GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Kersten en de Geref. Kerken.

„Ee Saambinder” is voor wie liet nog niet weten mocht, het kerkelijk blad, waarin ds Kersten af en toe tracht de 'Gereformeerde gemeenten te onttrekken aan de 'geestelijke inzinking, waai'in ook zijn moraal haar laat. In dat blad werkt ds den Hengst mee. Deze jveeki^i was deze ziek, en nu moest ineens ds Kersten zorgen, dat de vacante plaats met copie opgevuld werd. In zulke gevallen beleeft ieder wel eens het gevaar van haastwerk, dat niet altijd even doordacht is. Maar wanneer het ©en woord-zoo-uit-het-hart is, dan heeft het toch dit voordeel, dat het hart zich dan ook ronduit en zonder omwegen uitspreekt. D'it schijnt met ds Kersten ook zoo gegaan te zijn. Hij komt tenminste los. Ja: los. L-o-s. Hij richt zijn pijlen op „De Reformatie", speciaal op mij. Het feit, dat ik het boek van _een Roomsche, Karel van den Oever, Geestelijke Peilingen, hoewel ik van afwijkend standpunt blijk gaf, toch niet absoluut verwierp, anaar er veel goeds in vond, en dat ik het product van een Schot van zooveel jaren geleden, nog wel in slecht nederlandsch gereproduceerd, Andrew Gray, hoewel met erkenning van zijn vele waarheden, toch voor ons publiek niet aanbeval, dat kit, zeg ik, heeft ds Kersten in toorn doen ontsteken, üii nu gaat het aldus er op l-o-s:

Opmerkelijk! Een Roomsch boek: digst en frisch, frisch èn: eerlijk.

En de preeken van den beroemden Gray: „hier deugt ongeveer niets van" „de waarheid wordt vaak niet gezien."

Onbegrijpelijk, ik beken het eerlijk, dat een „Geref& rn.eerde" dominé zoo schrijft. Dat ik dat niet begrijp zit 'm. natuurlijk daarin, dat ik tot die beklagensvyaardige wezens behoor, die denken, dat de twin-. tigste eeuw geen beter kost voor hen geeft dan deze", en die de oude schrijvers liever, veel liever lezen dan velen van dezen tijd, ook al noemen zij zich Gereformeerd. Ik beken het eerlijk, de vergelijking van wat ik uit deze tijden van predikanten der „Gereformeerde kerken" las, met de geschriften der •oudere vaderen, heeft mij telkens weer tot de erkenning gebracht, dat God die oude vaderen met onnoemelijk veel geesteslicht bestraalde, en dat deze t ij den geestelijk zeer, zeer arm en donker zijn, en de werken van „de Kui-Periaansche leeraars" om die benaming nu dan maar eens te gebruiken, in het geestelijke steenen geven voor brood.

Ik wil geheel eerlijk zijn, Gods volk gaat Onder zulke preeken dood. Wat men voor geestelijk leven aanziet, heeft met waarachtig leven in Christus niets te maken.

Men is verbeten op de oude Gereformeerde Hollandsche en Schotsche schrijvers, men heeft den droeven moed te beweren, dat men over het geestelijk teven nu „onze leer des heils veel beter en dieper uitwerken kan".

Ds Schilder durft beweren, dat die uitwerking „veel meer ontdekkend is ook".

En ik mis juist alle ontdekking in-alles wat ik zie en lees. Ik oordeel, dat de vaderen veel verder waren dan • wij, juist andersom als Ds Schilder.

Ik moet van die Roomsche lectuur niets, absoluut niets hebben. Ze is mij een ergernis. De Roomsche zuurdeese'm moet geweerd. Van Geref. zijde raag men zulke boeken niet aanbevelen.

Voor mij ligt in deze beide boekbeoordeelingea weer een klaar bewijs van de verblinding, die gekomen is over vePen, die zich voor Gereformeerd uitgeven, doch de oude practikale Gereformeerde Waarheid haten, die niet Gereformeerd z ij n al dragen zij den naam, en al zijn hun vele gaven en wetenschappen geschenken. En ik neem de gelegenheid te baat met ernst tegen dien ontzettenden geest des tijds te waarschuwen.

Leest mijne vrienden, leest de goede oude schrijvers, leest ook Andrew Gray, leest Boston, Erskine, Ccmrie, Justus Vermeer, v. d. Kemp, Brakel, hebt uw geld te lief voor de prullen van dezen t ij d, die op de boekenmarkt geworpen worden, maar onderzoekt voor u zelf de oude schrijvers en leert uw kinderen ze hoog te houden. Dat onderzoek zal ons onzen verwaterden tijd doen kennen en de breuken ontdeldcen, en ons nopen tot de levende, bevindelijke, zielvoedende waarheid weder te keeren.

Het spijt mij, dat het christendom hier geheel zoek is. Het spijt mij, dat een man, die zich opwerpen durft als censor varr alle andere nederlandsche christenen, al heeft hij nog niets positiefs gedaan, nog niets positiefs zelfs gedacht (aangezien zijn politieke actie, die uit zijn geestelijke religieuse overtuigingsscherpte heet voort te komen, nog nimmer programmatische kracht heeft ontwikkeld) hier zoo op één hoek durft werpen alle product, dat van onzen kant komt. O, wat is dat alles verschrikkelijk goedkoop. Zijn volkje vraagt natuurlijk niet naar bewijs. Maar hij moest zich voor God verplicht rekenen, zulke ernstige dingen niet te schrijven, zonder nu eens met naam en toenaam de uitreikers en de vindplaats van die steenen-voorbrood te noemen. Maar ho maar. Wat een verblinding! Als ik één Schot voor onzen tijd niet aanbeveel, omdat wij lectuur hebben, die dezelfde gedachten beter geeft en de eenheid der Schrift beter bewaart, dan is dat „gebeten" zijn op alle oude gereformeerde schrijvers. Waar is de logica? Maar daartegenover staat dan, dat wat van ons komt, alles-b ij elkaar, op den rommelzolder hoort. Als w ij trachten uit te werken wat de vaderen schreven, omdat stilstand de dood is, dan is dat een „haten" van „de" vaderen bij dezen man.

Hij moest eens wat gaan studeeren.

Dan zou hij weten, dat de eenvoudigste resultaten der zielkunde ons meer ontdekkend leeren vermanen, dan deze schrijver ooit doet. Ik denk aan zijn publiek verhaal over eigen bevindingen in hetzelfde blad. Het is niet kiesch daarop in te gaan; en daarom zal ik ds Kersten daarin niet volgen; wij zetten deze dingen niet in de krant, en wij hebben het gelukkig ook niet noodig, om een plannetje door te drijven, zooals ds Kersten met zijn opleidingsschool voor dominees van zijn gemeenten. Maar hij moge de verzekering aannemen, dat de gronden, die hij in hetzelfde blad aanvoert als geldig voor zijn overtuiging, dat hij van God geroepen is, onder ons niet gelden. Al gelooven wij van harte, dat hij andere gronden zal hebben, dan die hij hier in de krant zet, toch zou een gereformeerd zielzorger hem betwisten de rechtmatigheid van de gronden, die hij aanvoert, en op dieper zelfonderzoek aandidngen, als het er op aankomt, te weten, dat wij van God tot een bepaalden arbeid geroepen zijn.

En wat de Roomschen betreft: ds Kersten moet gaan studeeren, heusch. Hij zal dan zien, dat de vijanden, die óns op alle mogelijke wijze' in een hoek duwen, als wij in de litteratuur met normen aan de Schrift ontleend, aankomen, de Roomschen evenzeer wegduwen. De „Nieuwe Gids" verwerpt met liooge woorden niet alleen gereformeerde schrijvers op het terrein van de kunst, maar ook pas nog weer Karel van den Oever. Roomsche zuurdeesem? Maar „De Reformatie" is de laatste weken herhaaldelijk bezig, ook tegenover Rome zich te plaatsen inzake de litteratuur. Alleen wil het blad niet met dezen man meegaan in het verwerpen van wat niet venverpelijk is. Als de heer Kersten niet zien kan, dat de Roomschen op aesthetisch terrein dingen zeggen tegenover de modernen, die wij ook konden zeggen, dan is hij voor de studie heelemaal verloren en voor bet kennen van de teekenen der tijden ook. Trouwens, waarom schreeuwt de man tegen mij, en waarom bewijst hij met geen enkel woord, dat ik ongelijk heb in mijn bewering, dat v. d. Oever ook goede dingen zegt? Ik geloof zeker, dat hij het boek nooit gezien heeft.

Wij kunnen zien, dat ds Kersten in de I'weede Kamer wel eens meer hoort redenoeren als een ontkopte kip. Maar werkelijk, hij moest eens studeeren.

Dat is altijd meer noodig dan schelden.

Ds Kersten en de politiek.

Indien het hier volgende (uit „De Waarheidsvriend") deze week geplaatst wordt, schijnt dit blad veel te hebben van een Kersten-nummer. Maar ik verzeker, dat het volgende artikel reeds eerder voor „De Reformatie is terzijde gelegd, dan ik het fraais van „De Saambinder", boven vermeld, las. Aan wraak denke dus niemand.

Ds Kersten schrijft in „De Banier" van 16 April naar aanleiding van de debatten, welke op 19 Juni van het vorige jaar in de Tweede Kamer bij de Dageraadskwestie plaats hadden:

„Ik deelde in de Kamer mede, een wagen gezien te hebben in Den Haag in de Wagenstraat, waarop een bord werd rondgereden dat met groote letters te lezen gaf: God is het grootste kwaad.

Ik wilde, dat de regeering ingreep tegen deze schennis van Gods heiligheid.

Maar het Anti-Revolutionair beginsel (let wel, niet 255 de gedachte van dezen of dien A.-R., maar het p, rinciep der A.-R. Partij) bracht mee, zoo werd verdedigd, dat die man VRIJ MOCHT' PROPAGEEREN ZIJN ONGELOOF."

Deze beschuldiging heeft ds Kersten meermalen geuit; maar zou hij nu niet eens duidelijk en precies deze vraag willen beantwoorden: welke Antirevolutionair het verdedigd heeft, dat op de openbare straat een bord mag worden rondgedragen, waarop het schandelijk opschrift vermeld stond, waarvan hierboven werd gewag gemaakt?

Ds Kersten schijnt zich er wel voor te wachten om aan de lezers van zijn blad kennis te geven, , dat het juist de Antirevolutionaire Minister van Justitie was, die weigerde zijne medewerking te verleenea om de Haagsche afdeeling der Vereeniging „De Dageraad" de koninklijke goedkeuring op hare gewijzigde statuten te verschaffen.

Nog minder blijkt hij genegen te zijn om zijnen vrienden mede te deelen wat de reden van Minister Heemskerk voor deze weigering wel was, n.l.:

„Het (Statuut) stelt uitdrukkelijk de in God haai' oorsprong vindende normen terzijde. Het stelt aan de Vereeniging ten doel de menschelijke persoonlijkheid, los van ieder geloof in God, zich vrij te doen onlwilckelen en haar eigen heer en meester te zijn. Dat is anarchie."

Ging hij daartoe over, dan zou hij den Staatkundig Gereformeerden een te gunstigen dunk van de Antirevolutionairen geven en dit mag onder geen enkele voorwaarde geschieden.

Waarom wordt ook niet medegedeeld, dat bij de stemming over de beide moties, welke van vrijzinnigsociaal-dcmocratische zijde bij het Dageraadsdebat werden gesteld, ds Kersten niet anders stemde dan de Antirevolutionairen?

Een tweede punt in hetzelfde nummer van „De Banier" loopt over het Zondagsvraagstuk. Daarbij gaat de grief tegen het Christelijk Kabinet, dat moedwillig den Zondag deed ontheiligen door het op dien dag laten loopen van extra treinen. Ook voor deze daad worden de Antirevolutionairen door ds Kersten aansprakelijk gesteld.

Onze vraag is, met welk recht ds Kersten dit doet.

Het moet hem bekend zijn, dat het juist de Antirevolutionairen waxen, die met kracht tegen deze Zondagsontheiliging hebben geprotesteerd.

Weet ds Kersten niet, dat in de avondzitting van de Tweede Kamer van 16 December 1924 bij gelegenheid van het Spoonvegdebat van de zijde der Antirevolutionairen een zeer scherpe critiek ten aanzien van het laten loopen van extra treinen op Zondag, op het beleid van den Minister van Waterstaat werd geoefend?

Toen dit geschiedde was echter het lid der Tweede lüimer, Kersten, afwezig. Heeft hij dan recht van spreken?

Een derde punt, dat ds Kersten in het blad aan de orde stelt, is de kwestie van de Olympischei Spelen.

Deze zaak is nog hangende.

Het is dan ook niet duidelijk op welken grond de predikant van de Gereformeerde Gemeente te lerseke de Antirevolutionairen nu reeds verdacht maakt niet zuiver voor dit vraagstuk te staan. Hij zal toch weten, dat juist de Antirevolutionaire partij zich het krachtigst van alle partijen tegen het desbetreffend wetsontwerp heeft uitgesproken.

Den lezers van „De Banier" kan men den indruk van halfheid en beginselloosheid der Anti-revolutionairen met veel omhaal Van woorden en met allerlei drogredenen wel bijbrengen, maar daarmede wordt de waarheid en de politieke eerlijkheid niet gediend.

Een vierde onderwerp, dat „De Banier" in bespreking brengt, loopt over het vrouwenkiesrecht.

Ook daarin hebben — zoo luidt het bezwaar — de Antirevolutionairen niet naar Gods Woord gehandeld.

Maar kent ds Kersten dan niet den volhardenden strijd die door de A.-R. partij in de Tweede Kamer gevoerd is tegen het Vrouwenkiesrecht? En weet hij niet wat Artikel XI van het Pi-ogram van Be-. ginselen der A.-R. Partij inhoudt? Staat daar niet:

„Krachtens beginsel wraakt zij (d.i. de A.-R. Partij) een staatkundig vrouwenkiesrecht"?

Ditmaal was het niet het A.-R. princiep, dat ds Kersten gebruiken kon, maar kwam in zijn kraam te pas hoe deze of die Antirevolutionair over het vrouwenkiesrecht denkt.

Een uitspraak van dr Bavinck moest hem hier helpen.

Waarom niet open en rond geschreven: zóó en zóó denkt de A.-R. partij over het vrouwenkiesrecht, doch er zijn ook Antirevolutionairen, die een afwijkende meeniag zijn toegedaan?

Ds Kersten is meer politicus dan geschiedschrijver.

Maar wat deed nu het Kamerlid Kersten?

Hij schrijft in „De Banier":

„Die de eeuwige beginselen van Gods Woord belijdt op het staatkundig terrein, diende met vuur en vlam tegen het vrouwenkiesrecht te strijden."

Nog onlangs, twee maanden geleden, op 26 Februari 1925, heefl ds Kersten volle gelegenheid gehad met vuur en vlam tegen het Vrouwenkiesrecht te strijden; hel was bij de behandeling van het wetsontwerp tot Herziening van het Pueglement op het beleid der Regeering van Ned.-Indië". Artikel 20b van dit Reglement hield in:

„Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn ingezetenen van Nederl.-Indië, die .... enz."

Blijkens den inhoud van dit artikel zouden dus ook vrouwelijke ingezetenen lid van den Volksraad kunnen zijn.

En wat gebeurde nu?

Het A.-R. Kamerlid dr Scheurer stelde een amendement voor (dus weer een vernieuwde poging van verzet tegen het Vrouwenkiesrecht) luidende:

„Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn man - nelijke ingezetenen van Nederlandsch-Indië, die enz."

terwijl ds Kersten, die de presentielijst van de Kamer geteefcend had, naai' huis was.

Waaram krijgt nu de A.-R. afgevaardigde dr Scheurer van ds Kersten geen lof, dat hij met vuur en vlam tegen het Vrouwenkiesrecht streed en dö leider der Staatkundig G-ereformeerden geen blaam, dat hij op het kritieke momient mankeerde?

Het eenige antwoord, dat op deze vraag te geven is, is, dat zoo iets niet kon, omdat dan daarmede het sepai'atistisch optreden van ds Kersten en zijne vrienden in de politiek zou zijn veroordeeld.

En nu ten slotte het laatste punt, dat „Bé Banier" in het geding brengt: „Het gezantschap bij den Paus".

Merkwaardig is het, dat nu niet wordt medegedeeld, dat, evenals dr Bavinck zich voorstander toonde van het Vrouwenkiesrecht, er ook A.-R. Kamerleden waren, die tegen hot gezantschap stemden, maar nu wordt weer de generale regel genomen: het p r i n - ciep van de A.-R. Partij.

Daaivan heet het: de A.-R. Partij is voor de handhaving van het gezantschap bij den Paus.

Doch ds Kersten weet wel beter.

Hij zal niet onbekend zijn met wat de A.-R. Partij in haar program van actie van 1922 schreef en in haar stembusprogram van 1925 opnieuw opnam:

„dat de Kamerclub zich het recht voorbehoudt om c.q. tot opheffing van het gezantschap bij het Vaticaan mode te werken."

Waarom ook hier weer niet eerlijk het met deze zaak bij de A.-R. Partij gezegd hoe staat?

Voorloopig is het genoeg. Nederland is er nog niet boven op met de waarheid en de christelijkheid. Het is jammer, dat zij, die van de klachten leven, niet zelf den ijver toonen, die wat doet en die bouwt uit eigen beginsel.


') Thans: over. verleden vveek. Deze copie staat reeds een week

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's