GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

ifSSP '& Yër de Syno.de.

Enkele p.e.rsstemmen over de Synode in het algemeen volgen nog. t)s Gispen (die in het bla4 van DT Geelkerken nog altijd wacht op eerherstel) schrijft over de voorhistorie:

We rekenen het oogenblik, dat Dr Geelkerken weigerde te verklaren: „bedoeld noch gezegd" tot de be-• slissende momenten in het treurspel.

Alle leden van de classis drongen er bij hem op aan. Ook Ds J. H. Sillevis Smitt, een van de vijf predikanten, die het bekende geschrift: „Ons aller Moeder" hebben uitgegeven. En later op de vergadering van de Classis van 1 April '25 heeft deze zelfs tot Dr Geelkerken gezegd: „Gij hebt het psychologisch moment laten voorbijgaan".

Over de stemmingen zegt Prof. Aalders in het „Ouderlingenblad":

Daartoe vestigen we allereerst de aandacht op de conclusies van de z.g. exegetisch-dogmatische commissie, welke door de Synode met algemeene stemmen zijn aanvaard (om allerlei valsche geruchten, die de rondte doen, te weerspreken voegen we hier uitdrukkelijk bij, dat dit ook in Comitégeneraal alzoo is geschied; tegen d e'z e beslissing heeft niemand eenige bedenking geopperd).

Ov^v het recht van afzetting schrijift, tegen Mr v. Proosdij, Ds'^. J. Goedbloed in de „Baamsche (etc.) Kerkbode":

Volgens het „Standaard"-verslag van Woensdag 17 Maart 1926 heeft Mr v. Proosdij beweerd, dat Prof. Rutgers en Mr A. F. de Savornin Lohman in 1886 en 1887 in de rechtsbevoegdheid der plaatselijke kerk op bladz. 31 en volgende gesteld hebben, dat geen Synode recht heeft een ouderling of predikant af te zetten als de kerkeraad der plaatselijke kerk dit weigert."

Nu staat er op die bladzijden wel iets dergelijks, maar wanneer men het zoo formuleert als Mr v. Proosdij het volgens het „Standaard"-verslag gedaan heeft, dan doet men die bladzijden toch eenig onrecht. Al wat daar gezegd wordt, heeft betrekking op de juridische zijde van het kerkengo'ed en het betoog betwist aan de juridische macht het recht van interventie, wanneer een kerkeraad terecht of ten onrechte meent zich nie^ te moeten conformeeren aan het besluit van een meer-' dere vergadering en het kerkverband breekt of niet breekt.

Nu zou over de juistheid van dit betoog nog wel 't een en ander te zeggen zijn, waar wij hier nu geen gelegenheid voor hebben, maar wel wenschen wij de opmerking te maken, dat aan bladz. 31 en v.v. bladz. 26 en 27 voorafgaat. Daar wordt gehandeld, of liever op bladz. 25 reeds, over de eenheid van het kerkverband der plaatselijke kerken, en er wordt van gezegd, dat dit „allereerst, ja eigenlijk alleenlijk, in de gerneenschappelijke belijdenis" bestond. En dan lezen wij op bladz. 26 en 27 letterlijk het volgende: „Tot recht verstand van den aard dezer eenheid, veroorloven wij ons hier een enkele opmerking, hoewel die voor de juridische zijde der quaestie zonder waarde is. Men stelt menigmaal de zaak zóó voor, alsof die belijdenis in strijd met het protestantsch beginsel, aan iemand werd opgelegd. Dit is echter niet juist. De Gereformeerde Kerken plaatsen zich op dit eenvoudige, standpunt, dat zij, vermits haar bestaan op de belijdenis van haren Heer en Meester berust, niemand in eenige b e-d i e n i n g mogen toelaten, zonder zich te verzekeren, dat hij in overeenstemming met die belijdenis die bediening zal uitoefenen. Die eenmaal toegelaten is, heeft het recht om, mits langs den aangewezen weg, bij Kerkeraad, Classis en Synodus zijn bezwaren bloot te leggen en toetsing aan „het Woord" te verzoeken. Die zich met de gevallen beslissing niet vereenigen kan, is de facto geschorst in zijn dienst, iets dat van zelf spreekt en ook, mits de „ware kerk" niet van overheidswege bezoldigd worde, niet onbillijk is. Ook wordt de zoodanige niet toegelaten tot het Avondmaal. Maar zijn vrijheid blijft overigens onverkort'

Wij zouden kunnen vragen of dit alles „voor~ de ju^ ridische zijde der quaestie zonder waarde is", maar' dit daargelaten, blijkt dunkt me genoeg, dat niet coiiformeeren aan de gevallen beslissing de facto schorsing in den dienst meebrengt volgens Prof. Rutgers en Mr Lohman. En als men dan vraagt: is er strijd" tusschen bladz. 31—37 en bladz. 26—27, dan zou ik bij • gebleken strijd aan bladz. '26^—27 de voorkeur geven boven bladz. 31—37, ook nog, omdat er op bladz. 38 staat van de leeraars, dat ze „wel aan de gemeente verbonden, maar tevens alleen afzetbaar waren door de „meerdere vergaderingen", juist om niet afhankelijk te zijn van een enkelen kerkeraad".

Tegen deze opmerkingen komt echter in het Vol-l gend nummer de heer J. C. Tenkink bezwaren in-a dienen. Hij zegt o-.m.: if

De geachte inzender wijst ter staving van zijn opvat-" ting op blz. 26 en 27. Mocht er strijd bestaan tusschen blz. 31 en volgende (waaruit ik citeerde) en blz. 26 en 27, waarop hij zich vooral beroept, dan zou hij de voor-, | keur aan de laatste geven.

- Hij zag hier echter over het hoofd, dat het in zijn citaat niet gaat over de afzetting na a a, n - klacht van hem, die in eenige bediening gesteld is. Hier wordt het geval behandeld, dat zoo iemand zijn e r z ij d s bezwaar maakt tegen de belijdenis. En dat hij zichzelf vervoegt bij de meerdere vergaderingen. Dan heeft hij zich volgens de schrijvers bü de gevallen beslissing neer te leggen; anders is hij de facto geschorst.

Bovendien: dit citaat gaat langs de bewering van Mr V. Proosdij heen. Deze veronderstelde dat de kerkeraad èn de predikant samen zich verzetten tegen de uitspraak der Synode.

De re'dactie sloot de discussie.

Er wij doen er ook het zwijgen toe. Want eir^ komt straks wel nader bescheid óvler_ de kerkrecli--|| lelijke kwesties van den dag..; -^^^^^^^^fe-I.

Ds W-S-Pontier schrijft in fd#''; ^1^^^^^& il Kerkbode": -'''^^^ri

Laat men het oude niet verwerpen, of ook niet twijfelachtig stellen, alleen omdat het in een verr.e toekomst misschien wel eens noodig zal worden een ver^^ aiidering aan te brengen. Doet men dat wel, en o. iïf^ heeft Dr G. dat gedaan, dan doet men te kort aan den rechten historischen zin, die ons past, en ook komt men te kort in dankbaarheid voor wat God ons reeds-, gegeven beeft.

En Van Ds H. J. Heida is het volgende iri^ „Geref. Kerkbl. v. Maassluis e.o.", in verband metg het „oostersch licht", dat Volgens Dr Geelk'erkerjl op Gen. 2—3 z.ou gevallea zijn:

Zelfs het morgenrood van de zon der Oostersch'cfl wetenschappen, die moest schijnen over de bijzonderheden van Gen. 2 en 3, kon maar niet doordringen in de Drentsche duisternis. ^; j^: ^, ^.; , j„.„; ;

Ongeveer hetzelfde.zegt-D'r Bouma iti , ; ^l; -i V. Dï. & ov.'^^ft^i^-: - Sl^i,

Wie aan de Schrift zelf vraagt, naar de boomen, krijgt ook na het verste en diepste onderzoek der geloovige Schriftwetenschap geen ander antwoord, dan dat het historie is en dat de boomen van den hof gewone boomen zijn geweest.

Dat kan niemand anders lezen, behalve wanneer*^ men een filosofischen bril op heeft met één Neo-Kantiaansch en één Hegeliaansch glas, en dan naïef onrealistisch meent, dat men daardoor Oostersch licht opvangt, terwijl het zuiver Westersch was.

Gelijk we onlangs p-laats gaven aan wat Dr Geelkerken schreef over het valsche telegram, dat^^ naar Assen gezonden werd, ' en waiarin. zijn af^^q wijzing van de onderteekening werd herroepen, zoo - " nemen we ook op wat PrO'f. Kuypter ervan zegt in „De Heraut":

Toen de Synode Vrijdagmorgen om 10 uur bijeen-: ; ; ; kwam, verzochten de afgevaardigden van Amsterdamtf" Zuid een onderhoud met Prof. Bouwrn.an en Kuyperi Ze deelden mede, dat zij uit Amsterdam-Zuid telefonisch bericht hadden ontvangen van een persoon, wiens naam we hier niet noemen zullen, of eï geen mogelijkheid meer was nog tot een bevredigende op-

^•lossing te komen. Prof. Bouwman en Kuyper hebben daarop geantwoord, dat de termijn van 11 uur door de Synode was vastgesteld, maar dat, wanneer Dr Geelkerken telegrafisch verzocht voor de Synode te mogen verschijnen en verklaarde bereid te zijn tot het uiterste aan het verlangen der Synode tegemoet te komen, . ïzij trachten zouden van de Synode uitstel van den fa-'-talen termijn te verkrijgen. De kans dat door een monde-. Jinge bespreking de bezwaren uit den weg konden gexuimd worden, bleef dan nog open. De afgevaardigden van Amsterdam-Zuid verklaarden deze boodschap te IJ zullen overbrengen. Om 11 uur kwam het telegram • van Dr Geelkerken, waarin hij de onderteekening weigerde. Het was natuurlijk mogelijk, dat dit telegram yerzonden was, voordat het advies van beide hoogleeraren Dr Geelkerken had bereikt. De Synode was ; intusschen door beide hoogleeraren op de hoogte gesteld van deze onderhandeling door hen met de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid gevoerd. Vandaar dat, toen, we meenen anderhalf uur later, het tweede telegram kwam, waarin Dr Geelkerken verklaarde het eerste telegram terug te nemen en verzocht op de Synode te mogen komen, de Synode geen anderen indruk kon ontvangen, dan dat dit tweede telegram het resultaat was van de onderhandelingen door de beide hoogleeraren met de afgevaardigden van Amsterdam-Zuid gevoerd. Het telegram toch hield juist in, wat door hen was geadviseerd.

Er zal wel niemand in twijfel zijn, dat dit mystificatie-telegram uit Amsterdam is afgezonden door iemand, die èn het eerste telegram van Dr Geelkerken kende' èn van deze telefonisch gevoerde onderhandeling afwist. De kring nu van de personen in Amsterdam, die van dit telegram van Dr Geelkerken en van deze telefonische onderhandeling op de hoogte waren, kan uiteraard slechts zeer klein zijn geweest.

Het wordt bij den dag woiniderlijfcér.

In het „Alg. Weekb. v. Chr.dO'm en Cultuur" : 3chrijlt Prof. Dr H. Wagenvoort Jr: ^pft^^l

Een geheel ander —• en hoogst bedenkelijk — aspect evenwel kreeg de zaak door de besluiten der Asser |£' Synode^ Ten aanzien van één speciaal punt, de slang in het paradijs, benevens den boom der kennis des goeds en des kwaads, eischt zij, dat voortaan volstrekt gezwegen zal worden; zelfs ingeval eener eventueele herziening der belijdenis blijft dit punt buiten debat. Er zal gezwegen worden, ook tegenover bezwaarde, ontwikkelde gemeenteleden, ook tegenover de rijpere jeugd.

Boven dit artikel staat „loon Voor "Zwijgen". De ^•schrijver komt voor een flink honorarium in aanmerking. Want hij zwijgt heel erg. Hij' ver-zwijgt, dat de Synode niet over de slang, den boom, kortom, niet over „eenbepaald p u n t" sprak, maar ovei' de daar achter liggende beginselen en vragen. Hoe iemand, die wetenschap liefheeft, d ; i t verzwijgt, begrijp ik niet. Bij' ons zal itiemand om een bepaald punt worden „o-p zij gezet", maar om de grondbeschouwing, waaruit zijn beweringen .gloeien. Dezelfde schrijver zegt:

Wanneer de leiders en machthebbers eener kerk, ofschoon zij weten, dat duizenden hunner ontwikkelde gemeenteleden' bepaalde bezwaren deelen, zonder ook maar één poging te doen, om dié bezwaren uit den weg te ruimen, daaraan met een machtsspreuk, waartoe zij het recht missen, het zwijgen opleggen, dan komt de eerlijkheid in het godsdienstig leven in het gedrang, en dragen zij, en zij aljeen, , daarvoor.de. verantvrporde-

, , Zonder ook maar éëiT poging', r..'" "Hóe is het Pïnogelijk? Het is juist omgekeerd: alle deze men-•schen critiseeren zonder ook maar een poging, om het ra.pport en de re deneer method e van de Synode te weerleggeai. Zij' kunnen niet eens een kwestie als deze in hun kerkelijk leven krijgen, laat ^istaan oplossen, laat staan, het „geloof der ge-" meente" in haar belij'denis, Verdiepen. Trouwens, hier is weer geen bezwaar tegen de Synode, maar tegen het begrip „belijdende kerk". Dus — . een bezwaar ook tegen Dr J. 'Gr. Geelkerken, tot

. 'H'sO? ', '. • • 'Ove.r de nawerking.

Men inoet onthouden, wat „De Heraut" bericht Kinzake de correspondentie tusschen de rechtskun-Ifjdige adviseurs van Dr Geelkerken's volgelingen èn van de trouw gebleven kerk vaji^fAmsferdaiia-rZjiid •over de kerkelijke goederen: , .-^^^^^^^^S

Slechts één middel zou er overblijven óin de-waarheid in het volle licht te brengen: dat de correspondentie over deze minnelijke schikking gevoerd, publiek werd gemaakt. Dan kon ieder beoordeelen aan Aviens zijde de schuld ligt, wanneer deze onderhandelingen niet tot een bevredigend einde zouden leiden. Van de zijde dergenen, die trouw zijn aan de 'Synode, is dit voorstel dan ook gedaan. Ze hebben bij deze onderhandelingen niets gedaan of voorgesteld, dat niet het volle daglicht mag zien. Maar de schismatieke kerkeraad heeft dit voorstel afgeslagen. Het is wel geoorloofd, dat Dr Geelkerken publiek over deze onderhandelingen mededeelingen doet; het is wel geoorloofd dat in de pers allerlei onvolledige en onjuiste berichten over deze onderhandelingen verschijnen, die ten doel hebben te laten zien, hoe „edelmoedig" Dr Geelkerken en zijn Kerkeraad zijn geweest in hun aanbiedingen, en die dus uit geen anderen koker binnenkomen dan van zijn zijde; maar als de andere partij de volle waarheid wil publiceeren, wordt dit geweigerd.

Ds Renting zegt in de , , Geld. Kerkb.":

Toen Ds Netelenbos in 1920 op de Synode van Leeuwarden gelegenheid verkreeg, om zich te verantwoorden, was hij, nadat de beslissing der Synode gevallen was, zoo eerlijk, om in de volle vergadering zijn dank te betuigen voor de wijze, waarop men hem had ontvangen en bejegend.

Het duurde echter niet lang, of er klonk een andere toon uit hetgeen hij na zijn afzetting publiceerde.

Op gelijke wijze — aldus de schrijver — gaa: t het ook met Dr J. G. Geelkerken. H; oe deze zich uitlaat, blijkt uit de manier Van ontvangst vaji het .jvoord van verma, a; n, dat de Synode hem deed toekomen. Ds Milo zegt erVan "in de „Almelosche Kerkbode":

Dat Dr Geelkerken in het ernstig vermaan, volkomen broederlijk in besloten zitting tot hem te richten, een oorzaak van heengaan en breken zou hebben gevonden, — mij dunkt, dat is in niemands gedachte opgekomen.

Daarvoor hadden wij blijkbaar onzen broeder te hoog geacht.

Over Augustinus en de slang.

In vervolg op wat we van Prof. Kuyper in „De Heraut" overnamen, geven we thans eenige gedeelten uit diens nadere weerlegging van het artikel van den heer Van Haeringen, die Augustinus opriepi als tegenstander der Synode. „De Heraut" schrijft O'.m.:

En als vrucht van een studie van veertien jaar verscheen nu in 415 — Augustinus was inmiddels 61 jaar oud geworden — zijn magistrale werk: d e G e-nesi ad litteram L XII, d. w. z. twaalf boeken over Genesis naar de letter, waarin hij Genesis 1, 2 en 3 behandelt. Er zijn weinig werken, waaraan Augustinus zooveel tijd en zorg besteed heeft. Het is de volrijpe vrucht van zijn mannelijken leeftijd. Al mag Augustinus ook door dit werk zelf nog niet geheel bevredigd zijn geweest, — ik kom hierop nog terug — hij wijst er toch op de aangehaalde plaats in de Retractationes op, dat hij niet naar de werken uit zijn jeugd, maar naar dit werk wil beoordeeld zijn.

Hier volgt een aanhaling uit dit geschrift Augustinus: van

Vandaar, zegt hij, dat het Paradijs en al wat daar-' van verhaald wordt, „niet op figuurlijke wijze mag verstaan worden zooals bijv. het Hooglied, maar even historisch is op te vatten als de boeken der Koningen en andere dergelijke geschriften uit den Bijbel". (Gap. 1 § 2.)

En ook deze herinnering is merkwaardig:

Evenals de Synode te Assen deed, wijst hij er voorts op tot wat gevaarlijke conseqrienties dit standpunt leidt: „Ze mogen wel van nabij toezien, waartoe deze vermetele onderstelling leidt en liever trachten met ons al wat hier als historie bericht wordt, eerst in eigenlijken zin op te vatten". (Gap. I 8, 4.)

Hoe scherp Augustinus oiordeelde, juist tegen wat de heer Van Haeringen wil, leert dit citaat:

„Maar", vervolgt hij, „waar deze dingen (n.l. "in het Paradijsverhaal) letterlijk verstaan de Goddelijke waarheid niet hinderen, maar veeleer te meer bevestigen, daar zal wel niemand zoo trouweloos hardnekkig zijn (infideliter pertinax) om bij zijn vroegere meening te blijven, dat dit alles alleen figuurlijk moet worden opgevat". Men ziet, dat Augustinus deze „afwijkende broeders" heusch niet spaart, maar veeleer een zeer scherp oordeel over hen velt. „I n f i-deliter per tin a x". Natuurlijk deelt de heer Van Haeringen ook dit niet mede!

En over de onderdeelen van het verhaal sprekend, geeft Prof. KuypiCT , ^^deze^ .asmhaiingen^. uit Augustinus: -^WS^^^S^& Pt^-^'^i'& X

De boom des levens zou geen symbool kunnen zijn van de wijsheid in het Spreukenboek, wanneer er niet werkelijk zulk een boom in het Paradijs geweest was (Gap. IV). Qver den boom der kennisse des goeds en des kwaads handelt hij korter in Gap. VI, omdat daarvan in de Schrift geen symbolisch gebruik gemaakt wordt. Hij zegt alleen, dat ook deze boom „zichtbaar en lichamelijk was evenals alle andere boomen in het Paradijs". Hetzelfde argument gebruikt hij ten opzichte van de rivieren in het Paradijs, die de liefhebbers der allegorische exegese evenzeer figuurlijk opvatten. (Gap. VII.) Oók wat de slang en haar spreken betreft, aarzelt Augustinus geen oogenblik de realiteit der slang, die Satan bij de verzoeking als instrument gebruikt heeft, op grond van de klare en duidelijke uitspraken der Schrift aan te nemen. In Boek XI Gap. 'XXVI behandelt hij deze quaestie uitvoerig. En in Gap. XXIX wijst hij er dan op, dat dit spreken van de slang door satan's inwerking op één lijn staat met het spreken van de ezelin van Bileam, welk spreken Augustinus toeschrijft aan de inwerking van den Engel, die Bileam tegen kwam.

Dat Augustinus de letterlijke opvatting van het Paradijsverhaal geleerd heeft, kan dus aan geen twijfel onderhevig zijn. En evenmin, dat hij deze letterlijke opvatting niet voorstelt als eeji dispufabele meening waarover ieder denken mag zooals hij ""wil, maar als de opvatting, die de klare en duidelijke zin van het Schriftverhaal eischt.

Zelden volgden we zulk een leerzaam persdeba, t met zóó afdoende weerlegging.

Dr Geelkerken tegen de organische vrijheid in overtreding.

Dr C. Bouma betoogt, dat Dr Geelkerken wel eeft geroepen om de organische Vrijheid inzake exegese en Schriftbeschouwing, doch dat hij zelf zijn leuze ontrouw geworden is. Dr Bouma zegt .m. in „Geref. Kerkbl. v. Dr .& Overijsel":

Dr Geelkerken ging uit van de onbewezen gedachte, 'alsof het tusschen de Synode en hem ging over (zijn) organische en (haar) mechanische Schriftopvatting.

Wat hij onder organische Schriftbeschouwing verstaat, heeft hij in zijn voorwoord gezegd: het organisch opgroeien uit een levenskiem. Zoo vereenigt zich er elk Gereformeerde mee. Maar in de uitwerking der organische gedachte kwam daar nu verder niets van terecht. Toen werd het vervangen door de zijdelings ingedragen gedachten van een geheel waarop het aankomt, terwijl kleine onderdeelen van minder beteekenis zijn. En van hoogere werkelijkheid en historie in anderen zin. Gesteund door een door en door ongerechtvaardigd citeeren van Geref. schrijvers.

Daarna verwijzend naar een 'interview van Dr Geelkerken met de „N. R. C." zegt Dr Bouma:

Vergelijk daarmee nu eens de definitie van Bavinck, die ik nu toch nog even weer wil aanhalen. „De werkzaamheid des Heiligen Geestes bij het schrijven heeft toch daarin bestaan, dat Hij.... die gedachten en woorden, die taal en dien stijl deed opkomen (in het bewustzijn der schrijvers) welke de goddelijke gedachte op de beste wijze.... vertolken konden". Volgens Geelkerken was het slechts een trachten weer te geven in menschelijke beperktheid, dus gebrekkig. Volgens Bavinck was het een op de beste wijze weergeven. Dat is Gereformeerd.

Over de tegenstelling tusschen "Bavinck en Geelkerken lezen we:

Wanneer men weten wil, hoe Bavinck oordeelt over een opvatting als van Dr G., die niet verder dan tot een „trachten weer te geven" komt, leze men wat hij zegt over een onrechtmatig gebruik van den term: organische Schriftbeschouwing.

„Deze organische beschouwing is echter meermalen gelDruikt, om juist aan het eerste, het auteurschap des H. Geestes, afbreuk te doen."

Vervolgens herinnerend aan Ba^nnck's uitlatingen, dat de Schrift „geheel èn in al haar deelen" menschelijk is, maar, ook evenzeer geheel goddelijk, zegt Dr Bouma:

Wat Dr Geelkerken aan den persman heeft gezegd, is dóór en dóór on-Gereformeerd. Dat is géén organische beschouwing, maar dat is of leidt tot de z.g. leer der inspiratio fundamentalis, waarbij men tot den religieus-ethischen inhoud der H. Schrift zich beperkt. Zooals ik nog onlangs iemand hoorde zeggen: „Als we het over de hoofdzaken maar eens zijn". En deze leer der fundamenteele inspiratie is met Gods Woord in strijd.

Hierna wordt deze conclusie genomen:

Het komt op de deelen minder aan, juist omdat de bijbelschrijvers slechts trachtten Gods gedachten weer te geven. "Voor het groote geheel is hun dat gelukt, op de kleine onderdeelen worde dan minder gelet.

Vandaar ook de zoo sterk geaccentueerde eiscli tot vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, een eisch, die naar de definitie van Dr G. weer iets anders moet beteekenen dan de Gereformeerden er aan toekennen. Niet het onderzoek om gebonden aan de Schrift haar te leeren kennen. Maar het onderzoek om, vrij tegenover haar staande, de wetenschap te laten uitmaken wat de gedachten Gods eigenlijk zijn, die in die Schrift slechts menschelijk beperkt en gebrekkig weergegeven zijn.

En daarmee valt het gezag van de Heilige Schrift. Daarmee heeft Dr Geelkerken zich gekeerd tegen de organische Schriftbeschouwing en zich ontwrongen aan het gezag van Gods Woord. Wie zóó tegenover de H. Schrift gaat staan, laat haar in beginsel los.

Het loont de moeite, nu we toCh over Bavinck' spreken, over te nemen wat de heer S. de Jong schrijft in de „Geref. Kerkb. v". Rotterdam". Hij' citeert Bavinck. Aldu^^Éiii^ig •

„Het spreken der slang heeft velen op de gedachte geJjracht, dat dit verhaal een allegorie was, of dat althans de slang geen werkelijk dier was, maar een naam en beeld van de begeerlijkheid, of van den geslachtslust, of voor de dwalende rede, of ook van Satan. Maar deze verklaring is niet aannemelijk; de slang wordt in Gen. 3:1 onder de dieren gerekend; de straf VS. 14, 15 onderstelt een werkelijke slang, en in 2 Gor. 3:11 is Paulus ook van die meening. Ook de mythische opvatting, die later opkwam en bij velen ingang vond, is met de bedoeling van het verhaal, met heel de omgeving, waarin het voorkomt, en met de doorloopende leer der Schrift in strijd. Het spreken der slang is daarom op een andere wijze te verklaren; ongetwijfeld uit de inwerking eener geestelijke, bovenaardsche macht.

Het historisch karakter van het paradijsverhaal werd in de Christelijke kerk, te allen tijde, vastgehouden."

Dr A. Kuyper, redacteur-'''JsSm''het blad, voegt hier nog dit aan toe:

Waar niet ieder de Dogmatiek van Prof. Bavinck bij de hand heeft, maar het bekende populaire werk „Magnalia" wel in ieders bereik is, voegen wij er aan toe, dat in „Magnalia" Prof. Bavinck op gelijke wijze schreef. B.v. pag. 243: „Bij de slang hebben wij zeer zeker niet aan een symbolische verklaring, maar aan een werkelijke slang te denken, want er wordt uitdrukkelijk gezegd dat zij schranderder was dan al het gedierte des velds".

Met Bavinck komt Dr Geelkerken niet ver, al emelt het ook Van citaten" in zijn brochures.

Over de Geheimzinn'igheid 'der Bezwaarden.

Prof. Kuyper, de Vergehjfcing tusschen Dordt en \ ssen opnieuw nitwerkencje, - merkt ogi in „De eraut": - % S ^ ^ ^ ^ ^ : "

Maar deze zelfde Remonstranten, die zoo klaagden over de geheimzinnigheid der Synode, hielden ter zelfder tijd een vergadering te Rotterdam. Niemand werd hier toegelaten dan „vertrouwde personen"; alles gebeurde in het diepste geheim; zelfs de namen van hen, die aan de samenkomst deelnamen, moesten geheim blijven; over hetgeen gesproken en beraadslaagd werd, mocht geen woord naar buiten uitlekken; men moest met een plechtige belofte zich daartoe verbinden. En hier werden nu zeer gewichtige besluiten genomen om aan de beslissing der Synode zich niet te onderwerpen,

. een geheime organisatie in het leven geroepen om tegen de beslissingen der Synode zich te verzetten en overal soheurkerken te vormen. Een conspiratie in den meest letterlijken zin. De handelingen dezer geheime vergadering te Rotterdam hebben nooit het Hcht gezien. Het was al een werk der duisternis.

De toepassing' laat zich vanzelf maken. D's v. Lummel zegt-ervan in de „€rer. Kerkb. cl. Brielle":

Men houdt vergaderingen van „bezwaarde" broeders.

Uit die vergaderingen worden leden der Kerk g e-w e e r d, als zij niet eerst verklaren te willen protesteeren tegen het besluit van de Synode.

Zij, die over de geheime vergaderingen van de Synode zoo hoog van den toren hebben geblazen, houden zelf hunne afzonderlijke vergaderingen, in het geheim.

Net als de Synode beraadslagen zij, maar dan in „onkerkelijke" samenkomsten en maken daarvan niets meer bekend dan wat zij kwijt willen wezen.

En Prof. Bouwman schi-ijft in „De Bazuin":

Er komt dus een factiegeest op, die vooral zal trachten onrust en verdeeldheid te bewerken.

Aan de vruchten kent men den boom.

Ja, aan de vruchten kent men den boom.

Dr Geelkerken's manier van handelen, die langen tijd niet duidelijk was en dus buiten bespreking blijven moest van wie hem niet wilden veroordeelen zonder voMoende kennis van zaken, stuit bij' den dag meer tegen de borst.

Maxnix zegt erVaii in „Gron. Kerkbl.":

Het lijkt mij toe een werk te zijn, als de Communisten aandurven in den Staat en in de Maatschappij, het stelsel van de „cel".

En Dr W. A. v. Es laat zich' aldus uit:

Dr G. staat nu buiten het verband onzer kerken. Dat hij desniettemin toch zich als leider van een in onze kerken interne beweging zou blijven gedragen, en deze leiding ook zou worden aanvaard, zou niet consekwent zijn, en ook een ontoelaatbaar karakter dragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's