc' leven een toonbeeld van de grootste verwarring geworden zij'n. Want neemt men deze tusBchenschakel weg, dan geschiedt een van beiden: óf de groot-producent, het massa-kapitaal dverheerscht de breede masfea jdeir consum-enten, en vae victisl wee dan den overwonnenen, of Üe laatsten krijigen de macht in handen, en dan gaan wij den weg deir coöperatie en deri Staatsbem.oed, ing op.
Geen van beide zijh m.i. te verkiezen.
Noch het een, noch het ander.
Over het eerste zijh wij het allen terstond eens, en wat het laats.te .betreft, is dit een gelukkige bate .yan de sombere en droeve oorlogsjaren, dat wa het Staatsbedrijf en de regeer-ingsdistributie, hoe noodizakehjk im ook was en hoe goed ze mis schien gewerkt heeft, niet tierugiwen'schlen en over haar algeheele verd^ijhin'g ons nog steeds verheugen.
Doch, zoo loopj ik te ver vooruit.
Ik hoop straks; over deze dingen no: g uitvoeriger te haindeïen, 'cn kom' nu aan het tweede punt, n.l. de plaats en de functie van den middenstand, , tot - een derde vraagj, of er n.l. voor deze klassei in de hedenldaagfeche maatschappij-, met al haar veranderingen en woelingen, met al haar behoefte aan reorganisatie en opbouw, nog wel een plaats is.
Is de middenstand tei ha& dhaven?
Kan voor ben nog: het pleit gevoerd?
Hierover hoop; ifc een volgend maal te spreken.
DIJR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1920
De Reformatie | 8 Pagina's