GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE TAAL DER KERK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TAAL DER KERK.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verschijnsel doet zich voor, dat de kerk haar eigen taal zich gevormd heeft, waaraan ze gewend is. Verstarring der kerkelijke taal is een niet denkbeeldig «evaar en terwille van de beteekenis der kerk moet deze ook in dit opzicht zich afvragen, of ze misschien bewust haar taal heeft te oritiseeren en, zoo noodig, te veranderen. Diat opzettelijke taaivorming, opkomende uit haar eigec gedachtenwereld, roeping der kerk' is, is historisch te bewijzen uit het feit, dat in .de kerk opkomende geestelijke bewegingen ook vanzelf zich een eigen taal schiepen en scheppen. Bewijzen zün ie vinden in piëtistische en mysticistische bewegingen van vroeger eeuw en eveneens in daaraan verwante gioepen uit onzen tegenwoordigen tijd. Met bewustheid zoeken ze zelfopenbaring in een eigen, kenmerkende taal.

III.

Misschien heeft iemand gemeend, dat we, door te wijzen op een herleefde „tale IKIanaans" bij oudgereformeerde vooTgangers, noodeloos jacht maakten op aardigheden. In elk geval zal bij sommigen het vermoeden sterk zijn, dat bij zulke vertegenwoordigers van min of meer wegsohuilende kringetjes de spreektaal toch met geen mogelijkheid iets kan te maken hebben, en nooit 7.k] te maken hebben met de taal van DiEi kerk, in het algemeen gesproken.

Men bedriege zicli evenwel niet.

Want niet alleen zouden velen van onze men. schen onmiddellijk met welgevallen de ooren spitsen, zoodra een voorganger, onverschillig wie, zijn oraties met termen, als de aangehaalde, doorspekte, maar ook zijn de droeve verhalen (geen anekdotes) omtrent soms beroemde volkspredikers van ultraorthodoxe richting een bewijs, dat er op meer dan één kansel nog rare dingen klinken van onder het klankbord.

Ik heb ze bij me gehad, jonge menschen uit de Herv. Kerk, die vertelden van predikanten, die een taaltje spraken, waarvan ieder besöhaafd mensch de ooren moeten tuiten. „Mocht het je nog eenskoimen te staan te'gebeuren"; de-n-Heere zeit; je, - jij en jou in de preek tegen de gemeente en in het gebed tot God-(door academisch gevormde predikanten!). De stomme e mocht zélfs door een dichterlijke vrijheid niet wcrden weggewerkt; daarom las men dan ook niet:

de Heer is recht in al zijn weg en werk, maar steevast, het psalmboek vóór zic|h, :

de-n - Heer-e-n - is recht in al zijn weg en werk

en den - Heer-e-n - is God; erkent dat Hij ons heeft gemaakt en geenszins wij.

Ik weet, dat eens in een groote stadsgemeente door een man, die óók Van de academie gekomen was, gebeden is: „ocjh Heere, daar zie je-n-ons nou weer allemaal als 'n vuile, walgelijke hoop, die voor je-n-aangezicht en in je neusgaten legt te rotten". Ik weet, dat zulke predikanten, " die duchtig op modernen schelden, de kerk soms meer kwaad doen dan de modernste dominee. Ik weet ooilc, dat ze zeer in trek zijn en in bepaalde steden kunnen terechtkomen, natuurlijk om er heel wat frissche menschen de kerk uit te jagen.

Het zou onbillijk zijn, hier te generaliseeren. Niemand mag zeggen, dat deze „predikers", die toevaUig tot den Geref. Bond in de Herv. Kerk behoorden, jhun richting of groep vertegen. WO or dig en. Ik heb met ernst dezer dagen vele preeken gelezen van dezen Bond (tot de Wet en tot de Getuigenis) en dergelijke uitlatingen vond ik nergens. Er waren ook, versciheiden preeken bij, waarvan de taal bewijs aflegde van goeden smajak en soberen zin. Tóch sta ik voor de waarheid van wat ik straks aanhaalde, ' in. En ik kan 't niet helpen, dat ik geen oogenblik heil zie in een afstraffing van dergelijke ; preekstoeljKjokadorussen door opsluiting in een kltoosterciel met louter-boeken van fijne mystici en? edele pro'zaïsten. Want ik zoek de verklaring niet in onmacht, zelfs niet in de maciht der gewenning, doch in bewuste oneerlij'ldieid. Ik noem deze menschen valsChe profeten. Ik denk aan den „staart" van Jes. 9:14-; want hun taal is uiting van de grootste ach'terde-feiten-aan-h'inkérij, om het nu eens heel leelijk te zeggen, naar den aard. En ik zou er niet aan denken, deze dingen te noemen, wanneer niet de stampvolle kerken — met lieden van één e rl ei slag — bewezen, da, t nog altijd een groote massa op dergelijke taaiknoeiers gesteld is.

Trouwens, afgedaoht van dergelijke uitzonderings. figuren, valt er nog veel aan te wijzen, dat men tof de „tale (Klanaans" (in ongunstigen zin) moet terugleiden. En het moet erkend worden, dat speciaal onder wie zich gereformeerd noemen in de Herv. 'Eerk de taal meer Uan eens merkwaardig is, ook om de herinnering aan het oude, dat men navolgt, alleen omdat het oud is.

Ik geef' enkele citaten uit den preekbandel „Tot de Wet en tot de Getuigenis" van den Geref. Bond. Typeerend is hier b.v. het gebruik van het onbepaalde lidwoord een: een Paulus, een Abraham, een jKaïn, een Elia. En: een rechtvaardig God, een heilig God (verzwakking van het begrip!). Men hs^ft het over de sciheiding tusschen „een" rechtvaardig God en „d e n" verdoemelijken mensch (jaarga.ig XII, no 27).

Do V e r k 1 e in w o o r d e n zijn ook in trek.

„Wij hebben met dat dnikke stoffelijke w e - r e 1 d j e .zooveel te stellen en dat wereldje is even wereldsch als wij het zijn" (XI, 16). — „'Voor menig kind van God komt een beekje Krith van zegen .... uit te drogen" (XII, 2).

De oud-gereformeerden met hun „korreltje geloo'f', van de „kindertjes" van God, en van de volgelingetjes" van Christus, met hun „wegje"' y.ïn het „volkje" hebben op zulke taal wel niets aan te merken, i) Academie en volksprofetie ontmoeten elkaar — maar: ook „in den Heere"? ?

De beeldspraak van „onschriftuurlijk" allooi 01 slechts schijnbaar bijbelsoh karakter ploft óók hier op de hoofden neer.

Over Jezlis 'kwamen de martelingen „als helsche Filistijnen" (XH, 27). — „Het kantoor van vaste goederen is in den hemel gevestigd en dagelijks open" (XIII, 27). — „Het schuwe vogeltje uit Eigypto of de botte duif Uit het land van AssUr vluchten tot den Heere niet, tenzij er gieen andere redding mogelijk is. Wij hebben daarvan zalk een schoon beeld in de duif, die door Noach was uitgelaten .... de hand van Noach was uitgestoken, maar de botte en schuwe duif zette er zich niet op, izoodat die hand haar zelf nemen moest. Zoo moet de hand van den meerderen Noach, van den Heere .... het vogeltje zelf innemen.... Maar dit doet de Heere dan ook, want Hij die brult, brult in liefde" (XII, 7). — „Wij meenden soms, dat 't al heel erg ware, als de Heere ons met de voetgangers loopen liet. Maar wie in den geloove izijn onwaardigheid nog eens krijgt in te leven, billijkt Gods heilig recht, als 't Hem behaagt. Zijn volk met de paarden te laten loopen. 't 'Vleesch heeft daarover altijd geklaagd" (XII, 27).

En nu denk ik weer aan de beeldspraak der wegschuilende oud-gereformeerden, of van wijlen Stam., die preekte aan Rotterdam's „geestelijken zelfkant".

„Jezus, aldus ds Janse, „Jezus heeft de kleederen der heiligheid gepast op Tabor." — „Gods kindertjes hebben evangelisch werk, maar - .zij brengen het nooit in rekening'." — „Het baart groote verwondering bij Gods volk, dat Hij haar heeft nagewandeld toen ze voor de hel dansten." 2)

En óók denk ik aan sommigen der ouden, o.a. aan Lodensteyn:

„Die een purgatie ingenomen heeft/werd daardoor wel beroerd en bena; uwi/maar daar na sal 't hem gesonder en beter maken: Soo is 't ook met de verdrijving der sonden"; 3)

aan Lodensteyn, die „Jesus bloed u ziele door kruypen" laat, en die beweert, dat God van den wijn uit het wijnhuis van Hoogl. 2:4:

„den mensch somtyds soo dronken en vol maakt/dat de Man sig niet en kan regt houden en dan gaat het met die/als met eeir dronkaard"; *)

en ik zie weder dat academie en volksprofetie, dat twingtigste en achttiende eeuw elkander ontmoeten; alleen.... is het „in den Heere"?

Waarlijk, over de taal van menigen door het volk vertroetelden dominee zou nog meer te zeggen zijn. Ze is zoo gemakkelijk' te herkennen. Let maarop de vaste termen: krijgen te, komen te, s t a a n t e.

„Die rzijn getuigenis krijgt aan te nemen, krijgt ook te verzegelen, dat God waarachtig is" (XII, 27). — „Wij krijgen t in te denken, dat de Heere óns in dat volk nog wel bij name kon komen te roepen" (XH, 2). — Is er een handvol koren in het land, de vrucht daarvan „komt te ruischen als de Libanon" (1.1.).

En deze taal der incohatieven in de idéé voert soms tot ongerijmdheden:

„Gods eeuwige Z'Oon begon zijn hoogen troon te verlaten, van den hemel af te dalen" (XI, 16).

Let ook 'Op de stopwoorden: nog eens, maar zoo:

„Wij hebben maar z o O' noodig, dat het ons nog eens gaat als met die menschen in Nazareth" (XII, 27).

En denk voorts aan het werkwoord mogen:

„'t Geloof mag zijn een be-wijs der zaken, die men niet ziet" (XI, 16).

Meer dan eens wordt „mogen" gebruikt zonder eenigen redelijken grond:

„Christus MAG eindigen met dat: niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt" (XIII, 27).

„Als God nog eens alles MAG zijn voor de ziele."

Maar Christus moest en God wil immers? Ik geloof, dat in dat woordje MAG hier voor ons een heel stuk taal-psychölogie zit. Want wie van het woordje mogen zóó averechts gebruik maakt, wekt den indruk, dat meer dan eens het „mocht het nog eens" stopwoord wordt, dat den prediker èn den hoorder nooit meer „flectere, deleotare movere" kan, dat hen allen kalm over 't hoofd gaat vanwege de eindelooze repetitie zonder zin.

Werkelijk, daar is in de taal van menigen orthodoxen predikant uit zulks kringen zooveel onnatuur, zooveel wrange beeldspraak, zooveel zonde - om der wille van de terminologie - tegen de termen van etymologie en syntaxis. „In onze ziel" komen de „indrukken vallen-en liggen" .(XI, 35). De levende, presente kerk van Christn.3 wordt vaak niet: het volk, niet: een volk, maar: eenvoudig vólfc, zonder artikel: begenadigd volk, geestelijk ontdekt volk, goed ontdekt volk. B.v.:

„De Uren, waarin goed ontdekt volk(!) ontvangt nadere •uiteenlegging(!) van den weg des Heeren, en de Geest des Heeren b e k o nrfi - merd vo'lk(l) deelgenoot maakt van den rijkdom der genadegift is dit alles niet hartewerk"? ptl, 41). • : sS: -C; S; j'-.

„Bij oogenblikken" mocht men toch' nc^ wel eens „komen in te komen" in de onnatuurlijkheid van deze taal, oni zoo nog eens „stilgezet

te staan te worden" bij den ernst van veel oprechte menschen, die naar de kerk komen met begeerte, docjh die, bij zulk een maffen spreektrant, ten opzichte van de taal dezer predikers „oogenblikken van weinig mijnen en veel ontkennen" fXI, 16) wel moeten komen te krijgen te beleven. En dan is voor ditmaal bij ernstige hoorders in h'un protest geen conflict „met den Woorde Gods", hetwelk „hunne" „aandacht vond opgeteekend", doch alleen met de woorden van den prediker, woorden die met de aandacht ook de „Andacht" bedenkelijk tegengaan.'')

Maar, zal iemand zeggen, wiedt gij uw oig°n tuintje heelemaal niet?

Zeker, zeker, heb geduld. Maar laat me toe, eerst de buitensporigheden op dit terrein te noemen. Want juist aan die opzettelijke, bewuste taalgrofheden en - slapheden van vroeger en later kunnen wij het best zien, Koe versöhrikkelijfc machteloos de kerk soms is in haar taaiformatie, hoe arm onder ons toch wel is de daad der spraakmakende gemeente.

We zijn begonnen bij het excentrieke in de da gen van vroeger piëtisme en nu zijn we uit gekomen bij soortgelijke rariteiten van het heden. Maar de zonden van het heden blijken g r o o-t e r te zijn dan van het verleden, omdat de afstand tusschen de taal (ook de zonde in de taal) in en buil; en de kerk, vroeger minder groot was dan tegenwoordig.

Toen we wezen op de periode van Sdiortinghuis en de zijnen, zagen we de dominees druk gebruik maken van wat Prof. v. Dijk noemde: biiikpijn-Hollandscih. En met die dominees is danig gespot .De lieden van den 'Spectator namen hun taaltje vaak onderhanden. Maar men doet den predikanten van. die dagen toch onrecht als men vergeet, dat in hun tijd óók in andere kringen dan de kerksche de narigheden van een zoet-zuur taaltje alle conversatie muf en zwoel maakten. 'ïuist in de ergste hekelverzen van de dames Wolff en Deken ligt tocih het bewijs, dat de dominees in hun gesproken woord den officiëelen kerkstijl der geschreven woorden vooruit zijn. Van het geschreven kerkelijk woord is hier een grimmig staaltje:

Op noemer — Folio, In 't jaar der (jratie Domino. Een d'uuizend m!t vijflionderd eude tagtig. Item, , zoo es ook ons begieren al eindraigtig End vreumeliken, dat men mitter han'i Uit onsder Kerkregieriag baud, , • Wie Battementen ofte waardschap zal bezonken, '' Hi he .mag geen Ouwerling meer weesen; mer , zo hi Zin al te snooy gedrag Publiqliken zal vlouken, Dan lees hum braaf de Les en laat hiun daar meê vri.

Maar als de dominees in hetzelfde verband van dit schimpdicht sprekend ingevoerd worden, dan uiten ze zich toch al leniger en smijdiger in de gewone omgangstaal van den dag. Hun spreektïal is .geen erge, doode boekentaal nog. En wat hun taai-zonden aangaat, wel, waren dat geen zonden van het „gemeen" dier dagen? Heusch, niet alleen op den preekstoel, maai-ook in de brieven \ii.n „Constantia Paulina Dortsma" vindt ge de vaste „termen": iKiittelzondetjes, Dagonnetjes, todden en vodden van eigen gerechtigheid. Daar is ook de onwaarachtige beeldspraak:

„Laten wij onze taleritjes op woeker zetten"; „geef gij (de geadresseerde in den brief) goud 'en edele gesteenten, ik aal rams-en dassen.vellen geven; weest gij eene Besalia, ik .zal hönt hakken en steenen .zaïgen."

In de hekeldichten van Betje Wolff zijn niet slechts de predikanten zonen, doch ook gewone dametjes dochters van „Q u e z e 1 i a T e e m" (LI begrijpt, nietwaar? ); en zulke dochters hebben al wat snood is „uit haren boezem uitgesneden".«) En mocht inen nog zeggen, dat de zóó sprekende Constantia dan toch zeker een geestelijk kind der toenmalige dominees is, nu, dan blijft het toch waar, dat destijds alle kringen, ook die slechts spot en kWtiek hadden voor de kerk, gekenmerKt werden door dezelfde onwaarachtigheid, zouteloosheid, gekunstelde en opgeschroefde sentimentaliteiten, die in de kerk zoo hinderlijk waren. Zelfs de preektoon-hekelaar Justus van Effen in eigen persoon stelt de „gelikte Alexandrijnen van een Rotgans boven den frissohen eenvoud van Vondel's krachtige verzen" en is daarin: k i n d v a n z ij n t ij d.') Dat nu waren de dominees min of meer ook! De preekstoel mocht • gemaakt doen, maar de „cof f i-huizen" hadden toch ook niet altijd den ongedwongen toon te pakken: de coffihuizen,

„daar jong: e Pennelikkers, Barbiersgasten en andere Bui-gerzoontjes de halfwassen brazempjes malkanderen de naam van Mijnheer naar 't hoofd smyten, als bij voorbeeld: maar Mijnheer, hoe kan Mijnheer dat zeggen? Mijnheer weet immers wel beter!" 8)

Zeker, het was toen een heel zieke tijd: de tijd van .... het Rijmbosch, en de beeken Doen elk, die van haar water drinkt, Niet anders dan in vaarzen spreeken: Zo dat het laatste woord steeds klinkt Op 't slot der voorgegaane reden. ^)

Het was de periode der zoutelooze rijmelarijen et; femelarijen. Gezwollenheid en taaiverbastering frcf men in alle kringen. En wie dit alles bedenkt, kan in een tijd, die een „blond paruikje" op nagenoeg alle eerwa.ardige hoofden zette, veel vergeven aan de dominees, die elkaar berijmen ter walging toe en die het volk moeten verveeld hebben met hun slappe taaltje, slap, zoodra zijn onnatuurlijke bloempjes uitgebloeid waren.

Maar onze tijd is toch wel een heel andere tijd! Wie NU van den preekstoel een teemstoel maakt — hij staat vierkant tegenover en onherroepelijk buiten zijn wereld. Er is vóór Maltatuli een „stijl en taal geweest, die hier in het iVederland der 19e eeuw de éénige en ook nog-lang daarna de alleen-zaligmakende" zijn genoemd. ^'ï Maar op het laatst der 19e eeuw heeft zich een s t ij 1 revolutie lafgespeeld; en er zijn-velen met die revolutie meegegaan, of in elk geval O' p g e-schrikt!

En gelijk elke revolutie zoo-is ook deze op het verzet der kerk gestuit; en daarin had deze volmaakt gelijk. Maar: is het ook niet waar, dat van elke revolutie goedwilligheid het goed recht, dat er mogelijk in zoo'n omwenteling kan zijn, pleegt cp te sporen, ja, dat ook wie anti-revolutionair is van elke voldongen revolutie de geoorloofde vruchten in den schoot zich steeds heeft laten werpen? En zie, daarin is niet „de" kerk, : loch daarin zijn wel vele kringen der kerk te kort gsschoten. Men hield het maar liever bij zijn „volslagen gebrek aan afwisseling; afwisseling immers zou de gladheid korrelig maiken!" i^) En o p s c h r i k-ken — nu, daar was toch in de spraakmakende kerk niet veel van te zien.

Men moet er maar niet om heen draaien: daarin doet de kerk God, de wereld, zichzelf tekort. De ziel overwint, jubelt Van Ginneken; en haar overwinning , is ook in haar taal te zien. „Juist in onze contemporaine Nederlandsclie taalgeschiedenis" meent hij „niet onduidelijk de bezieling onzer taal te zien wassen tot nieuwen, rijken bloei." i-) Doch in de kerk, en dan weer juist in de orthodoxe kerk en dan in nog .engeren zin juist' in ae opperst-orthodoxe kringen van de kerk, waarde overwinning' der ziel het machtigst moest zijn — is de taal (gebonden, en maakt ze zich slechts hier en daar schuchter vrij.

Neen, wij verlangen niet een wilden faun, gelijk Kloos ten tooneele voert in zijn inleiding op Perk's Mathilde, een jongen faun, die zóó maar pardoes vreemde, exotisch-lijkende bloemen van woordkunst daarheen werpt, om het gezelschap van stermnigbiije, effen-gemanierde menschen uit den plooi te brengen — tegen de natuurlijke orde der dingen in. Maar: wij verlangen wel beweging, leven. En er is zooveel doode vorm, onze taal heeft soms zoo weinig sappige bloemen, yersch geplukt. En dat is jammer. Liefde kan hier we enen.

Ja, weenen.

Want, o kerkmenschen, uw spraak maakt a en elk mensch openbaar. Ik maak slechts een heel enkele tegenstelling: de sociaHsten — en wij! De socialisten en wij! Is er niet de overeenkomst van: bewust te moeten zijn, van antithese (klassenstrijd bij hen en wereldstrijd bij ons), van de krachtige roeping tot daad en tot oorlog? Ja, maar lui de taal; — daarin staan zij vierkant tegenover ons. Zij hebben hun catechismus^5); wij ook; maar de hunne is kort en pittig; de ónze geeft lango zinnen, zwaar te ontleden. Hnn clatedhismus geeft de taal van den tijd en beelden, die pakken: , , de loonslaven, geldvorsten, onderdanengeloof, •mvM worden, haspelen, het volk laten opdraaien, een pest voor de maatschappij", zulke termen vergeet men niet; hiaar, collega's, hoevelen van onze discipelen tobben, en sukkelen met onze lange zinnen, vertaald uit 16e eeuwsch-latijn ? Socialistische cateehismusantwoorden ' bevatten wendingen als: „daar is iets van aan. Maaj daar staat tegenover " Wij laten van buiten leeren: alzoo, dat, al is het, dat ik en en — nochtans en dan een tusschenzin. ... en dan nog eentje en dan nog heel wat en dan is er één zin opgezegd. Socialistische catecheten laten de jongens antwoorden: ja: of: juist. Maar wij laten onze datechisanten vragen: wat beteekent dat toch: ja zij toch, neen het, neen ik, ja zij?

Neen, ik pleit niet voor een gereformeerden stijl naar den trant van dezen rooden ciatechismus met zijn: „ho maar" en „een taud vol pHchten". ïa loochen niet, dat de roode predikers ook vaak nabouwers zijn van elkaar. Ik zeg alleen maar: hun beeldspraak, hun overdrachtelijke uitdrukkingen en taalkundige figuren (de brandkast beschermd met bijbel en wierookvat — de wissel op de eeuwiglieid — de arbeider als verlengstuk der machine — het debat als bek'gevecht), ge moogt ze lom.p en gemeen, vondsten van den 'haat noemen, maar ze zijn toch zooveel uitingen van hun taal, een ta.al, die leeft, omdat hun haat gróót en levend is. Ik zeg alleen maar: hun taal pakt, en pakt ook den tegenstander. Ik zeg: zij hebben hun eigen taal, en die tintelt van leven. Zij pakken de ncheldwoorden op:

Gij .zijt k a n a i 1 j e, heeft men ons verweten, Gegroet o naam, die zooveel grootsch bevat, K a n a i 1 j e, zwoegt, 'aw meesters moeten eten, '

Als gij niet werkt, dan staakt het levensrad. Eens heeft ook ons volk een scheldwoord zóó fier opgenomen: het waren de geuzen. Maar hoe lang is dat geleden? En hoe lang pochen wij na op onze taalmakende voorouders, om onze eigen taai­

verstarring te bedekken? Zie, wat de haat vermag. Wat vermag onze liefde, onze groote, heilige liefde? Hoe TJEEFT onze taal? Waar zijn onze levende, bruisende woorden? Waar is onze nieuwe taaJ voor Gods eeuwig

Woord? Christenen, denkt aan uw taal, en als ge aan U'ft' taal uw lauwheid proeft, schrikt ge dan niet van den titel der levende gedichten voor het pro­

LAAT DE CHRISTENEN MAAR STATEN

Schrikt ge niet als men u deze muzikale melodieën tegemoet zingt, voor het talent van deze iaalvirtuozen? Moet uw taal óók leven of niet?


1) A. Janse, 6e 3-tal, M. 60, 72, 70 20, 16.

2) a. w. bl. 71, 73, 16.

3) Het vervalle Christendom, herdruk Fischer, Utrecht, 187.5, bl. 445.

4) a. w. bl. 446, 458.

5) Votjr verdere tyjjeering kan ik nog verwijzen naar liet nog aotueele geschrift van Ds C. Lindeboom: Is dat nu „Gereformeerde prediking? -- Utrecht, Ruys, 1908.

6) Zie: Het Leven en de uitgelezen Verzen van Elisabalh Wolff - Bekter door Ih-. J. v. Vloten, Schiedam, 1866, bl 82/3, 253/4.

7) A. J. V. 'd. Aa, Bloemlezing u d. Holl. Spectator deel I Schiedam 1853, bl. 13.

8} a w. I, bl. 69.

9) a. w. Il, bl. 103.

10) Dr. Jao-V. Ginneken, S. J. Handboek der Nederlandsohe laai I, Nijmegen, 1913, bl. 334. • : |& '; i; : Sï

11) a.w. bl. 334. - , «> 's*

12) a. w. Voon'ede.

13) Den Volkscatechismus van Helsdingen.

14) V. Ginneken II, 419—432.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

DE TAAL DER KERK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1922

De Reformatie | 8 Pagina's