GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRONIEK.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Boeken.

Deze week heb ilc twee boeliea gevonden, die me erg verblijd hebben.

En ik heb er één, zien aangekondigd, waar ik wat erg bang voor ben.

Met het laatste begin ik, opdat het slot vroolijk moge zijn.

Het is weer een boek van den bekenden Hendrjk van Loon, zo'oals we dat op z'n Amerikaansch plegen te zeg'g& n. De man heeft ons eerst in de war gebracht met zijn Geschiedenis der Menschheid, waarin over de 'menschheid en over de wereld zoo veel „beweerd" wordt, dat het ons zeer doet vanwege de opperd'akkigheid en luchtigheid, waarmee de vraagstukken, die er toch wel eenigszins : gea.cht kunnen worden te zijn, worden vo-orbijgegaan, om alleen de oplossingen te geven, die de heer Van Loon zich heeft aangenomen. „Angemeten" zegigen sommigen.

Daarbij is herhaaldelijk gebleken, dat de schrijver ten aanzien van de fundamenteele beschouwingen van den bijbel niet alleen een standpunt inneemt, dat den bijbel herhaaldelijk in gedi-ang brengt, maar ook, dat hij den bijbel min of meer links laat liggen, wanneer deze hem vragen voorlegt, met het verzoek, daar ook eens over na te danken.

In onze kringen is over dit boek al 200 veel hartigs gezegd, dat ik met geen mogelijkheid een hartigheid eraan zo'u weten toe te voegen.

Maar nu komt die heer Hendrik met een, ander boek aanzetten.

„The Story of the Bible."

De Geschiedenis van den Bijbel.

Of hij daarmee bedoelt, de geschiedenis van den bijbel als boek, dan wel do bijbelsche geschiedenis, de — men vergeve de ketterij — de „gewijde g'eschiedenis", is nog niet duidelijk in de aankondiging te lezen.

Maar in elk geval is hot om bang te worden.

Want het zal wel weer pikant zijn.

En de 160 toegezegde illustraties beloven iets voor het oog. Men weet, wat het volk zegt: „het oog wil ook wat hebben". Liefst „mondjesmaat". En meer geeft Heei" Hendrik niet. Hetgeen hij op Rembrandt en zulfcen voorheeft. Het lOog wil niet te veel hebben.

Maar, ondanks alle deze dingen, wie den bijbel liefheeft met gereformeerde liefde, vreest. De plaatjes zullen wel kinderlijker zijn dan de tekst. En ongevaariijker ook.

Hendrik van Loon is, niet onbekend met Hendrik Willem van Loon, die in de Groene Amsterdammer tegenwoordig „Amerikaansche brieven" schrijft. Ook al weer met de bekende plaatjes van den schrijver zelf.

Daarin zegt hij:

„De zelfgenoegzaamheid waaraan het lage land bij de zeo langzamerhaöd bezwijkt is reeds te ver gevorderd. Hoogstens glimlactit men eens, haalt de scbo'U-. ders op en fluistert zoowat over .... de diepe belangstelling in Amerika voor alles wat van Hollandschc afkomst is."

Maar in Holland zeggen ze het wel eens precies andersom.

De Amerikaansche belangstelling voor HoUandsche toestanden is niet zoo groot, of men kan ze op meer •dan één blunder betrappen.

Ja, al zou het ook maar alleen zijn, dat dezelfde Hendrik Willem, die dit schrijft, in hetzelfde artikel vraagt, of ze in Nederland al weer • een ministeriel hebben, en of dat ministerie gevormd is, uit dezelfde combinatie, (hij bedoelt de coalitie, natuurlijk) „dezelfdf schitterende combinatie, die met zoo schitterend snkses het lieve vaderland reeds in slaap gezongen heeft en ten bate van Rom-e en de Kanaalstraat verder in slaap wenscht te houden".

Rome en do Kanaalstraat: de vergelijking: is van Amerikaansche stoutheid. '

Alleenlijk: de „Kanaalstraat" bestaat evenmin meer als de slaapverwekkende kracht van Rome en de Kanaalstraat, alias dr Kuyper, o-oit heeft bestaan. Wel, ze zijn nog nooit zoo wakker geweest, als toen er in de Kanaalstraat iemand zat, die de oogen goed open had.

En tegenwoordig hoiudt de voormaligié Kanaalstraat nog heel Nederland wakker.

Neen, de Amerikaansche belangstelling' voor Nederland wordt in Nederland niet zoo hoog aangeschreven.

Maar wel is de Nederlandsche natie zoo verre van „zelfgenoegzaam", - dat ze haar eiigen schrijvers laat tobben en een Amerikaansch bedenksel en verluchtsel van niet al te serieus karakter onmiddellijk slikt als koek.

Alleen de kringen van „Ro'me en de Kanaalstraat" zijn nog zóó wakker, dat ze den Amerikaan niet noodig hebben.

„Buurman, we maken ze zelf", zeggen de Jongens, als de koopman met lange turf aan de deur komt.

Hetgeen voor de niet al te fijne Amerikaiansche onderscheiding ten aanzien van de theoloigische turven èen waarheid als een koe mag heeten.

Maar voor den Hollander, die waarneemt, is 't, eerlijk gezegd, niet heelemaal zoo.

Want als hij des Zondagsavonds uit de kerk komt, dat is te zeggen: uit de catechismuspreek, en hij leest dan tot verpoozing nog eenige „versjes" en daaronder ook in den bundel „Zeven Eeuwen" het volgende:

Ik stichtte u in mijn harte Een outer onder gezangen, Met menige lieve erinnering, Als met E Veto's behangen, ....

dan denkt hij: "zou dit voor Zeven Eeuwen het Zoodagavondlied van mijn dominee en wie hein volgen,

zijn? Van de dominees OP ons erf? En ook van de dominees OM ons erf?

Want ook in de bibliotheken van De Wekkerdominees blijven ze staan: do werken van de „Kanaalstraat". En dat is maar goed ook. Want de Kanaalstraat houdt menschen niet in slaap, zooals de Amerikaan dwaselijk meent.

Draad zit in deze opmerldngen niet. Maar dat moet ook niet, o* critici.

En nu zou ik nog wat zeggen van de twee andere boeken, die ik met meer vreugde gelezen heb. Het eei-ste is van Dr W. Stekel: Wat op den Bodem der Ziel ligt. 1)

Dit boek is reeds in vier talen herdrukt, en op het oogenbiik zijn nog; drie vertalingen in bewerking.

In onze taal is het gegeven. door Dr A. N. Nolst Trénité.

Het is haast overbodig, op te merken, dat de schrijver jiiet gerieformeerd is. Al aanstonds spreekt hij in het begin ovei-de bijbelsche „legenden". En wie de zielkundige inzichten van den schrijver deelt, die zal, volgens hem, als hij zijn wijsheid ook gebruikt, zien, hoe deugd on ondeugd tot een grooten stroom samenvloeien, een stroom, die zijn troebele golven naar onbekende oorden stuwt.

Maar dit neemt niet weg, dat het boek vol is van fijne gedachten. En daarbij is het zoo gezond. In oen tijd, waarin de psychologie beoefend wordt op een •manier, die bij' ai te velen aan de fabel herinnert van. den koning, die alleen dan genezen kon, als hiji het liemd van. een gelukkig: mensch aantrok, en zie, ze konden nergens - een igelukkig mensch vinden en toen ze eindelijk er een ontdekten, toen had de man, zoO' arm was hij, geen bemd in zijn bezit; in een tijd, wil ik zeggen, die aan heel wiat psychologische scepterzwaai or.i de vermaning uitdeelt, om, mèt dezen vorst, alle psychologische hemden üit te trekken om in de psychologie zelf gelukkig te zijn, in dezen tijd, zeg ik, is een boek als dit, weer eens een opfrissching. G-een gegooi met de dikke termen, die we van buiten leeren moeten, ojn psychologisch „bij" te zijn, geen sommetjes jnaken met de psychologische eenheden, maar een fijne weergave van wat een scherp en eerlijk waarnemer in zijn (medische) praktijk en als mensch onder de . menschen beeft gevonden. Ik geloof, dat dit boek onder < ms veel nut kan doen. En als wij, behalve outers te bouwen-(in de bovenkamer-achter, waar Gornelisje do ruiten niet breekt) voor den schrijver van E Voto*, bet altaar, dat hij verdiend heeft, of als wij, behalve de Kierfceigaard-erij en de Kierfce-giaarderij in de pastolale wittebroodsweken en op onze conferenties, ook nog eens zulke boeken, midden uit de praktijk, met onze preekwijsheid in verband brachten, wel, dan zou de klacht, dat in onzen tijd het verborgen zieleleven niet meer gekend wordt, natuurlijk niet verstommen; jneer er zota toch een stuk minder waarheid üi h^ehoeven te liggen.

Want mooi is het, wat dr Stekel zegt. Haast elk hoofdstuk laat u dingen zien, die aan het denken zetten en die verrassen door fijne inzichten.

Hoe voelbaar, de figuur van den mensch, die zich opwindt bij de gedachte, de ongelukkigste mensch van de wereld te zijn, die de stroomien van liefdo', die - aan het hart ontspringen, voortdurend over de eigien wonden laat vloeien, die de wonden voortdurend weer open-.scheuil; , omi ongelukkig te kunnen bUjven; de mensch, die ongelukkig zou zijn, als inieu hem van het ongeluk beroofde.

En wat een scherpte van ontleding in de opstellen over kindervriendschap, over stemminjgsmenschen, of zelfstandigheid! Hoofdstukken over het eten, over luiheid, over tie vlucht in zielrte, of de vraag, waarom wij; ruzie maken, spreken iedereen onmiddellijfc toe en woirden niet vergeten.

Misschien kan behalve voor echtelieden, vrienden, dominees, opvoeders, enz. het boek ook in dezen tijd van reizen en nog eens reizen, van reizen met ol zonder bewijsplaats .uit de canonieke boeken, dit veelszins apocriefe boek tot leering of „bestiering" zijn, „Het is niet tegen te spreken, dat juist onze tijd de caricatuur van den reistijd is. Verschillende uitvindingen .... hebben het ons mogelijk gemaakt, om door de wereld te vliegen, waarbij; echter het eigenlijke doel van het reizen, het beleven, tot onbeduidende, hetzij ergerlijke, hetzij vroolijke hotel-avonturen ineenschrompelt. ... De diep' innerlijke verdrongen wenschen zijn de drijvende kracht van de reiskoorts. Wij zijn besmet. Besmet met kiemen, die jarenlang in ons binnenste sluimerden en nu op eens met onverklaarbare macht den laaienden gloed veroorzaakt hebben, die ons tot reizen dringt. Achter elke reis steekt een geheime beweegreden." Doorzoekt het hart, gij', 'die het station binnentreedt, om u te kiezen een Jizreël, waarheen gij meer getogen wordt met z'n allen dan tijgt in zelfverzekeidheid.

Tenslotte: er is nog een boek verschenen, dat de opmerkzaamheid verdient.

Het heet: Verhalen - uit Dante door Susian Cannington, voor Nederland bewerkt door H. M. Leopold. 2)

In dit werk treffen — want wie kijkt niet vóór alles naar de plaatjes? — het allereerst de mooie platen van Evelyn Paul. Ze zijn gekleurd en fijn van teefcening.

Wat de verhalen zelf betreft: ik vestig daarom hier cp het boek de aandacht, omdat reeds in oorrespondentie ; mij gevraagd werd naar Dante-litteratuur, die meer gemakkelijk te volgen was.

Voor ieder, die naar zoO' iets zoekt, is hier een werk van groote waard© gegeven.

De voornaamste verhalen, die met het leven van Dante zelf samenhangen, en eveneens die, welke de personen betreffen uit zijn Hel of Paradijs of Vagevuur, worden hier levendig weergegeven.

En dat gebeurt op voor ieder, die •wil, te genieten manier.

Met vermoeiende bizonderheden wordt niet geschermd, •met mythologische of historische notities de lezer niet lastig gevallen.

En daarbij is de uitvoering in elk opzicht te prijzen.

De verteltrant is boeiend. Wijdloopigheid is er evenmin als het opgesmukte. En alles is van een klaren eenvoud, die den tijd van Dante en zijn figuren weergeeft zo'nder meer. D; at de moo'ie illustraties het geschreven woord 'Ondersteunen, is natuurlijk heel veel waaj'd, iiuiaar ook zonder dat is de tekst voor menschen, die, vóór zij: Dante willen lezen, eerst iets over hem en zijn tijd willen weten, dit' werk van groote waarde.

En in Rotterdam is een poging gedaan tot o-ntmaskering van een anoniem beklager en bekladderaar van de Hervormde kerk. „Men schrijft ons van Hervormde zijde." Ook daar de tactiek, waar wij vroeger last van hadden.

In het boek van zooeven over Dante wordt verteld van Thomas Aquinas, den kerkvader-theoloog.

Eens had hij ee'U audiëntie bij den paus aangevraagd, om Uit de pauselijke schatkist hulp voor een zending te ve'rkrij; gen.

De paus beloofde Thomas wat, maar blijkbaar niet al te weinig, want hij; vO'Ogde eraan toe:

— „De dagen zijn voorbij, toen de Kerk kon zeggen: Goud en zilver heb ik niet."

Waarop Tho; m!as antwo; ordde:

— Ja, .... en toen zij; kon zeggen: „Neem uw bed op en wandel!"

Nu zal in de vermindering van de uiterlij; k waarneembare wonderen, die door de kerk te zien gegeven zijn, geen achteruitgang op zichzelf mogen opgeinerkt worden. Afgedacht van de verhinderende oorzaak in de ziel van den christen van later eeuw, is de intrekking van het wonder op den diiur niet tegen, m^aax in de lijn van de geestelijke ontwikkeling der dingen.

Maar het blijft opmerkelijk, dat juist zij, die de kerk O'p de grofste manier verwijten, 'dat ze geen teekene'n meer kan doen, haar ook het levensbloed aftappen. Goud en zilver krijgt ze van hèa en de hunnen niet, en toch moet de kerk alle demonen verdrijven. D'at heeft zelfs Christus niet kuimen do'en zonder de menschen, die hem dienden van htm goederen. .En zijn discipelen evenmin. Want al hadden ze geen g[oud of zilver om weg te geven, ze hadden het wel om den tijd vrij te maken en om dan aan den man, die het vroeg, zich te geven en zich te laten sleepen vooa? overpjiesters en schriftgeleerden.

Maar tegenwoordig zou men willen, dat de kerk zonder geld k w a m aan 'de schoone Poort, waar ze krachten imoet doen, dat ze 'daarna goud en zilver stro'oit in de richting van alle behoeftigen, en dat ze bovendien de geestkracht had, die onvermoeid alle demonen bekampt; die demonen voor het minst, die de critici hebben ontdekt in de omgeving: , die precies aan den buitenkant van hun hart haar grenzen vindt. En er zijn er heel wat, die zij daar ontdekt hebben. Misschien is de vergelijking, niet al te gezocht .tusschen deze menschen en ' den-man-met-de-gro'Ote-woorden-over-diegroote-daden, van wien Coeniaads ^) een liedje geeft.

Het liedeke ging over een revolutie-kraaier, die alles onderstboveng'Ooien wilde, maar die zóó vastzat in zijn eigen kleine leventje, dat hij geen heusche omwenteling verdragen kon, die ook maar even één rimpeltje in zijn alle-dags-bestaantje bracht. Zoo zijn er no; g de lieden, die om verbetering roepen! Kwam er een echte sto; rm, een frissche wind door de kerk waaien, ze zouden zelf het 'eerst omvergekegeld zijn, want ze kunnen, niets werkelijk groots verdragen: het schreeuwen over het groote, dat komen moet, is óók een „beroep" igeworden. En het bero-ep is telkens weer van den Ideinen stijl.

's War einmal ein Revoluzzer lm Zivilstand: Lampenp'Utzer. Ging im Revoluzzerschritt Mit den Revoluzzern mit. Und er schrie: „Ich revoluzze!" Und die Revoluzzermütze Schob er auf das linlce Ohr. Kam sich höchst gefiihrlichvor.

Doch die Revoluzzer schriften Mitten in der Strassen Mitten, Wo er sonsten unverdrutzt Alle Gaslanternen putzt. Sie vom Bioden zu entfernen, Rupfte man die Gaslanternen Aus dem Strassenpflaster aus, Zwecks des Barrikadenbaus.

Aber unser Revoluzzer Schrie: „Ich bin der 'Lampenputzer Dieses guten Leuchtelichls. Bitte, Bitte, tut ihm nichts! Wenn wir ihm das Licht ausdreheu, Kann kein Burger nichts mehr sehen, Lasst die Lampen steh'n, ich bitt Denn sonst spiel ich nicht mehr mit!"

Dóch die Revoliüzzér 'iacliten, Und die Gaslanternen krachten.... Und der Lampenputzer schlich Fort und w: einte bitterlich. D'ann ist er zu Haus geblieben Und bat dort ein Buch geschrieben: Namlich —: Wie man revoluzzt, Und dabei doch Lampen putzt!

Is 't niet zoo? Zijn ze er niet, die de kerk aansporen, o; m krachten te doen, het grO'Ote licht te lateu schijnen van den nieuwen dag, alle bestaande toestanden op zij; te dringen, enzoovoort, enzooivoort, en die zóó gewend zij'n, aan hun klein-bupgerlijk bedrijf, dat ze alleen de menschen, die van geen omkeer droomen, in hun schemeriichtje zetten kunnen? Onder het gefluit van hun Revoluzzer-deun? Neem hun die gewoonte af, neem-hun af hun lampepitje en hun lampestokje, en zO'O'dra de gróóte 'dingen ge beu. ren, zitten ze thuis. Want ze hebben alleen 'gewerkt voor het oog van de rustige bravelingen, die in den avond loop en te kuieren en aan aU'Cs loopen te denken, dan aan het groote, nieuwe licht. Ze zouden niet eens den m'orgen gauw wenschen, de lantaarn en het hofje zijn ook Z'Oio knus.

„Men schrijft ons van de een of andere zijde " De lantaarnopsteker komt tot den burgerman en doet dapper. Maar zijn eenig effect is: den burgerman gerieven in zelfs avondverpoozingen.


1) Uitgave J. H. Meulenhoff, Amsterdam.

2) Uitgave Wi. J. Thieme & Cie, Zutphen.

Fakkeldragers, bl. 129.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's