GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen biecht en toch wel een biecht?

Onder dit opschrift (maar dan zonder vraagteeken) zegt „De Maasbode" iets over de meditatie van ds „Karel" Schilder (ach, had ik maar dien moolen naam Karel), die onlangs hier in „De Reformatie" opgenomen werd: „belijdenis". Het blad schrijft:

Men ziet, ds Schilder moet niets van den biechtstoel hebben, hij is dan ook niet van plan om een pleit te houden voor den Roomschen biechtstoel.

Maar één ding moet ds Schilder toch toegeven: „het groote argument, dat vs^ij tegen de Roomsche biecht hebben in te brengen, leeft bij ons vaak alleen in theorie. In de practijk komt er weinig van terecht om het ook te beleven”.

Dat groote Protestantsche argument n.l. is, dat niet de leek aan den priester heeft te belijden, omdat anders de hiërarchische lijn in de gemeente van Christus aan het recht der geloovigen te kort doet.

De Protestanten zeggen: „niet de leek aan den priester, doch de geloovige aan den geloovige belijde het kwaad.”.

Dat is allemaal heel mooi, erkent ook ds Schilder, jsaar wat komt 'daar in werkelijkheid van terecht.

„Hoe vaak", vraagt hij, „laten we elkander lezen in onze zielediepten? Hoe vaak zijn wij zelf de schuld er Tan, dat men ons verkeerd beoordeelt, omdat we nog nooit een ander lieten blikken in onze ziel met haar verborgen strijd en moeite? ”

Geen protest tegen Rome alleen, maar onze practijk daar tegenover, meent ds Schilder.

En deze practijk zou dan moeten zijn in stede van ^e zondcnbelijdenis aan den priester, het vertrouwelijk «ededeelen van zijn fouten en zonden aan elkaar.

Geen berouwvolle biecht, maar een ootmoedige belijdenis, een wederkeerige uitwisseling van eikaars schuldgedachten.

Wij vreezen dat in de practijk van deze schuldbelijdenis niets terecht komt, zooals ds Schilder trouwens al dadelijk in den beginne toegaf.

Maar toch het zou volgens hem zoo mooi zijn, als fle christenen zoo oprecht vertrouwelijk met elkaar verkeerden, dat zij elkaar in het hart en de ziel deden kijken.

Gelooft ds Schilder nog aan deze naïviteit?

Dan lijkt ons toch de Roomsche biecht op sterker psychologische gronden gebaseerd, en dat daardoor de Katholieke practijk meer het algemeen menschelijke toespreekt dan alle Protestantsche argumentaties.

„De Maasbode" wil dus de kwestie laten "uitmaken door „psychologische" overwegingen.

Maar het blad loopt zoo heen over ons bezwaar, dat men dingen, die principieel ons niet te verdedigen schijnen, omdat ze van verkeerde praenüssen uitgaan, niet moet invoeren, omdat er zoo veel voor zou te zeggen zijn uit een oogpunt van psychologie.

Want zelfs dat laatste kunnen wij niet toegeven, als eenmaal de onjuistheid van een „beginsel" vaststaat voor ons begrip.

Men kan nooit een ding, dat men verkeerd ziet, toch gaan doen uit psychologische overwegingen. Het is niet psychologisch te verdedigen dat men zijn ziel schade (loet;

Wij kunnen daarom ook alleen polemiseeren over het beginsel.

Mocht ons principieel bezwaar tegen de biecht vervallen zijn, dan willen wij graag praten over die andere kwestie, of psychologisch gezien, de biecht s-an den priester, die namens de kerk de genade van God aan den leek overdraagt, den menschen profijtelijker is dan de • belijdenis van misdaden van broeder tegenover woeder (geen bieCht).

Maar. als de biecht, psychologisch gezien, zoo sterk te verdedigen valt, waarom klagen dan roomsche schrijvers, dat er in de praktijk zoo weinig van terecht komt?

Mocht „De Maasbode" weer eens iets schrijven aan "I'S adres, " dan houden we ons voor toezending van een ex van het blad aanbevolen.

De bijbel een oostersch boek.

Wat wij verleden week van' dr Bouma citeerden, vèr-•nent een aanvulling uit' de rest van zijn artikel. Deze "Week geeft hij een illustratie uit een gebied van onderzoek, dat de meeste menschen in Nederland, theologisch «ederland althans, sterk interesseert. Dr Bouma schrijft:

Een sterk sprekend voorbeeld is hun voorliefde voor ïetallen en cijfers. Cijfers zijn voor ons-dood. Ze-zegden ons niets. Of bet moest dan het óngeluksgetal derhen zijn.

Maar voor een Oosterling leven de getallen. Hij hoort in de cijfers muziek. In den Bijbel merkt men onophoudelijk voorliefde voor bepaalde getallen, die dan ook telkens weerkeeren. Drie, vier, zeven, tien, en sommige hunner veelvouden.

Zoo hebben Joodsche schrijvers voorhefde voor het getal duizend, om een groote hoeveelheid aan te duiden. De Joodsche Rabbijnen hebben geleerd, dat in het komende rijk der heerlijkheid van den Messias de vruchtbaarheid op aarde buitengewoon groot zal ziJn. Elke wijnstok zal 10.000 ranken hebben. Aan elke rank zullen 10.000 trossen druiven hangen. Elke tros zal 10.000 druiven-tellen. En uit elke druif zal 10.000 liter wijn geperst worden.

De wereld zal, naar de latere Rabbijnen hebben geleerd, 6000 jaar bestaan. Want in zes dagen heeft God hemel en aarde geschapen. En duizend jaren zijn bij den Heere als één dag. Deze 6000 jaar, waarin de wereldgeschiedenis dus zal afloopen, worden in den Talmud in drie tijdperken ingedeeld:2000 jaar zonder de hel, dus van Adam tot Mozes; 2000 jaar onder de "W'^et, dus van Mozes tot den Messias, en 2000 jaar Messiaansche tijd.

Dit is alles zuiver Joodsche speculatie, niets dan gederailleerde getallen-symboliek. Waaraan ik herinnerd word, zoo dikwijls ik boekjes zie over .Bijbelsche geschiedenis, geen Joodsche, maar Ghristei ij k e, Avaarin netjes berekend wordt op de oude, gebruikelijke manier, dat er van de schepping tot de geboorte van onzen Heere J^zus Christus precies 4000 jaar verloopen zfjn. En het laatste jaartal is dan:4000 na de schepping, geboorte van den beloofden Zaligmaker. Ik vrees, dat Christelijke schrijvers, vergetend, dat de Bijbel geen jaartallenboek is, onwetend in de fuik der Rabbinistische spitsvondige getallen-goochelarij geloopen zijn.

Dergelijke scheefgetrokken getallen-symboliek is uitwas, product van het menschelijk vernuft. Maar ook in.Gods Woord vinden we getallen, zooals reeds boven gezegd werd, die onophoudelijk wederkeeren. Dit feit reeds van het telkens voorkomen dier getallen, gepaard gaande met de wetenschan, dat voor een Oosterling in 't algemeen getallen geestelijke beteekenis hebben, waarschuwe den Bijbellezer, om niet voetstoots alle Bijbelsche cijfers als opgave van lengte-of tijdsmaten aan te zien.

Een Bijbellezer, die meent, dat het getal 1000 in Gods Woord beteekent 1000 X 1, en dat 1000 jaren beteekent 1000 X 365 dagen, vergeet de beteekenis, die het getal ettelijke malen heeft in de Heilige Schrift.

Men leze en denke en wete, dat zoover het West verwijderd is van 't Oosten, zoo ver ook het chiliastisch geknutsel ligt buiten de sfeer van de Openbaring van Johannes, buiten haar taal en haar apokalyptiek.

De brochure van Prof. Ridderbos.

Pi-of. Ridderbos schreef zijn brochure over „Het Verloren Paradijs”.

De ontvangst is zeer gunstig.

Maar daai' mogen wij: hier niet oveir spreken, anders zou de persschouw van andei'e geschriften ook do recensies gaan citeeren. ,

Slechts twee uitlatingen wil ik melden. DB Gispen schrijft in de „Scheveningschc, Kerkb”:

Als eeno merkwaardigheid vermelden we nog, dat prof. H. H. Kuyper in „D'e Heraut" en Dr Geelkerken in de „Ovextoomsche. Kerkbode" om strijd dit professoraal geschrift roemen. Prof. Kuyper, wel is waar om de conclusie, waartoe d© schrijver komt, en Dr Geelkerken om de uiteenzetting van de moeilijkheden en eenige bijkomstige omstandigheden.

En Amandi zegt in de „Westlandsche Kerkbode”:

Milton heeft op z'n „Paradise lost" laten volgen „Paradise regained”.

Dr Ridderbos, aJs ook dat in geding mocht komen, lijkt ons de man, om ook op zijn „"Verloren Paradijs" het licht te doen zien.

Waar is het woud?

Over de plaats waar Voxesylvis woont, schrijver van een brochure inzak© de kwestie Greelkerken, schrijft prof. Bouwman in „De Bazuin”:

Weder verscheen een boekje naar aanleiding van de kwestie Geelkerken. Voxesylvis gevoelde behoefte om. zich uit te spreken. Hij koos daarvoor ©en pseudoniem voxesylvis, welk woord overgezet in het Nederlandsch beteelcent: „Een stem uit de wouden". Misschien hebben wij in dezen schrijver te zien een theologisch doctor, die zich nog al beweegt op het gebied der Oostersche letteren, en die in de Friesche woudstreek woont.

Aangezien ik geloof, dat in tijden van processen anonymiteit niet veel voor zich heeft, doch ongeveer alles tegen zich, zi© ik er niet tegen op, te verbreiden wat prof. Bouwman schreef.

De taak der Synode.

Prof. Kuyper zegt in „De Heiraut”:

Over de "wijze, waarop de Synode haar taak zal te vervullen hebben, worden in onze kerkelijke pers reeds allerlei stemmen vernomen. De een wil, dat de Generale Synode niets zal doen en de geheele zaak weer terug zal zenden naar de Classis Amsterdam. Een ander, dat de Synode een dogmatische uitspraak zal doen over het ParadijsverhaaJ of over de juiste methode'. van de Schriftverklaring. Een derde, dat de Synode geen beslissing zal nemen, maar alleen een advies zal geven aan de Classis Amsterdam, , hoe zij verder te handelen heeft. Al keuren we het zeker niet af, dat zulke adviezen gegeven worden, toch meënen w© ons zelf daarvan te moeten onthouden. De General© Synode zal te beraadslagen en te beslissen hebben, hoé ze in deze zaak heeft te handelen. En aan haar vï^ijsheid kan dit worden overgelaten.

Wat alleen; wel noodig is, is. dat er veel gebed opga tot God den Heere, opdat Hij de mannen, di© hier onze Kerken vertegenwoordigen en in haar naam beslissen zullen, met Zijnen Heiligen Geest nabij moge zijn. Toen ik in Zuid-Afrika was, trof het me, dat in elke Kerk ©en bidstond werd gehouden voor ^ ^ • F 97 de Synode, die saamkomen zou. Er zou reden wezen óm te vragen, of althans ditmaal deü» goede g©woonte onzei' Zuid-Afrikaansche broeders bier geen navolging moge vinden. Een bepaalde nitnoodiging van de Classis 's-Gravenhage, di© met het uitschrijven van een bidstond belast is, zou hiervoor niet eens noodig zgn. Elke Kerk kan hiertoe zelfstandig besluiten. En in die geheiligde gebedsstemming saamkomende, zal onze Generale Synode te meer allen menschelijken hartstocht kunnen veiTe houden en ialleen bezield worden door de gedachte, wat het meest tot stichting onzer Kerken, tot het vasthouden aan Gods Woord en tot de eere Gods strekken kan. Er zijn reeds kerken, die tot een bidstond besloten.

Van ossen.

In de „Nieuwe Hoogeveensche Courant" schreef „Jan" onlangs een brief, waarin deze passage voorkwam:

Amice,

Men praat tegenwoordig veel over een nieuwe bijbelvertaliiig. En ik geloof ook wel, dat er in de twintigste eeuw winst gedaan moet worden met wat God ons sinds het begin van de zeventiende geleerdi heeft. Men moet echter daai'mee toch-met veel voorzichtigheid te werk gaan, want het komt er nog al op aan. Verleden week las ik een stukje uit de nieuwe vertaling, welke tegenwoordig uitgegeven wordt, en wel uit de psalmen. En ik kan 't heusch niet helpen, ©en oogenblik schoot ik in den lach. In de vertaling van den negen en twintigsten psalm spreekt de vertaler van het jong van een oeros. Er wordt niet bijgezegd, of de overzetter 'de oeros beschouwt als de moeder of als de vader van het jonge beest, maar het lijkt me in beide gevallen al even onmogelijk. Ik veronderstel, dat alle ossen wel zonder nazaten leven en sterven zullen. Ook lijikt het me toe, dat er op de bedoelde plaats sprake is van in 't wild© levende dieren. En het komt mij voor, dat een os toch ©en beest is, dat op ©en bepaalde, voor hem niet bijzonder aangename maniea" tmet de cultuur in aanraking kwam. Zou 't aanbeveling verdienen, dat aan eventueele bgb el vertalers een commissie van practische deskundigen wordt toegevoegd?

Eaama sclireef „Jan" aan het slot:

En zulk een zaak mag toch wel van alle kanten goed bekeken worden. "VVant de vertaling moet ons toch zoo dicht mogelijik brengen bij het oorspronkelijke 'en dus bij de Goddelijk© bedoeling. Op die bedoeling komt het immers aan.

Het verzet bleef niet uit.

Een inzender sclireef:

„De oeros was ©en in 't wild levend rund, dat als stam vader van de Nederlandsche runderstam mag aangemerkt worden. In de eerste eeuwen van onze jaartelling was dit beest verspreid over geheel Middel Europa. Het is uitgestorven pl.m. 16e eeuw. Het Nederlandsch woord oeros is waarschijnlijk van een Duitsch woord afgeleid (oud hoogduitsch ürokso, nieuw hoogduitsch aurerochs). Bij Caesar wordt dit beest aangeduid als urus.

, Hieruit blijlct, da, t werkelijk de vertaling geen foutieve behoeft te z^n. Dit ter verduidelijking van het twoord. Het is mij niet bekend of die beesten in Palestina bekend waren, maar daarover wil ik niet schrijven.”

En Prof. Noordtzif (want diens vertaling in de Korte Verklaring der H. S., Psalmen, uitgave Kok, Kampen, werd bedoeld) merkte op:

Op het stukje van den mi] geheel onbekenden „Jan" in het nummer van 6 dezer, waarin hij zich vroolijfc rnaakt over een door mij gegeven vertaling van Ps. 29:6, heb ik slechts dit te zeggen, dat „oeros" niets te malcen heeft met „os", evenmin als „bijbel" iets te maken heeft met „bel" en de G-riefcsche vorm van zijn eigen naam „Janos" gelezen mag worden als „Jan-os". Onze „Jan" heeft gelachen om zijn eigen onkunde.

Terwijl terzelfder tijd een medewerker aan „De Bazuin" schreef:

Jan lacht; en ik moet ©erhjk bekennen, dat hij „in het stulv d^ osses" meer weet dan ik. Maar ik lach toch nog eventjes niet mee. Want ik zou zoo zeggen, dat in elk geval dit os-geval niet pleit •tegen do nieuwe vertaling, omdat ze slechts de statenvertaling getrouw blijft, die ook andere ossen schijnt te kennen, dan Jan Hogevenesis. Lees maar Deut. 15:19; Eeut. 33:17; Richt. 6:25. In de editie van Kuyper, Bavinck en Rutgers is hier weliswaar overal het woord vervangen door „rund", en dit schijnt geschied te zijn onder invloed van de kennisse der zelfde (agri)cultureel'e phaenomena, die in de „Nieuwte Hoogeveensche Crt." den lezers aanstonds doorzichtig • zijn. Maar onze statenvertalers, die toch ook wel even agricultureele barbaarschheden kenden, als hier worden aangeduid, spraken toch van .„ossen". Want het woord „os" heeft, al is het misschien onder pressie van andere talen voor sommigen niet eens bewust, een wijder© beteekenis dan de „N. H. C." hier volgems de opvatting van bic et nunc aanbeemt. Ik ken ook stieken, waar men een varken een varken noemt en een schaap ©en schaap, maar een koe een beest. Toch zou ik niet graag naar dit spraaligebruik een bijbelvertaling beoordeelen. Men moet het "woord „os" in zijn algemeenen zin bezien; en bedenken, dat de samenstelling met „oer" vanzelf alle agricultureele operaties en diergelijke schande-: jkheden op den achtergrond dringt. En als ik Van Dale's. Woordenboek lees, dan lach ik heelemaal niet meer. Want dan lees ik onder: os", dat het woord ook voorkomt voor wilde ossen, die nog nooit oen HoUandschen veefokker geroken hebben; en onder: oeros", dat dit een oorspronkelijk wild ruiid is, zeer 'groot van stuk en sterk van leden, dat oudtijds in de wouden van Noord-en Midden Europa leefd«, docli in 't wild gehee! is uitgestorven. Di"ize uits'erving. was evenwel nog niet geschied ten dage des dichters, van Ps. 29. Zoodat de nieuwe bijbelvertaling: nog niet behoeft te worden, verworpen op grond v^n Drehtsche natuurverwóndingen en natuurverwordingen.

Men ziet, dat de bestrijders van Jan hetonderling ook weer niet e«ns zijn.

Intusschen pleit Jan clementie. Hiji zegt O.m.:

Ik geloof wel, dat de vertaler bij den oeros niet gedacht heeft aan een os, zooals wij die hier kennen. Ik weet ook wel, dat het woord oeros wel in onze woordenboeken voorkomt. 'Maar ik hou vol, dat als men op de klank af uit 't D'uitsch of uit 't Latijn of uit 'tGriekscli (oryx) maar een Hollandsch woord maakt, men daarmee toch voorzichtig moet wezen. De mensuhen zien in een oeros een zeker soort van os. E© menschen? E«n van professors voorgangers aan de Utrechtsche Universiteit, de hoogleeraar V a - lei ton, spreekt in dezelfde psalm, waarover 't gaat, niet van een oeros, maar van een w o u d o s. Bedoelt die dus een soort van os of niet? En onze Statenvertalers hebben 't hier over een eenhoorn, maar lop andere plaatsen, b.v. Deiut. 14:5, spreken ze van een wilde os. Het lijkt me toch een beetje zonderling. iBaarom zou ik al die oerossen, wilde ossen of woudossen uit onze bijbelvertaling verbannen willen en ik zou liever zeggen: ild rund of iets dergelijks. Een lOs komt nou eenmaal niet in 't wild voor. En wil de geachte vertale# konsekwent wezen, dan zou hij niet oeros, maar oerus moeten schrijven. Men schrijft ook •bg ons nooit Janos, maar wel Janus. D'e gi'appige vergelijking gaat dus niet heelemaal op, professor!

Het zou Jan toch niet gemakkelijk vallen, den „os" weg te werken uit de litteratuur.

Het woord heeft nu eenmaal zijn beteekenis in algemeemen zin.

En het ïs jammer ook het weg te werken.

OBoter moet nooit wijken voor Maa'garine.

Ook niet voor Lot-os.

Lot-us, zeege nu Jan-os.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's