GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij wilden Jezus wel zien."”

Wie tracht, in den geest van de litteratuur onzer dagen eenigei-mate in te dringen, wordt niet alleen opgeschrikt door het demonische, dat in menschelijken woordvorm zich uitstort, doch hij verneemt door dit alles heen ook een schuchtere stem: wij wilden Jezus wel zien.

Dat hot demonische gieren naar vrijheidsbeleving en het adventsverlangen naar Jezus zich tegelijkertijd persen uit benauwde kelen, dat is niet vreemd. Ü'e evangelist, die de vraag der Grieken: wij wilden Jezus wel zien" ons heeft opgegeven als een raadsel, heeft met die vraag het lijdensverhaal ingeleid; de vvensch van het Grieksche hart, om Jezus te zien, wordt in het oor der discipelen gefluisterd en aan Jezus Christus overgebracht in hetzelfde uur, waarin de hemel dondert, en Christus weet en verstaat: u is het oordeel, de crisis, dezer wereld. Als Grieken hun oogen willen weiden aan den Zoon des Menschen, dan broedt tegelijkertijd het Jodendom over zijn vervloeking, die hem voor de massa der Grieken een vervlakking, zal doen worden; den dood des kruises. Want door dien dood wordt Jezus Christus den Joden een ergernis, den Grieken een dwaasheid (Johannes 12:20—33).

loch heeft Christus den roep der Grieken gehoord en zijn Vad^r gedankt.

Zij wilden Jezus wel zien.

Zoo ook kan een discipel, een apostel, een prediker van den Christus in deze tijden wéér de menschen der cultuur, de dragers van den „Griekschen" geest tot zich zien komen. Zelfs als de omstanders waarschuwen, dat Jezus' leerlingen lot „schriftgeleerden" ontaard zijn, blijven zij zich tot lien dringen. „Wij wilden Jezus wel zien." En wi© de duivelen hoort krassen: wat heb ik met u te doen, Jezus? , die moet óók letten op het adventsverlangen dezer schemerende harten. Hij moet een antwoord geven.

Want zij willen Jezus wel zien.

Ik wil nu niet vergeten, dat het gevaar van groote woorden hier voor de deur ligt.

En niet willen wij, verbergen, dat de „litanie van zonderlinge zielen" wel eens wat al te spoedig ingedragen wordt in de sfeer van Jezus. Het zijn werkelijk niet alleen de belijdenis-Ioozen, maar het zijn óók de menschen, die uit den leer-gang van Christus' „apostolisclien stoel" een belijdenis omtrent Zijn wezen en werk hebben meegenomen naar het leven, die zich hier bezondigen aan het ontijdig en voorbarig gejubel, dat de oogen der blinden Hem zien, dat Hij „Effatha, word geopend" tot doffe oogeii gesproken heeft. Het is een Koomsche, Anton van Duinkerken, ') die de „litanie der zonderlinge zielen" heeft vernomen, als ze gezongen wordt in' woordloozen zang, door de ziel van den blinden orgelman met zijn rammelenden deun, die geen mensch verstaat; en door de ziel van den jongen, die „half idioot in blindcmans oogen ziet en in zijn keel voelt kloppen de treurnis van blindeniannetjes lied"; en die dezelfde litanie hoort uit de ziel van den krommen petroleum-man, die zijn deuntje vroolijk fluit en amper een cent op zalv heeft; of van de vrouw met de broodkorf, of van de schooiersvrouw, die in 't kerkportaal honger lijdt. Want al die zielen roept hij aan:

En zielen van alle gewone mensen, die arm en [verlaten zijt, Zielen der Zonderlingen van Jezus, der vromen, die [niemand begrijpt, maar die aan je kruisboom tot vrucnten van [eeuwige vreugde rijpt, bidt voor ons in de gemeenschap met alle Gods [heiligen samen, om een warm hart en een heilige ziel en het [Eeuwige Leven. — Amen.

En zoo wordt het hout, waarop Jezus stierf, met meer „leliën" bedekt, dan met die ééne, tot wie Jozef van Aalst zegt:

1) „Roep'irig". Maandschrift voor Sohoonlieid (Roermond J. J. Romen & Zn), Maarl 1924, W. 342.

iMagdalena, lelie op 't hout, waai-Jezus stierf. - )

Alaai.' wie zóó véél litanieën hoort uit „zielen vau Jezus", die moet zich welhaast verbazen, dat Christus nog eien „teeken" kan heeten, dat weersproken wordt. En toch i s Hij dat nog.

En de mensch, die zóó spreekt, lokt de „Grieken", die Jezus wel willen zien, wel door zijn „Griekschen" naam, evenals het in Johannes 12 een fijne trek in het verhaal is, dat de vragende Grieken juist de bemiddeling inroepen en verkrijgen van de eenigen uit den kring der leerlingen van Jezus, die Grieksche namen droegen. Maar het staat te bezien, of wie zoo spreekt, als hier Anton van Duinkerken doet, niet gevaar loopt, de Grieken weg te zenden met de opmerking, dat ze Jezus allang hebben gezien; hebben ze niet zelf den kruisboom, waaraan zij rijpen tot eeuwige vrucht; is hun eigen leed niet gedragen door de wet van het sterviende tarwegraan? (Joh. 12:24.)

Maar al kan men daarom nooit te voorzichtig zijn in zijn oordeiel, het is toch zoo, dat dichters weer adventsliederen zingen. Daar gaat door de litteratuur een V6rlan, g«n naar den Christus.

Nederland staat hierin niet alleen.

In Frankrijk, b.v., is de loslating van het religieus sentiment, onder invloed van Emile Zola en Anatole France, toch niet absoluut. Daar werkt b.v. een man als André Suarès. Hij is te rangschiklven onder de „linkerzijde"; een persoonlijken God kent of. gelooft hij niet. Maar toch is het geen giftige spot, doch een uiting van eerlijk verlangen, als deze man zijai kracht vindt in een studie over Pascal, den belijder van Jezus Christus. En als hij dan klaagt: „Je suis Pascal sans Jésus-Christ", dan hoort ge ook uit dezen mond het begin'van de belijdenis: wij wilden Jezus wel zien.')

En dan zijn daar voorts nog Maurice Barrès (1862— 1923), die uit negatie zich opworstelt tot „aanvaarding, ja, tot vroom genieten vaa het heilige", *), en Louis Bertrand (geb. 1866), die in den schoot der Roomsch-Katholiefce kerk teruggekeerd is en zijn liefde voor Aiigustinus . in een beschrijving van diens bekeering beeft beleden (Saint Augustin, 1913). En men kan deze schrijvers iiiet bij de „rechterzijde" indeelen. Eigenlijk is dat ook onmogelijk met betrekking tot Charles Maurras (•g«b. 1868). Want naast zijn lidmaatschap van de Roomscli-Katholieke kerk staan toch weer positivistische en paganistische tendenzen bij hem. Toch stelt ook deze auteur zijn kunst in dienst der religieuze gedachte. Om nu van anderen maar te zwijgen, zóó heeft de 'Franscbe litteratuur van den laatsten tijd een „vrij krachtige', katholieke kunst" gegeven. ^) En naast de streng-roomscb-katholieke kunst zelf, openbaarde zich aan de zijde der modernen een overbuiging naar de i'oomscbe idee, al was dan ook soms, bij overigens ongeloovigen, de politiek in het spel. 6)

De oorlog heeft daarbij' het zijne ook gedaan.') Al is de verwachting van Gr. Walch, dat de oorlog de godsdienstige opleving zal verbreeden en versterken, luet alleszins te rechtvaardigen, s) toch heeft de harde weitelijkheid in meer dan één gedicht den Franschen geest weer doen roepen om God en weer doen spreken van ^^ii^^ kruis". Hoezeer dit alles afstaat van het calvinisme, ^) zonder beteekenis is het niet, allerminst voor den leerling van Galvijn.

Toen, ongeveer in 1913, door een der groote dagbladen in Franluijk aan verscheiden mannen van naam gevraagd werd, welk boek zij het liefst zouden meenemen tijdens een vacantiereis voor de eenzame uren, kregen de Essais van Montaigne de meeste stemmen. „Ik laat", zoo voegt Frans Erens aan deze mededeeling toe, „ik laat aan den lezer over, daaruit eene 'conclusie te maken." i")

De conclusie is niet onvindbaar. Want Montaigne is een man, dien Bossuet en Pascal, en de latere encyclopedisten hebben gedoodverfd als ongeloovige; zoo modern is hij. Maar wat hem zelf betreft, hij is toch ook weer de man, die met den Jesuiet Maldonatus, schrijver over de vier Evangeliën, viendschappelijk converseert, die de orde der Jezuieten zeer grooten eerbied bewijst, te Rome, rondom den paus, zijn oogen verzadigt van vreugde, en zich blij maakt als ©en kind om „een prachtig snoer van Agnus Dei, het mooiste, dat er in Rome was .... en het was door den Paus gewijd", n)

Tenslotte, — al beteekent de belangstelling van het publiek voor een tooneelstuk tenslotte heel weinig voor het onderzoek naar de geestelijke stroomingen, die in een volk leven, toch is het niet geheel zonder belang, eraan te herinneren, dat het stuk van Paul Claudel, „L'annonoe faite a • Marie" in 1913 voor het eerst in Frankrijk werd opgevoerd en aanstonds een zeer groot succes heeft gehad. 'Want in dit tooneelwerk van een onvervalscht roomschen auteur „straalt een hoog gevoeld christendom", i^) Althans volgens de opvatting van hen, die zich niet stooten, zooals wij, aan het dramatisch gebeuren van 'Violaine, een der dramatische personen, als deze aan een dood kind in den Kerstnacht het leven terug geeft , ', door de werking van haar zuiver geloof buiten die van de materie, zooals na de boodschap aan de heilige maagd Maria de Heiland werd geboren", is)

En wie van Parijs niet meer weet te vertellen, dan dat zijn vulgus zich besmet en zijn litterair intellect de jacht opent op baantjes, lintjes en vrouwen, die moge zich ook herinneren, dat Joris Karel Huysman er niet zonder gehoor te vinden, den weg wijst naar de kuische leer van de H. Theresia en van St. Jean de la Croix en naar de allerdevootste praktijk van de H. Liduina van Schiedam; allen dragers van roomschen rijkdom, i*) De reputatie van Huysman zegt voor ons doel nog wel iets meer, dan de erkenning van den eveneens roomsch-katholieken Léon Bloy.


1) „Roeping", Augustus 1924, bl. 345.

2) .Tohannes Tielfooy, De Fransche Literatuur sinds 1880. Elserier, Amsterdam, 1924, 111.

4) ïielrooy, 114.

5) Tielrooy, . 111—117, 129.

6) Tielrooy, 90. Vergelijk, om den geest te typeeren, een waardeerenfle critiek van Jean de Gourmont over Max Elskamp met zijn reflgïeuse kunst. La Revue de HoUande, litté-Mire, artistique, documentaire, La Haye, Hoogewal 16a, Leyde, A-W. SijthoG, Mai 1917, 1149—1155.

7) 2ie o.a. Revue de Hohaade over de oo^rlogspoëzie, Mai IJy, 1178; Aoüt 1916, 131; Nov. 1916, 433; Février 1917, »»; Octobre 1916, 409, Juin 1917, 1310.

8) G. Walch in zijn artikel, geschreven voor de „Enquête |M i'mfluence de l'esprit franipais en Hollande, Revue de Jlollande, Dec. 1916, 578.

9) Typeerend is voor de afwezigheid van dogmatische belijning in het „religieuse" leven, dat men zonder zich te blameeren aan de Franschen vertellen kan^ dat naast de sceptici er ook in Frankrijk zijn geweest de grooten in het geloof, hiJ wie dan naast elkaar staan: Calvijn, Pascal, de Solitaires van Port Royal en Brunetiêre (a.w., art. van C. Serrurier, 563). Dat de Franschen van het Calvinisme ver af zijn, dat zal (want ze kenden 't verschijnsel nog niet goed) P. Valkhoff hun wel vertellen, door zijne vereenzelviging van calvinisme en kleinburgerlijkheid, a la De Meester, Revue de HoUande, Juillet, 1916, 75. Zie ook a.w., Février 1917, 830. Het typeert, dat men in de oorlogsjaren van Nederland uit zijn hest doet, om de Fransohe kunstvrienden vertrouwd te maken met Justus van Effen, den criticus van de nederlandsche oaricatuur-theologen. Zie de artikelen van R. Oomkens in La Revue de Hollande, Octobre 1916 en volgende maaind^n.

10) Frans Erens, "Toppen en Hoogten, Litteraire Kritieken, J. J. Romen •& Zonen, Roermond, 28.

11) Erens, Toppen en Hoogten, 21, 24, 27.

12) EÏrens, a.w. 157.

13) Erens, 160.

14) Erens, 168. 164. , , ,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's