GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de wetenschap en derzelver trekking doior Dr , 1. G-. Geelkerken, uit den greep-van Assen.

Men weet, dat nog altijd het liedeke wordt aangeheven, dat de wetenschap door Assen in de knel geraakt is, en dat Dr 'Geelkerken haar uit dit Synodale diensthuis heeft uitgeleid, en al verder uitleiden zal.

Het is goed, daarover nog eens na te denk'en. Opdat wij geen knikkebollen worden.

Het nieuwste staaltje van de , , logica" en de , , wetenschappelijke" redeneermethode van Dr Geelkerken is, dat hij tegenwoordig uit de bestaanswij'ze van een ziel conclusies trekt over de bestaanswij'ze van een b o o m. Hoe dit bedoeld is leere de vlijitige leerling uit Dr Geelkerkeii's betoog tegen Prof. Hoekstra. Deze had gezegd, dat de beide bekende paradijsboomen óf zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden waren, óf anders behoorden tot de ideëele werkelijkheden, , , d.i. tol de wereld der gedachten", hetgeen we citeeren Prof. Hoekstra zelf — , , hetgeen er toe leiden moet het geheele paradijs, met Adam en Eva er bij', op te vatten als ideëele, gedachte werkelijkheden".

Dr Geelkerken toonde zich hierover zeer verbaasd; en liet doorschemeren, dat hij' dat van een hoogleeraar, die de w ij s b e g e e r t e doceert, nog al heel erg onwijsgeerig achtte. Hij' zag, want met Kant moet immers gerekend woTden(? ), hij' zag niet 2, maar 3 mogelijkheden, en redeneerde (in de „Overt. Kerkb."):

„Onze ziel b.v. is niet zintuigelijk waarneembaar, maar evenmin is zij een idee, een gedachteding. Zij behoort wel degelijk tot een andere werkelijkheid dan de z i n t u i g e 1 ij k waarneembare óf de slechts gedachte. God is niet „met handen te tasten" en „niet met oogen te zien" en toch is Hij niet een „ideëele werkelijkheid".

En dit geldt niet alleen van wat behoort tot de geestelijke wereld, maar ook van heel veel, dat tot de s t o f f e 1 ij k e wereld wordt gerekend. Zoo was tot voor kort allerlei" wat wij n u kennen, als b.v. radio-verschijnselen, zintuigelijk voor ons niet waarneembaar, terwijl het dank zij de uitvinding van allerlei werlctuigen thans wel onder het bereik onzer zintuigelijke waarneming kan worden gebracht.

Tot mijn niet geringe verbazing las ik, dat één van Dr Geelkerkeii's verdedigers deze wetenschappelijke kromtaai (van „ziel" tot , , boom") een „afdoend" antwoord achtte. Prof. Hoekstra geeft in „De Bazuin" dit bescheid:

Nu lioude Dr Geelkerken het mij ten goede, wanneer ik zeg, dat ik met niet geringe verbazing gelezen heb, welke mogelijkheden hij aangaande de werkelijkheden van Gen. 2 en 3 stelt. Ieder student, die de propaedeutische colleges in de philosophic niet geheel zonder vrucht gevolgd heeft, weet, welke soorten van „zijn" of van werkelijkheid er bestaan. En hij kan deze propaedeutische wijsheid gerust bij mij als bekend veronderstellen.

Hei gaat er echter bij het punt dat in geding is niet over, welke mogelijkheden in het afgetrokkene zouden kunnen opgenoemd worden, maar met wat voor soort van werkelijkheid wij bij den boom der kennis des goeds en des kwaads te doen hebben.

De opvatting, dat de boom der kennis des goeds en des kwaads een geest zou geweest zijn, is door mij niet genoemd, omdat ik een dergelijken onzin Dr G. allerminst wilde toedichten. Zulk een opvatting is onschriftuurlijk, is onwetenschappelijk, is in één woord absurd, het weerleggen niet waard.

De tweede opmerking, dat er stoffelijke dingen zijn, die niet met de zintuigen worden waargenomen, 5^* snijdt in dit verband evenmin hout. Er zijn onge-"^ " twijfeld stoffelijke dingen, die wij met onze organen niet waarnemen, maar die toch wel zintuiglijk waarneem baar zijn, omdat de mensch door middel van vernuftig uitgedachte instrumenten de capaciteiten van zijn organen enorm kan opvoeren. Er is een directe en een indirecte waarneming. Maar een dergelijke • opvatting, dat de boomen van Gen. 2 en .3 stoffelijke werkelijkheden waren, die niet zintuiglijk waarneembaar zijn geweest, moet dadelijk ter zijde gesteld worden, omdat de H. Schrift leert, dat de Heere het geboomte in Edens hof — waaronder de boom des levens en den boom der kennis des goeds en des kwaads — uit de aarde had doen uitspruiten, en dit geboomte begeerlijk was voor het gezicht en vruchtdragend. De vrouw zag, dat de boom der kennis des goeds en des kwaads goed was tot spijze. Dat de boomen stoffelijke en tegelijk niet waarneembare werkelijkheden waren, is een opvatting, die de H. Schrift rechtstreeks weerspreekt.

Dit lijkt mij meer „afdoiende". Om Dr Geelkerken recht te doen, vragen we nog even d.e aandacht voor dit letterlijk citaat van zijïi — Ds Buskes vergeve het niet zoo-zeer mij, als wel zijn collega — „verstandelijk betoo'g" (want zoo is het bedoeld, en Ds Buskes zegt, dat hij' daarom niets geeft):

Ik kan mij dus indenken, dat ook de boom der kennis des goeds en des kwaads en de boom des levens, waarvan Genesis 3 ons bericht, geen zintuigelijk waarneembai'e boomen geweest zijn als onze gewone boomen, en evenmin slechts de aanduiding zijn eener ideëel e, gedachte werkelijkheid, maar •dat er door. Gods genadige openbaring ons door wordt aangewezen een w e r k e 1 ij k h e i d in den staat der rechtheid, waarvan wij ons slechts met benadering in onzen tegenwoordigen toestand met behulp dezer Schriftgegevens een voorstelling kunnen maken, doch dank zij de duidelijkheid van het Schriftverhaal toch • wel zóó, dat wij den z i n dezer Schriftmededeelingeh genoegzaam verstaan voor ons geloofsleven.

Hierop antwoordt Prof. Hoekstra nu weer aan Dr Geelkerken:

Dit antwoord is zeer onbevredigend. Wat is de boom der kennis des goeds en des kwaads voor een werkelijkheid geweest?

Geen • zintuiglijk waarneembare werkelijkheid, zegt Dr Geelkerken. Ook geen ideëele, gedachte werkelijkheid.

Maar een werkelijklreid, waarvan wij ons slechts bij benadering een voorstelling kunnen maken.

Evenwel, Dr Geelkerken benadert deze werkelijkheid geen oogenblik. Hij zegt niet, wat voor soort van werkelijkheid die boomen wel geweest kunnen zijn, ook niet bij benadering. Hij laat ons heelemaal in 't donker. Met uiterst vage aanduidingen komen we geen stap verder. Wij krijgen dan in den staat der rechtheid boomen van een geheimzinnige werkelijkheid, een werkelijkheid waar men alles van maken kan. Dr Geelkerken, die aan anderen, en terecht, den eisch stelt dat ze niet in hun methode onwetenschappelijk zullen worden, mag zich zelf wel eens afvragen of het wetenschappelijk is met zulke vage en onbelijnde begrippen voor den dag te komen. Wie den inhoud van een stelling waarvoor hij strijdt niet kan aangeven, doet beter te zwijgen en te wachten tot zijn inzicht helderder geworden is.

Verder is zulk een vluchten in het rijk der mysterieuze werkelijkheden niet in overeenstemming met hetgeen de H. Schrift van zich zelf belijdt, n.l. dat ze duidelijk is. Alles wat met de verlossing onzer zielen in verband staat deelt zij in zulk een taal mede, dat de eenvoudigen het kunnen verstaan. Wie de paradijsboomen opvat als vrijwel onkenbare werkelijkheden doet te kort aan de duidelijkheid der Schrift.

Hierna wordt aldus conclusie genomen ten aanzien zoowel van „geloof" "als „wetenschap" in het proces-Geelkerken:

Ten slotte is ook hier weer het bezwaar, dat Dr Geelkerken ruimte wil laten voor het gevoelen, dat de boom der kennis des goeds en des kwaads en de boom des levens geen zintuiglijk waarneembare boomen zijn geweest. Waar nu de H. Schrift met duidelijke woorden mededeelt, dat er in het paradijs boomen waren en onder, dezen de boom der kennis des goeds en des kwaads, en deze boom door de vrouw is gezien en de vrucht door de vrouw is genomen, mag geen Gereformeerd theoloog stellen, dat die boom niet gezien, niet zintuigelijk waarneembaar is geweest. Dit zou ongehoorzaamheid zijn aan het Woord Gods. Het zou een poging zijn, om aan de klem van het Goddelijk gezag der H. Schrift zich te ontwringen.

We moeten dus constateeren, dat het door Dr Geelkerken beschreven gevoelen aangaande de soort van werkelijkheid der paradijsboomen niet in overeenstemming is met hetgeen de H. Schrift zelve zegt, en dat het aan den wetenschappelijken eisch niet voldoet.

In dit debat komt ook ter sprake: de lee-r van de „duidelijkheid" der H. Schrift. Dezer dagen werd publiek, hoe Dr G. dienomtrent redeneert. Hij' theologiseert tegenwoordig met behulp van Chineezen, vliegmachines en Delftsche studenten. ,

Aldus.

Stel, er is een Chinees, die nog noioit een vliegmachine heeft gezien of er ook nog nooit ook maar de flauwste vooirstelling van gehad heeft. Ook weet de man niet, wat bommen zijn, noch. hoe men bommen werpt uit een vliegmachine. Stel nu voor, dat er iemand komt, die de „zegeningen" van de Westersche cultuur kent, en dus met dat bommenstrooien uit vliegmachines perfect op de hoogte is, en stel, dat deze man den onwetenden Chinees hierover leeren wil. Hoe moet hij dat doen? Hij kan niet spreken in de nauwkeurige taal van de griezelige bommige werkelijkheid, want de Chinees zou er dan over moeten oordeelenj als een blinde over de kleuren. 'Nu zegt "de leeraar der bommen-wijsheid: ge moet u voorstellen een reusachtig groeten vogel, die vliegt boven in d© lucht. En die vogel werpt in zijn vlucht plotseling een heel reusachtig ei naar benüjden en als dat ei dan den grond raakt, dan berst het en verspreidt overal om zich heen de onaangenaamheid van "den ^ood, etc. Dan heeft de man toch een zekere voorstelling. En als hij later nog eens student in Delft wordt, en ingewijd wordt in al de geheimen van techniek van vliegmachines e.d., dan zal hij zoo bij zichzelf denken: mijn leeraar heeft het gezegd in een taal, die zich bij' mijti bevatting aansloot; en nu ik alles achteraf zie, zeg ik: hij had toch gelijk. De werkelijkheid werd me verteld; alleen de vorm, de inkleeding van het verhaal is nu voorbijgaand gebleken.

Zoo ook heeft God ons over het paradijs gesproken. Sprak hij niet in beelden, dan zouden wij er niets van vatten, net als de Chinees. Maar alsi we later (wanneer? ? ? K. S.) beter zullen inzien, zullen we toch beseffen: die vorm van voorstelling was voor het doel treffend.

We zeggen er maar niet meer van, dan dat we niet begrijpen, hoe iemand, die wetenschappelijk EN gereformeerd heeten wil, dit voor wijisheid uitgeven kan. Wat blijft er over van de „duidelijkheid" van de Schrift? Wat van het karakter der „openbaring", beschreven volgens Bavinck, dien Dr Geelkerken zoo druk citeerde, en die hier totaal genegeerd en tegengesproken wordt? Wat van de Encycl. van Dr Kuyper? Niets, niets. Bewijzen gaf ik uit de pers reeds vroeger. Begrijpt Dr G. nu werkelijk geen oogenblik, dat zijn he el e „organische" „inspiratie" hier totaal verloren gaat, zoowel wat het „organische", als wat de „inspiratie" JDotreft? Geen grooter mechanisch gebonden e, dan een bij'belschrijver, die zóó de Chineezen doceert over een wijsheid, die zijn eigen Chineesch vernuft ook geen oogenblik kan doorgronden en die hem al Ierwerk tuigelijkst wordt gedicteerd, op dit standpunt. En dan staan ze. in de vergaderingen, waar men de wetensdiap: , redden zal, te applaudisseeren als of het ©i van Columbus gansch ongevaarlijk gebarsten is. En af te geven op platfcelandsdominees, die de wetenschap niet bijilionden.. Het is me daar de wetenschap wél!-'^^^'

Deze dingen worden niet door Mf'^, Centraal Comité" gepubliceerd, misschien; en mogelijk acht Dr Geelkerken onze menschen „nog niet rijp" om deze wijsheid te lezen (want hiji mag dat we zeggen, alleen een ander niet). Ze waren ook niet rijp, blijkbaar, om te verdragen, dat opi deze eivergadering gefloten werd, toen iemand sprak ten gunste van een predikant, dien Dr Geelkerken geen herder vond, omdat hij niet bij deze schaapjes wilde vertoeven. Maar ik zeg met Ds v. d. Brink: „"de vensters open". Is 't niet zoo? De menschen moeten weten, wat ze aan Dr G. hebben.

Want nog eens: men kan zich over dit populair geredeneer verbazen. Daar in Indië verwondert men zich ook. Ds A. Ringnalda schrijft in „Geref. Kbl. Ned. O.-Indië":

Als „Het Zoeklicht" van de kwestie-G. gebruik maakt, het pleit te voeren voor zijn methode van exegese, komt Ds Schilder daar in „De Reformatie", van 14 Aug. 1925, pg. .347, aanstonds tegen ojp, o.a. met deze woorden aan het adres van genoemd blad: „gelooft gij, dat de geschiedbeschrijving van Genesis èn de vertolking van visioenen van een ziener, die „in den geest" is, ieder op eigen wijze haar voorstellingen schept en het dus tastbare dwaasheid is, die twee uit te leggen op een manier, die het onderscheiden karakter daarvan geheel uit het oog verliest''?

Hiermee brengt Ds Sch. slechts op zijn wijze tot uitdrukking wat reeds algemeen en al lang erkend is, dat de verschillende deelen der Schrift een eigen methode van exegese eischen, al naarmate ze tot de historische, symbolische, profetische, poëtische deelen behooren.

Maai dit is toch nog maar een eerste schrede. Hiermee zijn we nog maar aan het begin van de regels die voor exegese moeten gesteld worden.

Volkomen terecht zegt Ds Ringnalda: dat dit te erkennen, j, nOig maar een eerste schrede" is. Desondanks schijnt deze „eerste schrede" door dr GeelkerTcen weer te moeten worden overgedaan. Hij; heeft al dadelijk, volgens niet weersproken bericht, de menschen, die hem over het paradi|sVerhaaI kwamen spreken, gevraagd, wat ze dan wel dachten van het tweesnijdend scherp zwaard dat uit Christus' mond ging in de Openbaring van Johannes. Waarom dit niet letterlijk en het verhaal in Genesis wél? En nu komt uit zijn mond weer het verhaal van het barstende ei; hij; voelt niet, dat zulk~©en bewering de mechanische inspiratie onderstelt, en weet ook niet, bedenkt tenminste niet, dat zulk een door den schrijiver zelf gegeven onderricht desnoods zou bestaanbaar zijh bij een apo kalyps, maar in geen geval bij een schrijver van een historisch boek. Dr G. ligt niet alleen met de organische inspiratie overhoop', maar ook met de eerste beginselen van exegese en hermeneutiek. Dat is gewoonlijk niet erg; maar het is wél heel erg voor iemand, die optreedt als protector van de-„wetenschap" en als organisator tegen die onwetenschappelijke synode. Het is een gro-ote warwinkel. M.en klotst alles door elkaar; historische boeken worden uitgelegd naar apokalyptische en omgekeerd. En Ds Buskes laat zich ook al van de wijs brengen. Hij wilde ook de uitlegging van Genesis, 3 behandelen door een verwijzing naar Openbaring 20. Men leze „De Sta»daard":

Ook bij gemeenschappelijke onderwerping aan dezelfde schriftbeschouwing moeten persoonlijke vrijheden^ en inzichten op onderdeelen, den vorm betreffende, mogelijk blijven. Spreker toonde deze stelling aan met zeer uitvoerige bewijzen, opvattingen over Openbaringen 20.

In wat voor wereld leven we toch? Ds'Buskes laat de argumenten van de synode heel rustig liggen; warït ze zijn hem te „verstandelijk". Inmiddels komt hij' toch op het terrein der verstandelijkheid terecht, alleen om er een vergissing te debiteeren. Want de onderscheiden uitlegging van een visioen tast het feit niet aan. Maar Dr G. wordt beschuldigd van opheffing der historische werkelijkheid.

Dr G. kan zich niet met een paar hooge woorden afmaken van opmerkingen als van Ds Brouwer inde „Rijnl. Kerkb.":

Hij weet niet, wat hij wil. Of, en dat is ook mogelijk, hij heeft nog niet genoeg doorgedacht en mist den moed om met een andere verklaring voor den dag te komen. Op zich zelf is zoo iets denkbaar en toelaatbaar in de studie.

Dit is onverantwoordelijk nu het een fundamenteel stuk der waarheid geldt. Wie wil afbreken, moet klaar zijn met zijn bouwplan en niet om een „mogelijkheid" de kerk in rep en roer brengen.

Het is niet te verdedigen een twistappel op te werpen zonder zelf zich bewust te zijn van zijn doel en vaste overtuiging.

Dr Geelkerken kan geen leider zijn. Hij wordt geleid. Door wie? Door de wijsbegeerte? Het is een vraag.

Ik ben het hiermee eens, behalve met het laatste zinnetje. Of Dr G. van de wijsbegeerte „geleid" wordt, is voor mij geen vraag. Hij treedt haar eerste regelen en begrippen met „meetingsvoeten"..|

I Wat het beeld van vogel, ei en Chinees betreft, men heeft Dr Geelkerken publiek gevraagd, of dit dan geen inhalen was van de „symb odische opvatting" van het paradij'sverhaal, die hij toch beweerde te verwerpen. Het antwoord is liij', naar men zegt, schuldig gebleven. '-^^^^^' *

Wie indertijd in deze rubriek' gevolgcoi-ééft, wat^ ik van Dr Bouma en anderen aanhaalde, kan weten, dat de ei-theologie van Dr Geelkerken met Bavinck in strijd komt, maar dat Ds Heida te Vlaardingen in zijn kerkbode dichter bij Bavinck blijft, ook met betrekking tot de „helderheid" van de Schrift:

Toen Hij dat liet beschrijven als historie, wist Hij zeker in welk een vorm wij dat verhaal noödig hadden en daarvoor gebruikt Hij. Zijn knecht. Als dat verhaal er niet een is van feiten en realiteiten, als boomen daar gelijk moeten staan met hoogere realiteiten, die veel gelijken op luchtspiegelingen in een fata morgana, dan is het verhaal uit Gen. 2 en 3-hoogstens een monotheïstische legende, waarbij de Israëlieten de eenheid Gods hebben ingeschoven en overigens het in omloop zijnde volksverhaal maar hebben overgenomen, zooals het reilde en zeilde op de Oostersche wateren.

En over de bewering, dat men op het standpunt van Dr G. toch „het feit" van-.den; ..val overhoudt, - rs zegt Ds Heida: y^tmmi^ismm _ ^

Immers dat zou hetzelfde wezen als een bewering: hoewel ik niet geloof, dat ergens een huis staat, kan ik toch verstaan, dat er een stad ligt, hoewel er van geen boom der kennis des goeds en des kwaads sprake was en een boom des levens mag worden weggedacht en weggeëxegetiseerd, kan ik toch best verstaan, wat dat verhaal van den val beduidt, eer ik toch de Heilige Schrift als Woord Gods.

De Gereformeerde Kerken en allen die hier in werkelijkheid buigen voor Gods Woord zeggen: Dr Geelkerken, dat is geen werkelijk aanvaarden van Gods AVoord, dat is slechts een aanvaarden in naam.

In gelijken zin spreekt Dr S. O. .Los in de „Haagsche Kerkb.", als hij' handelt over de gemeente van Dr Geelkerken:

Ook gaf ze wel een nadere verldaring in het licht van haar gedragslijn, maar een andere opvatting van de betwiste Bijbelhoofdstuklcen gaf ze nog niet. Ze wil alleen den weg open houden voor een betere verklaring van dit deel van Gods Woord. Het komt ons echter voor, dat zulks niet mogelijk is. Immers als men de middellijke verzoeking door satan opheft en de onmiddellijke kiest, hoe blijft er dan plaats voor de erfschuld en de bevrijding daarvan door den zoendood van Christus?

Het is zeker kortzichtigheid aan onze zijde, maar het is ons niet recht duidelijk waar de dissentieerende broeders heen willen. Al doen we nog zoozeer ons best om in hun standpunt in te komen het gelukt ons niet, want al wat ze ons meedeelen is vaag ejig, negatief.

We besluiten met een opmerking van Ds Pontier te Maasdijk in de „Westl. Kerkb.". Hij herinnert eerst _aan deze uitlating van Dr G. zelf:

De nieuwe kennis van de Oud-Oostersche wereld heeft met de vraag: realiteit of niet, niets te maken; dit is een vraag van geloof.

En daarop geeft Ds Pontier dit antwoord

Uit dit antwoord volgt m.i., dat de quaestie van de zintuigelijk-waarneembaarheid der boomen en van de slang en haar spreken nooit door eenige wetenschap kan worden uitgemaakt, of liever hieruit volgt, dat Dr G. het zelf toegeeft, meer of minder bedoeld, En met een algemeene opmerking, dat mét de gegevens van de wetenschap, die zich met de oud-Oostersche wereld bezig houdt, rekening moet worden gehouden bij de uitlegging der Heilige Schrift, is natuurlijk iedereen het van harte eens. Alleen maar dat rekening houden met die gegevens mag ook nooit onder den schijn van betere verklaring ons de Schrift rooven of aan haar gezag te kort doen.

Zoo meenen wij ook te hebben aangetoond, dat ook deze grond, door Dr G. genoemd, niets ter zake doet, en in niets de vrijheid der wetenschap en der exegese wordt aangerand.

Voorloopig genoeg. Het is vervelend, elke week deze dingen te repeteeren. Maar het is, geloof ik, een plicht. Wie zod door en door verward en verwarrend redeneert, en zelfs de studentenwij'sheid van eerstbeginnenden in het aangezicht slaat, om daarmee de menschen in het gelid te roepen, moet iir het aangezicht worden weerstaan. Het moet, om der wille van de waarheid en ook om den wa'arachtigen vrede. Wanneer volgen de speechers op de meeting' eens den draad van het rappoxt der bynoide? Dat zou heel wat vruchtbaarder zijn, dan een dooreenhaspelen van Openbaring 20 ©n Gen. 3, waarover Ds Ringnalda zich zoo terecht verwondert, als het bestaanbaar blijkt bij studeerende menschen:

Het ei... ei, ei.

Ds Hogenbirk zegt met zijn fijne ironie in de „Charloische Kerkb.":

Het is meer voorgekomen, dat er menschen waren, die dachten: „Wij weten het". En die zijn toen door een goeden vriend alzoo getracteerd, dat hij hen wat in bet zonnetje heeft gezet als „het volk, met hetwelk de wijsheid zou sterven". Later is ook wel uitgekomen, dat die vriend het niet zoo verkeerd heefit •gezien. Er is meer van te lezen in zeker bijbelboek.

Een mensch met een gewoon verstand weet som? niet, wat hij' leest. . '

•• •; „As ik niet bij m'n hart ben, doe ik rare dingen", zei Piet laatst tot z'n vrouw. En zij antwoordde: „Dat is zonde, man!" Daar moet ik veel aan denken tegenwoordig.

Verschil in 'b ehandeling?

Pro: f. Grosheide zegt in het „Noord-Holl. Kerkbl.":

Van verschillende kanten wordt de bewering geuit, dat er in onze kerken op dit oogenblik onderscheid wordt gemaakt. Toen de Synode van Assen had vastgesteld, dat er tegen de meening van dr Geelkerken ernstige bezwaren waren in te brengeen, 'heelH; ze hem zonder meer veroordeeld. Maar aan verschülende predikanten werdt thans door de classes toegestaan een gravamen in te brengen tegen de besluiten der Synode. Een ander onderscheid is, dat me"n de predikanten lastig valt, hun zelfs het brood ontneemt, terwijl men gemeenteleden, ook al komen ze er publiek voor uit, dat ze het met Dr Geelkerken eens zijn, rustig hun gang laat gaan, hoewel er voor hen in het maatschappeüjke leven niets op het spel staat. Het vermoeden is zelfs al geuit, dat dit laatste een soort terugkrabbelen beteekende. Dr Geelkerken zou vele aanhangers hebben onder de meer op den voorgrond tredende leden onzer kerken. Men wil die broeders en zusters niet gaarne verliezen en laat ze daarom maar met rust. Ook in het eerstgenoemde zou aan den dag treden, dat de tegenstanders van Dr Geelkerken water in den wijn hebben gedaan en niet zoo beslist meer durven optreden als in het eerst.

Hiertegen vo^ert Prof. G. aan:

Dr Geelkerken had bepaalde uitlatingen gedaan. Die zijn ter Synode zelf onderzocht. Tegen het dogmatisch-exegetisch rapport zijn door Dr Geelkerken geen zakelijke bezwaren ter Synode ingebracht. Stel dat hij een gravamen had gehad, dan had hij dat aan de Synode moeten voorleggen en dan had de Synode daarover moeten beslissen.

Op dit oogenblik is de Synode niet bijeen. Nu zijn er enkele predikanten, die tegen een deel der dogmatische uitspraken der Synode 'bezwaren hebben. Bezwaren, die ze kunnen en willen formuleeren, ten deele reeds geformuleerd hebben. Daarover moet de Synode beslissen. Wie zal het anders doen? Maar als de Syno'de niet bijeen is, kan ze daar niet over beslissen. Het moet dus vanzelf wachten, hetzij tot deze Synode weer bijeenkomt, hetzij tot de Synode van 1927.

Tegenover de ook door „De Maasbode" verbreide meening, dat de Synode, d'oor een gravamen toe te laten, toch eigenlijk weer ontkent, dat haar uitspraak bindend is, hoewel ze Dr G. er aan heeft willen binden, merkt Prof. G. op:

Een andere kwestie. Men kan natuurlijk geen gravamen of bezwaar hebben tegen alle uitspraken der Synode of tegen een groot stuk der belijdenis. Is dat het geval, dan moet eenvoudig vastgesteld worden, dat men het met de uitspraken der kerk niet eens is en men moet de kerk verlaten. Men kan op grond van Gods Woord een gravamen hebben tegen een enkele uitspraak. Dat is toelaatbaar, mits het op do rechte wijze wordt ingebracht.

Tenslotte zegt de hoogleeraar met betrekking tot •ie gemeenteleden:

En nu de gemeenteleden.

Vergete men toch niet, dat aan een Dienaar des Woords andere eischen zijn te stellen voor de vervulMng van zijn ambtelijke bediening, dan aan een gemeentelid om in de kerk te" büjven. Dr Geelkerken is wel door de Generale. Synode uit zijn ambt ontzet. maar niet gecensureerd als gemeentelid. Dat laatste zou in den regel een Synode zelfs niet kunnen doen. Dr Geelkerken heeft zich feitehjk van de Gereformeerd^ kerk afgescheiden, daardoor komt de vraag, of hij gecensureerd m^oet worden, niet meer aan de orde. Maar op het oogenblik. van zijn schorsing was hij gemeentelid van onverkorten rechte. Bij een predikant is de vraag, wat zal hij prediken. Conformeeren is dan ook verklaard als ten grondslag leggen aan zijn predikiirg.* Een gemeentelid predikt niet. Men overwege.

Scherp?

Een héél énkele lezer merkt op', dat de bestrijlding van Dr G. wel eens wat scherp is. Ik wil het wel gelO'Oven. De eer van "de kerken gedoogt niet, dat men hier met liefheid om de kwesties heendraait. Liefde, die de kerken meer acht dan een persoO'U, die haar week aan week bestrijdt opi de lichtzinnigste wijze, moet scherp zijn; men moest wat meer hebben van de liefde', die in het nieuwe Testament naar scherpe woorden zoekt; mits maar de bedoeling is, 'de waarheid' te dienen. Men vergete ook niet, dat, als we een andereai toon aanslaan. Dr Geelkerken tooh geen andere woorden daarvoor over heeft, dan „zalvend" en „onlieilig". Wat dunkt u hiervan (het is uit de „Overt. Kerkb."), dat

men te Assen op zoo genoegelijke manier zijn verdriet verzette over 'dien „dwalenden broeder", dien men tot zijn ziel-verscheurende smart niet „behouden" kon en voor wien men de Kerken zoo zalvend •opwekte te bidden".

Laat ons maar niet zalven, maar zeggen, waar het op staat. Blijven dan de argumenten weg, dan is het in elk geval niet vanwege de zalving, die Dr 'G. niet aanstaat. En heeft Prof. Buij'tendijk niet eens heel ontledend geschreven over verontwaardiging?

De „goê gemeente" en nog wait.

Ds Hogenbirk in zijn reeds genoemd blad zegt:

Wij hebben hier ook geen bezwaarden, voor zoover ons bekend is. Dat is ook een dankzegging waard. De Open Brief kan dus onder ons gelezen en genoten worden.

ïlet bovenbedoelde blad heeft ook gezegd, dat het schrijven der Synode „op de goê gemeente wel i n-d r u k zal maken", zonder zich erover uit te laten, of het zich daarover verblijden zal. Nu, het zij den geachten schrijver tot verkwikking te vernemen, dat hij in dezen zeer juist ziet.

We hooren thans niet meer zooveel over de eenvoudige, vrome zielen, die het zoo hartroerend eens waren met „de bezwaren". Ze zijn nu in „de goê gemeente" herdoopt. En wie overbleven — dat zijn de maimen, die voor ouderling of diaken in aanmerking komen, maar als 't zoo doorgaat met die snoode Synode, zich afzijdig zullen houden en.... Zondags maar eenmaal zullen kerken.

Ja, dat moeten ze maar doen, eenmaal kerken — dan komen ze gauw op de nominatie.... En als ze dan niet meer betalen, krijgen ze het nog gemakkelijker, zoo komt er tijd om zich volop aan „de bezwaren" te wijden.

Als men bedenkt, dat het stuk, dat op' de j, gotê gemeente" wel indruk makken zal, de „Open Brief" van de Synode is, dan is het een vreugd', te constateere'n, dat ds J. C. Rullmann van Utrecht zich eveneens tO't die „goê gemeente" rekent. Ds Kunst wijst in de „Geld. Kerkb." op dfeza uitlating van Ds R. in de „Utr. Kerkb.":

Deze Open Brief bedoelt duidelijk te maken, waarom het in de zaak-Dr Geelkerken eigenlijk gaat. En na onbevooroordeelde lezing van deze brochure zal nu zeker wel elk goed-Gereformeerde inzien, hoe noodzakelijk het voor onze kerken was om te handhaven, „dat de duidelijke mededeelingen der Schrift aangaande 'de beide bizondere Paradijsboomen en de slang en haar spreken zonder eenig voorbehoud moeten worden aanvaard". i'-^'^Sim^mi vf-W'-i3''^

'•••-••; ', - '»f.3< 5ffifc> •• ..-•..'-•.ï***; !--Ds Kunst voegt daaraan deze opmerking toe*:

Mij dunkt dat deze beoordeeling, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, wel zonneklaar toont aan welke zijde Ds Rullmann staat.

Zoo ontvalt inderdaad aan de bezwaarde broeders de ééne steun na de andere.

Moge het tot nadenken stemmen!

Neen, geen Schadenfreude deed ons bovenstaand • opnemen, maar de ernstige overtuiging dat onze bezwaarde hroeders en zusters óf zich onbewust hebben laten in de war brengen óf helaas! in dit stuk niet gereformeerd denken.

Wat dezen laatsten wensch betreft, spreekt Ds SchaafSma in de „Brielsche Kerkb." zich, na enkele zeer kalme artikelen, aldus uit:

Dr G. en de zijnen hebben een zwaren gang te gaan, als ze in de richting van Assen moeten komen. En toch dien gang niet te gaan, daartoe hebben ze alleen het recht zoo hun conscientie hun dat verbiedt. Is dat zoo? Is er werkelijk principieel verschil, of mag de gedachte aan mogelijk misverstand nog worden vastgehouden? Als dit laatste waar is en waar mag blijken, laat dan een enkele opmerking worden gemaakt. Oorlogsmentaliteit drukt zich anders uit dan vredesgezindheid. Zoodra deze laatste er is, worden van weerskanten de beschouwingen er door beheerscht. En hoe zwaar de taak dan is van hen 'die thans buiten verband leven, ze mogen weten dat hun daad veel leed zal veranderen in blijdschap.

Op onderscheiden manier zou men den goeden kant kunnen uitgaan, j^isschien was een van de eerste maatregelen, dat de Co-mité's van Actie voorloopig eens werden commissie van studie en dus een soort vai7. voorboden van de door Dr G.'s aanhangers gevraagde commissie van stud i e. Men zou dan met argumenten mo'eten komen; en dat is altijd een poging tO't weldadigheid.

Het tweede zou zijn — en dat is nu heusch' geen grapje — een tijdlang naar het buitenland toe, maar dan in 'denzelfden geest als Ds Gispen er geweest is (Ds Gispen uit GrO'ningen), die in „De Bazuin" zegt: ^ '

Niog meer dan vroeger staat het voor mij vast, dat wij Nederlandsche Gereformeerden onzen rijkdom eenvoudig niet verstaan en daarom zoo schuldig voor God ons maken als we gaan stuk slaan dat groote geschenk van God ons gegeven.

Met meer dan één collega uit Zwitserland en Duitschland kwam ik in. aanraking. Als ze dan hoorden' van ons kerkelijk leven, van ons christelijk hooger, , middelbaar en langer onderwijs, dan teekende de verbazing zich vaak op hun gezicht af. Zelfs een breedontwikkeld officier uit het Grieksche leger liet zich inlichten 'Over het Calvinisme.

Wat zou het voor menig Gereformeerden Nederlander, die zijn kerkelijken rijkdom niet half verstaat, misschien goed wezen eens geruimen tijd te moeten verkeeren in een land, dat bijna alles mist wat het •onze zoo ruimschoots bezitten mag. Of is het niet bedroevend dat een Zwitsersch predikant me verklaren moest, dat er in zijn land bijna geen Calvinisten meer waren. En bij ons zijn die er nog bij duizenden, kon Ik hem met een dankbaar en blij hart antwoorden.

Ik weet van meer menschen, die in het buitenland een tijdlang moesten zijn en tienmaal positiever en behoudener (niet in valsch-dO'nservatieven, maar in „organisch-positieven" zin) terugkwamen, dan ze gegaan waren. Ze hadden eens gezien, wat wij in Nederland op het spel zetten, als we aan het scheuren gaan.

Protestantsch gevO'e 1 etc.

In „De Heraut" schrijft Prof. Kuyp'er tegen den heer J. C. Wirtz, die de Synode van Assen had geeritiseerd, o.m. het vO'lgende:

Ernstiger verschil van meening is eerst gebleken, toen na de weigering van Dr Geelkerken om de hem voorgelegde verklaring te teekenen, de vraag aan de orde kwam, hoe nu met hem moest gehandeld worden en daarna, toen hij geschorst werd en deze schorsing noch door hem noch door zijn kerkeraad erkend werd, hoe de Synode hiertegenover had op te treden. Bij het besluit tot schorsing van Dr Geelkerken hebben Dr van Es en br. Brandsma bezwaar gemaakt, en de laatste heeft, toen in de besloten vergadering gestemd werd, zijn stem tegen uitgebracht. Eerst daarna heeft hij op^ aandrang van'de Zeeuwsche afgevaardigden, die met' hem afzonderlijk hebben gesproken, zich geconformeerd. Terwijl bij het beshüt in zake de afzetting der kerkeraadsleden, (br. Brandsma was afwezig) Pror. Greijdanus tegen heeft gestemd en Dr van Es wel vóór heeft gestemd, maar onder voorbehoud. Dit laatste is in de publieke zitting der Synode geschied en is in het verslag bekend gemaakt. Maar dit zijn de eenige uitzonderingen. En er is dan ook nooit beweerd, dat deze besluiten met eenparigheid zijn genomen.

Wat blijft er nu van de voorstelling van den heer Wirtz over? Wat van de besloten vergaderingen, waarin zoo ampel en breed zou gedebatteerd zijn? Wat van de oppositie, die er moet geweest zijn en.... er niet was? Wat van de suggestieve invloeden op de massa eener vergadering? Wat van een overreed maar niet overtuigd worden van degenen, die vóór gestemd hebben? Wat van de schijnbare eenstemmigheid der Synode, die alleen ontstond doordat verschillende leden, na eerst te hebben tegen gestemd, zich zouden geconformeerd hebben met de meerderheid? De fout van den heer Wirtz is, dat hij op grond van één enkel feit, dat hem ter oore kwam, ging generaliseeren. Maar gaat het aan, omdat bij de tuchtmaatregelen, die de iSynode ten slotte nam, er zeker verschil van gevoelen was, daaruit nu af te leiden, dat er voortdurend een oppositie is geweest; dat ook bij de zoo gewichtige beslissingen, die de Synode in zake de dogmatisch-exegetische quaestie nam en over de kerkrechtelijke procedure, die was voorafgegaan, de eenparigheid slechts een schijn is geweest? Indien de heer Wirtz twijfelt aan de waarheid dezer mededeelingen, laat hij dan welk lid der Synode ook ondervragen. Ieder zal hem bevestigen, wat hierover door mij is meegedeeld.

En wat nu ten slotte de opmerking van den heer Wirtz betreft, dat het strijdt met het Protestantsche gevoel, wanneer niet alle debatten, die op zulk een Synode gehouden worden, in de notulen worden opgeteekend en publiek gemaakt, zouden we hem wel de vraag willen steUen, wat dit met het Protestantsch gevoel te maken heeft? Onze nationale Synodes in de 16e en 17e eeuw zijn naar we dusver meenden niet door Roomschen, maar door Protestanten gehouden. En toch heeft geen der Synodes, zelfs de beroemde Synode van Dordt niet, de debatten opgeteekend in de notulen en nog veel minder publiek gemaakt. Wat de kerkhistoricus weet van de debatten op de Dordtsche Synode gehouden, weet hij niet uit de notulen, ook niet uit de gedrukte acta, maar uit de particuliere aanteekeningen door leden der Synode gehouden. En zoo is het niet alleen in ons land geschied, maar evenzoo bij de Gereformeerde Synodes in het buitenland gehouden; de acta der Fransche en der Schotsche Synodes deelen alleen de besluiten, nooit de discussies mede. En om nu uit het grijs verleden naar onzen tijd over te stappen, heeft de heer Wirtz dan nooit de acta onzer Generale Synodes van Amsterdam tot Utrecht toe ingezien, en is hem dan onbekend dat deze Synodes evenzoo nooit de debatten in de notulen hebben opgenomen maar alleen de besluiten ons mededeelen? Zeker, de vroegere Christelijke Gereformeerde Synodes hebben wel eens anders gehandeld, maar het is vooral aan Prof. Rutgers te danken, dat de Synodes na de samensmelting der beide kerkengroepen, dien weg niet zijn gevolg^. Want hij heeft er ons telkens op gewezen,

dat het niet de vraag was, wat deze of geene persoon op een Synode heeft gezegd, maar welke besluiten de Kerken, die daar vertegenwoordigd waren, hebben genomen en daarom alleen deze besluiten in de a c t a of handelingen der Synode behoorden te worden opgenomen.

Zoo blijkt het „protestantsch gevoel" van den heer Wirtz wel een protestantisme van eigen maaksel te zijn. Want het gaat lijnrecht in tegen wat de historie leert, dat al onze protestantsche Synodes van den tijd na de Reformatie tot nu toe hebben gedaan.

Ook Ds Heij in liet „Zeeuwsch Kerkbl." en Ds Hogenbirk geven antwoiord op de beschouwingen van. den heer Wirtz, ^yiens bedenkingen trouwens voor eenige maanden reeds door Prof. Aalders waren weerlegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's