GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Kersten aan het woord.

Ds Kersten van lerseke heeft 'nog iets te zeggen in antwoord op wat ik in „De Reformatie" schreef; hij dankt mij voor de toezending van het blad; ik hoop, dat ik het hem ook kan doen, als 't weer eens noodig" is, want hij zond mij dezen keer zijn geschrift niet. Hier volgt hel:

‘k Ben dankbaar voor al den goeden raad, dien Ds K. S. mij geeft en ik verklaar hem dat ik geen; vijand van studie ben.

Maar als Ds S. nu wil goed praten zijn aanbeveling van het Roomsche boek en zijn felle critiek op de preeken van den godzaligen "G-ray, den grootvader , van den niet genoeg aan te bevolen Comrie, dan blijf ik dat betreuren en dan acht ik m.ij geroepen het oud-Gereformeerde volk, van welke kerkformatie dan ook, op dit feit te wijzen.

Ons volk worde wakker!

‘t Is toch geen nieuws, wat ik vertel in mijn beweren, dat men de oude s c h r ij v e r s van ons volk zocht te rooven. 'Honderden zouden dit kunnen getuigen, recensies het bevestigen, die bij hernieuwde uitgaven vroegen: „Waarom nu die werken herdrukt? Wij hebben nu toch schrijvers van dezen tijd? " Ds K. Schilder slaat blijkbaar de oude schrijvers • ook niet te hoog aan. Gray was „IN ZIJN DAGEN nog NIET ZOO VER als wij", schreef de Delftsche dominee. „In zijn dagen"! Wij zijn veel verder!

„Over het g e e s t e 1 ij k leven kunnen w ij met behulp van de psychologische gegevens van den nieuweren tijd onze leer des heils veel beter en dieper uitwerk e n" heette het, in voor mij althans, geestelijken hoogmoed-

En nu krijg ik de vriendelijke terechtwijzing, als ik studeerde „DAN ZOU HI.I (Ds KERSTEN) WETEN, DAT DE EENVOUDIGSTE RESULTATEN DER ZIEL­ KUNDE ONS MEER ONTDEKKEND LEEREN VER­ MANEN, DAN DEZE SCHRIJVER OOIT DOET."

Ik wensch Ds Schilder van harte toe, dat hij da waarachtige zielkunde moge bestudeeren op de schoo] van den Leeraar der gerechtigheid, niet twijfelend of hij zou anders spreken dan hij nu doet. We kunnen kort zijn.

1. DB K. spreekt alweer leugenachtig; met „felle kritiek" op de preeken van tien godzaligen Gra.y kan hij wel '^ijn volk optrommelen tot een heiligen oorlog tegen denkbeeldige vijanden, maar geeft hij mijn opinie niet weer. „De oude schrijvers" worden ook niet „geroofd". Het is onzin.

2. Dat wij van de zielkunde meer dan vroeger weten, en dat ook onze leer des heils op gereformeerd standpunt verdiept wordt, gelooft de man niet. Hij moet het weten. Maar met enkele uitroepteekens heeft hij nog niets bewezen, al zijn die ongetwijfeld zeer voldoende in den oorlog, dien hiji zich als een roeping opgelegd heeft.

3. Deze man is vreeselijk hoogmoedig öf uiterst bang voor een eerlijk debat. Op de kwesties ingaan, natuurlijk niet! Het boek van den roomsche lezen, natuur-t lijk niet. D> e godzalige Gray raag niet met een vingeii aangeraakt worden, maar 500000 gereformeerden mogen zoo maar in den hoek der onbekeerden worden geworpen, zonder dat de man boete wil doen. Zijn eenige argument is, te verklaren, dat een tegenstander onbekeerd is. Wat is dat hopeloos arm en grof en wat ligt dat alles mijlen ver van den omtrek van het christendom. En van"ae logica. En van de beschaving. Heü werk van den Geest van zooveel eeuwen terug, dat niet anders dan door een nevel kan gezfen worHen, is voor deze menschen onaantastbaar. Maar wat de Geest in deze dagen doet, wordt met plompe voelen vertrapt en weggescholden. De nieuwere zielkunde heeft voor dergelijke gedragingen ook wel een ontdekkend woord gereed, en mt 'de Schrift is het dan gevonden. De Reformatie heeft 'dat 31 eens lang geleden zeer "ont-" dekkend getoond. Maar natuurlijk heeft ds Kersten daar maling aan.

Zeventig jaar weken.

Het boek Daniël heeft reeds vele hersenen aan het werk gezet. Het heeft nooit oorzaak, maar wel aanleiding gegeven tot velerlei misverstand. Bizonder de, kwestie van de zeventig jaarweken heeft velen beziggehouden. Het zal den lezers genoegen doen, dat ze hier kunnen kennis maken met de opvatting, die ds Volders in de „Ger. Kerkbode" van Amsterdam verdedigt:

Nu heb ; ik nog de vraag te beantwoorden van br. H. over Dan. 9:24—27.

U weet zeker wel, dat christelijke Schriftverklaarders niet eenstemmig zijn over dit Schriftgedeelte. Indien u maar de aanteekeningen van onze Statenvertalers leest, wordt het u duidelijk wat de ookzaak is van de verschillende gevoelens.

Prof. Delitzsch, tocii werkelijk niet de eerste de beste, in de verklaring van het O. T., zegt in zijta. „ernstige vragen aan ontwikkelde joden" '•)... nog minder laat zich uit de 70 weken van Dan, in hfdst. 9 overtuigend bewijzen, dat Jezus de Messias is, omdat, toen Hij ter dood gebracht en Jeruzalem verwoest werd 7 - |-62 weken d.z. 69 X 7 jaren, verloopen waren; want ten eerste is het zeer de vraag of de vertaling van Luther van Dan. 9:26 „en na die 62 weken zal Christus uitgeroeid) worden en niet meer zijn" juist is; Messias (Gezalfde) kan ook ambtsnaam van den hoogepriester zijn, die gewelddadig omgebracht werd en ten 2e komt men door de 69 X 7 = 483 jaren terug te rekenen tot geen indrukwekkend tijdstip. De 70 weken van Daniël zijn een raadsel, dat nog opgelost moet worden, omdat gebleken is, dat Antiochus Epiphanes nog niet de laatste vij'and der Gemeente Gods is geweest."

Het is niet zoo moeilijk om bij nauwkeurige lezing van den grondtekst en het in acht nemen van geschiedkundige gegevens, aan te toonen dat de groote kenner D'elitzsch toch een beetje te veel in de richting van de joodsche geleerden heeft gekeken, die Onias Ilï voor den omgebrachten Messias aanzien.

Dat doet b.v. Rabbijn Seligmann Piek in zijn werkje „de plaatsen jn het O. T. die op Jezus toegepast worden", i) Opmerkelijk is, dat tusschen joden en christenen geen verschil bestaat over de „zevenheden". De 70 weken worden algemeen voor 490 jaren aangenomen. Rabbijn Piek zegt dan: ie is de Gezalfde, de vorst, die met de 7 jaarweken in verbinding wordt gebracht? Beginnen wij met het jaar der verbanning 586, dan zijn de 7 jaarweken in 538 verloopen. In dezen tijd treedt de hoogepriester Jozua op. En wie is de Gezalfde, die na 62 jaarweken uitgeroeid wordt? Onias III, de vrome hoogepriester, die vermoord werd (2 Jlacc. 4:34) en geen zonde had bedreven, die des doods schul'dig was." I

Nu zit de Joodsche geleerde al in het nauw met de cijfers. Want Onias werd in 171 v. Chr. verm.oord. En van 588—171 zijn 367 jaren en geen 434 (62 jaarweken). De overblijvende jaarweek rekent hij van den dood van Onias tot de beslissende overwinning der Maccabeeërs.

Met een gemakkelijkheid als betrof het de verklaring van een soin in de eerste klas der lagere school, schrijft Piek: „Er zijn dus drie gebeurtenissen van beteekenis te vermelden:

a. het hoogepriesterschap van Jozua, dat de bouw van den 2en tempel, het wederópleven van het religieuse leven representeert.

b. de moord op Onias III, die de onderdrukking van het religieuse leven teekent.

c. de na aüoop der laatste jaarweek weder inwijding des tempels, die herstelling van het religieuse leven opent." i.

Maar zoo dachten de joden vroeger niet over deze verzen. Met betrekking tot Dan. 9:24—27 staat er in Midrasch: .als het Romeinsche rijk'ten onder gaat, • dan komt de tijd voor de openbaring van het Koninkrijk der hemelen".

Wij hebben in de openbaring, die Dianiël na zijn innig gebed te beurt valt, te doen met een bekendmaking over Messiais. Gabriel onderwijst Daniël immers over hetgeen hij las van (de hand van Jeremia. En het uitgangspunt van de 70 jaarweken (490 jaren) is het bevel in 458 om den tempel weer te bouwen. V^anaf dat oogenblik tot aan de herstelling der stad verloopen 7 jaarweken (49 jaren). De verdere 62 jaarweken (434 jaren) verloopen en in het midden van de 70ste jaarweek zal Messias den zoendood sterven en de O.T'.-offere verliezen hun waarde. Als straf over den moord op Messias worden stad en tempel verwoest (Mtth. 24:15).

Rabbijn Piek en andere joodsche uitleggers nemen als feit aan, dat na de 62 jaarweken Onias III vermoord is. Zij nemen dus het jaar 171 als basis en rekenen: den terug en komen dan óf tot 607 (Nebukadnezar's krijgstocht tegen Jeruzalem) èf tot 558, het kroningsjaar van Cyrus.

Dat zoo’n berekening onjuist is en een foutieve verklaring moet geven, spreekt vanzelf.

Men overwege en wachte inmiddels op de Korte verklaring der H. Schrift, die te Kampen bij den heer J. H. Kok uitkomt en die op véle verlanglijlstjes moge prijken, speciaal op die, welke men zichzelf voorlegt.

Onkerkelijkheid en meer.

Niet alleen ds Velders, maar ook de heer Baas geeft aan de Geref. Kerkbode van Amsterdam waardevolle Jectuur. Uit de ervaring, die de heer Baas als straatprediker opdeed, vertelt hij het volgende:

Wie onder 'de raenschen verkeert, doet al spoetlig de .ontdekking, hoe alle kerkelijk besef 'bij velen volkomen teloor is gegaan. Zij zijn niet vijandig, zooals de los-van-de-Kerk-propagandisten, maar leven in droef-komische neutraliteit tusschen de onderscheiden kerkformaties in. Een mijner vrienden noemde ze eens teekenachtig „leden van de lolly-gemeente", d. w. z. menschen, die overal 'n proefje van wrllen hebben. Als een staaltje uit mijn practijk noem ik hier iemand, met wie ik door de straatprediking in aanraking kwam. Bij navraag naar haar kerkelijk leven kreeg ik de volgende combinatie: zij was dooplïd der Geref. Kerk, ging meestal naar de Chr. Geref. en had haar kind laten doopen hi de Hervormde Kerk. Een type dus, zooals Spurgeon ons teekent m den man, wien hij bij elke ontmoeting inplaats van het gebruikelijk: Hoe gaat het je? de vraag stelde: „Wat is u nü? " Hun kerkelijke barometer wijst altijd „veranderlijk" aan. Niet lang geleden liep ik weer tegen zoo iemand op. 'Hij bleek Hervormd te zijn, maar voegde mij toe: „u is toch Gereformeerd, nietwaar mijnheer? " Toen ik van ja knikte, vertelde hij ook Gereformeerd te zijn opgevoed-De oude kerk op de Bloemgracht had hem menigmaal binnen hare muren gezien. Tal van herinneringen haalde hij op, waarin onze oudjes zouden smullen. Hoe het kwam, dat hij Hervormd was geworden? Hij zou het mij uitleggen. Op de catechisatie was hij niet voorspoedig in 't leeren. Toen kwam hij in militairen dienst. Terwijl big zoo kazerneburger was geworden, kwam de majoor op de chambree. Hij stelde de vraag: „Jongens, wie wil er aangenomen worden? " „Ik", was 't antwoord van onzen vriend. „En zoo bon ik Hervormd geworden! Maar 't is toch alles hetzelfde, is 't niet, mijnheer? " Deze gevallen staan heusch niet op zichzelf. Menigmaal wordt de straatprediker aangeklampt _ om advies in doopquaesties. „M'n kind moet gedoopt worden, kan 't niet in m ij n Kerk, dan maar in een andere! Al moet ik alle kerken afloopen, gedoopt zullen ze worden!" De beteekenis van den Doop is meestal bij zulke menschen totaal onbekend. „Z ij kunnen niet naar de kerk gaan, maar daar behoeveni die schapen 'toch niet om te lijden", in dien trant redeneert men dan. In de binnenkamer kan je ook wel vroom zijn, maar omdat je daar moeilijk gedoopt kunt Tgorden, zoeken ze een kerk op! Ze begrijpen er niets van, als de prediker hen daarin niet helpt. „Daar i s hij immers voor. Ze willen wel naar zijn kerk, waarom niet? 't Is tóch alles hetzelfde!" Ik geef deze ervaringen, opdat wij vooraf begrijpen dat het niet gemakkelijk is in zulke menschen, 'a beetje „lijn" te brengen. Dat js met èèn speechje en èèn bezoek niet klaar.

Zo'O zijn er bij duizenden nog.

Artikel 36.

JUet ailikel 36 komt ds Kersten nog altijd aandragen. Hi] zou nog willen dat de overheid allen valschen godsdienst zou uitroeien, al zou ds Kersten een aanstelling tot beul vermoedelijk weigeren, als he( ooit kwam tot zijn ge-kersten-den staat. Tegen „de Waarheidsvriend" merkt hij op:

DE ANTI-REVOL. PARTIJ STAAT NIET OP DEN OUDEN GRONDSLAG VAN ART. 36 DER NED. GE­ LOOFSBELIJDENIS.

Is „De Waarheidsvriend" het daarmede eens? .Laat ze het eens eerlijk en duidelijk zeggen! Dat zal beter ^jn dan onwaar lieschuldigen.

De Geref. Kerken hebben dat art. '36 verkort en de anti-rev. hebben hun program gebouwd . op het nieuwe artikel.

De antirevolutionairen hebben hun program gebouwd op dat artikel, zegt ds K. Djat' is niet juist in dien vorm, maar men moet niet al te secuur zijn. Maar ds Kersten heeft, en dat is dan nog veel erger^ op dat artikel zijn kamerzetel gebouwd, want hij, heeft de Grondwet des rijks aanvaard met een eed; en zoo heeft hij God aangeroepen tot getuige, dat hij die Grondwet aanvaardt, ook al erkent zij, wat ds Kersten niet wil erkennen. Indertijd heeft prof. Visscher hem in „De Standaard" al' eens daarover aangesproken; en (is Kersten heeft zich aan de logica van den hoogleeraar niet kunnen ontworstelen. Eenigszins in dezelfde lijn ligt, wat ds M. A. v. Pernis schrijft in de „Gorcumsche kerkbode":

Het is onbegrijpelijk, dat Ds Kersten handhaving van art. 36 (in de oude redactie) eischt. Biji de aanvaai'ding van zijn lidmaatschap der Tweede Kamer heeft hij plechtig gezworen bij den Naam des Heeren, en daarbij zich verplicht tot getrouwheid aan de Grondwet, die heel iets anders beveelt dan art. 36 wil. Volgens de grondwet wordt aan alle kerkgenootschappen in het rijk gelijke bescherming verleend, en belijdt ieder zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, doch art-36 wil, dat de overheid zal uitroeien alle afgoderij en valschen godsdienst. Zoolang wij nu leven onder de huidige grondwet, is het in strijd met den eed van trouw op stel en sprong consequente toepassing van art. 36 te eischen.

Ds Kersten wil nog gerelormeerder zijn dan onze vaderen. Hebben onze vaderen blijkens de Unie van Utrecht art. 36 niet gehandhaafd, — gelukkig niet — want de middenmoot, waar het om gaat, is in strijd met de Heilige Schrift — Ds Kersten eischt handhaving van genoemd artikel, en dat zelfs in een tijd, die voor de handhaving zooveel moeilijker is dan de tijd, waarin art. 36 werd opgesteld. Eischt Ds Kei-stea dit inderdaad? Wel neen. Ds Kersten deinst zelf terug, als het op consequent© doorvoering aankomt. Dan wil hij alle afgoderij, en valschen godsdienst weren. Maar zoo is Ds Kersten zelf bezig in art. 36 te schrappen! Mag hij dan wel het schrappen ons verwijten?

Hij heeft het wel begrepen, dat art. 36 in de (practijk niet is uit te voeren. Zelfs konden onze vaderen het niet. Art. 36 gebruikt hij slechts als politieke propaganda, om zand in de oogen der eenvoudigen te strooien.

Geweldig fulmineert Ds Kersten tegen het verzekeringswezen. De kwestie wordt beheerscht door de vraaig, of het verzekeringswezen in strijd is met Gods Woord. Nog nooit heeft D's Kersten dit overtuigend aangetoond. Alleen zeide hij, dat Dr Kuyper's Gemeene Gratie (waarin een schitterend pleidooi voor het verzekeringswezen gevoerd wordt op grond van Gods Woord, waardoor duizenden in den lande overtuigd werden, dat het verzekeringswezen, tot in den wortel bezien, de Eere van Gods Heiligen Naam verhoogt), hem niet overtuigd had, en dat volgens hem van de verzekering bleef gelden: „zulke dingen doen de Heidenen". Ds Kersten schijnt thans zelf den weg der Heidenen te gaan. Ds Kersten toch is als lid der Tweede Kamer verzekerd voor pensioen voor zich en zijne weduwe. We zouden aan Ds Kersten wel willen vragen: Is uwe pensioensverzekering wel vereenigbaar met het geloof aan de Voorzienigheid Gods? Of is er principieel soms onderscheid tusschen staatspensioen en het verzekeringswezen? Naar onze bescheiden meening is daar geen principieel onderscheid tusschen. En is het laatste in strijd met het goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dan óók het pens'ioen, waarvan Bs Kersten en zijne vrouw zich verzekerii hebben, waarvoor ze jaarlijks hun premie betalen.

Gelukkig naderen de verkiezingen en houdt de wa^ terval va.n nonsens en begripsverwarririigi ^ weer eens een poosje op te klateren. Het is vervelend in Nederland, en het kon er toch zoo goed zijn.

Van Leiden en Rome.

Op verzoek geef ik hier een artikel van mijn hand-Het is de eerste maal dat ik mezelf hier citeer en ik vraag daarom nederig excuus, omdat het gevraagd is en met het oog op de actueele politiek een vraagstulc raakt, dat in de critiek van ds Kersten telkens naar voren komt. Het is ontleend aan de „Nieuwe Haagsche Courant".

Er zijn in den verkiezingstijd wel eens aardige vernuftvondsten te bewonderen. Zoo heeft in Den Haag de Staatkundig Gereformeerde Partij per strooibiljet weer verkondigd dat de „andere Christelijke' partijen in theorie wel mooi, doch in d* practijk treurig Jiaar voren komen". E"' dezen keer werd dit, helaas niet al te somber ingezette, liedje aldus kracht bijgezet:

„Ligt het niet nog versch in het geheugen dat onze afgevaardigde Ds Kersten op 14 December 1922 in de Tweede Kamer een uiteenzetting gaf

hoe ons Nederlandsche volk een Protestantsch volk is, waar God kennelijk zijn zegen aan heeft geschonken na veel hangen strijd gestreden te hebben ten einde van Spanje en Rome verlost te worden, en waar een Willem van Oranje aan Leiden een geschenk gaf (een Universiteit) wat geven daar nu onze anti-rev. broeders (een Gezant bij den Paus). Is dit niet in strijd met ons Protestantsch volkskarakter? Inzonderheid met den Dichter van Ps. 81: Eert geen Uitlandsch God enz."

Tot zoover de inderdaad schoone combinatie van Rapenburg, Binnenhof en Vaticaan-

Inmiddels geeft deze uitlating toch wel iets te denken. .

Allereerst zou men vi'agen, waarom de menschen, die zóó schrijven niet wat meer eerbied hebben voor dl-A-Kuyper en de zijnen. WiUem van Oranje toch «af aan Leiden een universiteit. De bedoeling daarvan was, gelijk officieele oorkonden verzekeren, vooral „om aan de kerk een kweekschool van kundige en waardige leeraars te bezorgen". Maar Leiden is nu totaal vermoderniseerd en het geschenk van den Prins is precies tot het tegendeel aangewend van wat hij ermee beoogde. En nu de Staatkundig Gereformeerden ons vragen, wat w ij tegenover deze schenking van Willem van Oranje stelden, willen wij het bun ook eens vragen-

Dr A. Kuyper heeft mei de zijnen wat gedaan; de Vrije Universiteit is het bewijs-Maar van waardeering zien wij bij hen niet veel. Misschien, dai sommigen zullen zeggen naar analogie van zekeren schrijver in „De Banier": het is te Leiden verzondigd, daarom moeten wij naar Leiden terug.... om dan verder met dien wissel op de immer toevende toekomst de geestelijke papieren van Oranje's schenking nog meer te laten dalen. In dat geval staan ze bij Dr A. Kuyper c.s. ver ten achter. En anderen uit dit kamp zullen misschien denken aan art. 11 yan het program van beginselen der S-G. P-, waarbij geleerd wordt dat de regeering voor het hooger onderwijs moet doen gelijk voor het lager onderwijs: Er moet uit 'geweerd worden, „wat de eere des Heeren aanrandt". Ook moet „het bijzonder onderwijs regel worden, het openbaar onderwijs slechts aanvulling". In dat geval zijn dus de Vrije Universiteit en de Roomsche Universiteit voorloopig de beste verwezenlijking van het Staatkundig Gereformeerd ideaal-Maar dan moeten de heeren ook niet met Leiden komen aandragen, want de menschen, die wat hebben gedaan om Oranje's werk te redden naar het wezen, worden door hen juist achtervolgd. Ja, maar dat gezantschap dan bij den Paus? Is 't niet verschrikkelijk? O ja, er is veel verschrikkelijks.

Het is allereerst verschrikkelijk, dat de heeren de naaste historie verkrachten. Het is niet w a a r „wat ze bij strooibiljet beweren, dat „de anti-revolutionaire broeders" een giezant bij: den Paus hebben gegeven.

Bovendien is voor ons de Paus gelukkig geen „uitlandsch god", maar een zondig feilbaar menschenfcind. Of zijn 'onze andere gezanten allen naar uit-, landsche goden gestuurd?

En wat betreft de in deze afvaardiging naar den Paus sprekende opvatting, dat de paus nu eenmaal (dank zij anderen dan wij) een uitgebreide sfeer van invloed heeft en dat het dwaas zou zijn, daarmee niet te rekenen, och, we worden daarom wel zeer verketterd, maar als de heeren van Willem van Oranje spreken, nu, dan doen wij 't ook. Want het is óók verschrikkelijk, dat ze de oude historie zoo TCrkrachten.

Willem van Oranje heeft hetzelfde moeten Jiooren, wat in onze dagen tot ons gezegd wordt. Aangezien Prins AVillem niet van oordeel was, dat de overheid met het zwaard moest uitroeien alle valsche leer en ketterij', liet hij ook aan de Roomschen hun plaats onder de zon. Tot dank schold Petrus Diathenus, de bekende psalmberijm er en vertaler van den catechismus, den Prins voor „e en en die om God, noch Godsdienst gaf". Toen de Prins aan Gent bij Verdrag aanbood, dat de kerkgebouwen zouden verdeeld worden tusschen Roomschen en Hervormden, kwam weer hetzelfde verwijt. Zelf schreef de Prins, dat do Gereformeerden hem verweten, omgekocht te zijn door de Roomschen met giften en beloften. Groen van Prinsterer schrijft: „Sommige Hervormden hielden het uitroeyen der Roomsche kerk voor onvoorwaardelijke verpligting; de Papist was hun een Heiden en Canaaniet; „doet de afgodendienaars uit BW midden weg; .... sluit met hen geen verbond" ... Van hier de wederstand tegen den Religie-vrede en t^gen het huldigen van een Roomschen vorst". Maar Oranje met de zijnen dachten •er anders over. Groen zegt: „Als Oranje dachten, ondanks de onverdraagzaamheid der Roomsche kerk, zijne meeste raadslieden, ook de voornaamste Protestanten buiten 's lands". Als zoodanig noemt hiji Olevianus en Beza. Men weet, dat Olevianus mede den catechismus opgesteld heeft, en dat Beza een bekend gereformeerde was uit den Hervormingstijd. Zij schreven in dezen geest: „Gebruik uw gezag, naar do voorwaarden waarop gij het bezit. Die Roomschen zijn geen Heidenen: wij staan tot hen al's Juda tot Israël". Maar ondanks deze uitlatingen van onverdacht gereformeerden in een tijd, die Rome nog 'veel' scherper tegenover de Protestanten plaatste, bleef men den Prins smaden; het heette, „dat de Prins de Religie zoo ligt veranderde als een omhangsel van een kleed, dat hij om God noch Religie gaf, dat hij' van staat en nut zijn afgod gemaakt had."

En toen de Prins aanstuurde op alliantie met •Frankrijk, omdat juist de alliantie met een Roomsch Katholieke mogendheid wenschelijk was om aan den oorlog het karakter van Religie-krijig te ontnemen, toen was het rumoer i'-et van_ de lucht. Te Antwerpen werd één jaar voordat de Prins in Delft werd doodgeschoten, de wins door sommigen „uitgeëischt" en openlijk gescholden voor verrader en inhaler van de (Roomsche) Franschen. Het kiezen van een Roomsche tot •landsheer werd tegenover den Prins o n v e r a n t-w o or de lijk voor God genoemd.

We halen deze dingen natuurlijk niet op, om over oude geschillen uitspraak te doen. Onze bedoeling is slechts, aan te toonen, dat de Staatkundig Gereformeerden een weinig buiten hun tijd staan en buiten de historie ook.

Wat ze ons verwijten, is in nog veel krasser vorm aan Willem van Oranje verweten. Ze hadden dus dezen vader des vaderlands wel buiten hun strooibiljetten kunnen houden. M'en moet van dezen edelen man toch nog wel iets meer weten dan enkele termen. Maar al' te dikwijls blijft de historische kennis omtrent den Prins staan bij den bekenden klank van het verbond met den Potentaat der , potentat-en. En verder laat men aan de fantasie ruim spel. ,

Willem van Oranje heeft begrepen, dat men nooit moest staan buiten de werkelijkheid. En als de Prins een man van beteekenis is ook voor het internationale leven, dan is het juist verstandig, Willem van Oranje na te volgen, door daar mee te rekenen. Tenslotte is 't niet de vraag, met w i e n men spreekt, maar wat men tot hem zegt.

Het is moer onlangs vertoond, dat van de zijde der Staatkundig Gereformeerden Willem van Oranje is ten tooneele gevoerd als propagandist voor hun ambacht: het klagen en nog eens weer klagen over andere christenen. Zelfs de Koningin moest hooren, dat haar groote voorvader toch wel zwaar over haar het hoofd zou schudden. Nog, eens weer: wij beslissen niet over dingen, die buiten ons staan. Maar als men dan bedenkt, dat te Delft op een Zondag, onder de middagpreek, de Prins het bericht kreeg van Leidens ontzet, door zijn hellebaardier Hans van Brugge; dat behalve de voorlezing van het bericht in denzelfden preekdienst door den dienstdoenden predikant, ook op d e n z e 1 f d e n dag (Zondag) de Staten aan Hans van Brugge, natuurlijk na opzettelijke samenkomst, „vijf en twintig ponden van veertig groeten tot eene vereering toeleiden", (Resol. Holl. 3 O c t. 1574, blz. 125), dan komt de gedachte op, dat ook hier al reden genoeg was, om den preekstoel te laten daveren van protesten en strooibiljetten te fabriceeren van staatkundig gereformeerde opvatting. JVIaar tevens komt de verzuchting los, dat men van deze zijde toch eindelijk eens ophouden .mocht, den waan te voeden alsof er in de dagen van de gezegende vaderen geen kwesties bestonden én alsof, indien er dan nog kwesties waren, onze vaderen ze alle oplosten in staatkundig gereformeerden zin. Het volk, dat geen historie kent, laat zich door dergelijke grillige vondsten van fantastische historieverdraaiing gemakkelijk van de wijs brengen. Doch in plaats van anderen en zichzelf te bedriegen, moest men kwesties van den dag ook met het licht van vandaag oplossen; voorts moest men ophouden met de ondankbaarheid, die alleen in het verleden wat goeds kan vinden en die in het heden alleen vecht met wapenen, die uit den ouden tijd zijn. Want de vaderen beleefden hun eigen tijd.

Wij zijn door Gods genade al veel verder dan Willem van Oranje, toen hij aan Leiden een op ongereformeerde leest geschoeide •universiteit cadeau deed. En we hebben al veel gewonnen sedert den tijd, dat hier de Staten op Zondag samenkwamen om te beraadslagen over het bedrag van de fooi, die zou worden toebeschikt aan een bode van den Prins voor het feit, dat hij, al was 't voor een heugelijk nieuws, de preek min of meer in de war gestuurd had.

Voorloopig moet men, om naar het Binnenhof op te rukken, maar niet met Leiden en Rome schermen. Of anders op wat degelijker manier.

Indien Petrus Dathenus — de vertaler — Olevianus — de opsteller — van den Heidelberger Catechismus al zeer verschillend dachten over de vraag, hoe men moest handelen tegenover de Roomschen — en dat in dien tijd! — en desondanks 'bleven samenwerken tot het groote doel, 'dan is een verwijzing naar den tijd van Willem van Oranje een belachelijkheid, als men daarmee het gezantschap bij den Paus wil omver redeneeren en de vorming der S. G. P. wil goed praten. Er waren toen evenzeer kwesties als nu; er was toen evenzeer meeningsverschil als nu. Het onderscheid was alleen maar, dat er toen nog geen officieele parlij was, die patent nam op critiek en op het wachtwoord: scheid u af, scheid u af! En die is er nu wel.

Het eenige, dat men uit die oude histories a, {reiden kan, is een verwijt aan hen, die in dagen van strijd de gelederen breken.

Men ziet, dat het artikel al eenigen tijd geleden geschreven is. Maar de historische bizonderheden houden, vooral in debatten mét de Staatkundig-Gereformeerden, haar waarde.


1) De litels zijn vertaald; het zijn in het Duitschreven werkjes.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's