GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Brussaard.

In de onderstelling, dat onze lezers graag op de hoogte blijven van het verloop der kwestie-Brussaard, gelijk deze in de kerkelijke pers zich afteekent, geven we, weer ten vervolge, enkele stemmen.

Allereerst lichten we uit een debat tusschen ds Prins van Oostwold en „Marnix", den medewerker aan „Gron. Kbl.", in dit orgaan gepubliceerd, de over deze zaak handelende zinsneden. Ds Prins zegt o. m. bezwaar te hebben tegen een door Marnix omtrent ds Brussaards hereenigingsvoorstel gedane uitlating. Aldus:

Aan "t slot komt dan nog een uitdrukking, die ook brandstof is in 't toch maar al te lustig knappend vuurtje van wantrouwen en verdachtmaking: Ds Brussaard doet „een ondoordacht en gevaarlijk voorstel" en „men moet het ons niet moeilijk maken weer het volle vertrouwen te koesteren".

Wanneer ik publiek van Marnix zeg „Marnix moet, het ons niet moeilijk maken het volle vertrouwen in hem te stellen", zou Marnix dat vleiend vinden, of grievend?

Hierop dient Marnix aldus van bescheid:

Marnix kwam op tegen het voorstel van ds Brussaard. Dat is gevaarlijk. Dat wil de beteekenis van Asseta verkleinen. Dat gaat uit van de gedachte dat het geschil misverstand is. Het is een ontkenning van dingen van groote waarde.

Ds Heij komt in de „Zeeuwsche Kerkb." tot deze slotsom:

Als .Ds Brussaard metterdaad op het standpunt van Dr G. gestaan heeft dan is hij verander d. Dat vloeit dan noodzakelijkerwijze voort uit zijn verklaring op de Classis Haarlem. Dan is er bij hem maar niet een uitwendig zich voegen naar de. beslissing der Synode, maar een instemmen daarmee.

Dat is oen eisch van eenvoudige trouw. En aan die trouw mogen wo niet twijfelen, willen we niet twijfelen en twijfelen we niet.

En dr C. Bouma schrijft in „Geref. Kbl. v. Dr. en Ov.":

De verblijdende wending, die de zaak-Brassaard genomen heeft, kan onder den zegen des Heereai hiertoe veel bijdragen. Daardoor zullen vermoedelijk wel oogen opengaan en zullen misschien meerderen terugkeeren om zich zonder voorbehoud te voegen naar de te Assen genomen beslissirig. Hot begin is er. 'Alaar laat niemand verwachten, dat het beteekenen zou een terugkeer in massa, een terugkeer van leiders en voormannen der beweging. Het is er ver van.

In de „Hilv. Kerkb." schrijft de heer F. Kuyper over de bittere stemming, die ds H. G. v. d. Brink naar buiten kenbaar maakt door zijn publieke bespreking van het geval-Brussaard. De heer Kuyper merkt op:

Reeds werd van Ds B. cene nadere opheldering verzocht, maar intusschen gaat Ds H. C. van den Brink zijn Bloemendaalsclien collega reeds te lijf....

Wij geloovein, dat deze wijze van doen van Ds H, C. van den Brink velen zeer onsympathiek aandoet, en — we nemen nog aan ten onrechte! — den indruk wekt, dat Ds Van den Brink eene hereeoiging niet wü, doch zelf „een kerkje stichten" wil.

Reeds het feit, dat allerlei intiem.e handelingen door hem aan de groote Idok gehangen worden, vervult ons met tegenzin. Zou het niet edeler geweest zijn, wanneer Ds Van den Brink eene poging had aangewend om de handelingen van Ds Brussaard, waarmede hij het blijkbaar niet eens is, te verstaan ?

Daar zoji eene piëteit uit gesproken hebben, waar-"van do weldadige invloed niet gering geweest zou zijn.

Want zóó als 't nu gaat is er op hereeniginjg geen uitzicht.

Ook prof. Bouwman maakt in „De Bazuin" enkele opmerkingen over ds H. G. v. d. Brin'k:

Het is te verstaan, dat het conformeeren van Ds Br. aan de besluiten der Asser Synode in den kring van Ds van den Brink en zijne vrienden groote teleurstelling heeft gewekt.

M^at ons eenigszins bevreemdde is echter, dat Ds van den Brink zoo kras verklaart, dat „dit zich voegen" voor een Gereformeerd mensch onmogelijk en ongeoorloofd geacht moet worden.

Immers hij schreef zelf in „Woord en Geest" van 24 Dec, dat hij de zaak waarom het in de uitspraak der Synode ging wel kon aanvaarden. Hij' schreef: „Toen de zaak-Geelkerken te Assen in behandeling was, werd mij de vraag gedaan, of ik eventueel bereid zou zijn op de generale synode te verscEij'nen. 'k Antwoordde toestemmend, en overdacht toen dit bemiddelingsvoorstel: de Synode spreke uit, bij het liclit ons thans geschonken, dat de vier bekende bijzonderheden uit Genesis 2 en 3 letterlijk moeten worden opgevat als zintuiglijk waarneembare werkelijkheden en in onze kerken geen andere opvatting mag worden verkondigd."

In dit voorstel van Ds v. d. Brink ligt opgeslotenï de erkenning Ie. dat de Synode volkomen gelijk had toen zij verklaardei, dat de bekende bijzouderheden uit Gen. 2 en 3 „in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren"; 2e. dat de meening van Dr G. omtrent het disputabel stellen van deze zaken en feiten moei worden afgewezen, want Ds v. d. Br. verklaart, dat de vier bijzonderheden 1 e 11 e r 1 ij, k moeten worden opgevat, en 3e. dat in onze kerken geen andere opvatting mag AV o r d e n verkondigd. Ds v. d. Brink voegt er wel bij; dat de Synode dit zou uitspreken „bij het licht ons thans geschonken", maar dat verandert aan de zaak niets, want hoe zou de Synode dit anders kunnen doen dan bij het licht dat haar geschonken is. Er is geen enkele Gereformeerde Synode, die hare uitspraken gelijk stelt met Gods Woord. Vi'are dat het geval dan zou de beschuldiging waar zijn, dat de Synodale uitspraak in den grond Roomsch was. Doch nimmer heeft zulk een gedachte bij de Synode voorgezeten. Zelfs heeft zij uitdrukkelijk verklaard, dat van hare besluiten beroep is op Gods Woord.

Het is dan wel wat vreemd, dat Ds v. d. Brink zegt: „Indien ©en beslissing in dezen geest ware genomen, zou er geen breuke zijn ontstaan."

Immers Dr Geelkerken heeft zulk een verklaring niet wülen teekenen. Hij heeft geëischt de vrijheid van eene andere verklaring van Gen. 2 en 3, en heeft aan de Synode de conditie gesteld, dat zij , , vóór haar uiteengaan maatregelen zal treffen voor een behandeling in vollen omvang der zich onder ons voordoende vragen inzake gereformeerde Schriftbeschouwingen waarmede de opvatting der in uwe verklaring genoemde details ten nauwste samenhangt".

Het komt ons voor, dat de zaak waarvoor Ds v. Br. strijdt wel wat heel zwak is, en dat, indien het door hem genoeande Compromis-voorstel werkelijk zijn gevoelen uitdrukt, hij moeilijk zich homogeen kon verklaren met het standpunt door Dr G. op de synode ingenomen.

Dr H. Kaajan toont zich in „Utr. Kerkbl." niet geheel bevredigd. Hij zegt: ,

Dit wil ik echter wel verklai-en, dat bet vréugdegeroep van vele kerkelijke bladen over den zoo gunstigen afloop' van de affaire-Ds Brussaard mij ietwat overdreven voorkomt.

Ik ben het meer met Dr S. O. Los eens, die schreef: „We deelen niet ten volle de ingenomenheid van de classis. Immers het voorbehoud van Ds. B., dat de uitspraak der Synode geen centrale waarheid betreft, is in strijd met onze herhaaldelijk gepubliceerde meening, dat de uitspraak der Synode wèl een •centrale waarheid betreft, n.l. de goddelijke ingeving der Heilige Schrift."

Tegenover een inzender, die met 'dr Kaajan in correspondentie getreden was over het geval, merkt dr Kaajan nog op:

En ook is veel waars in wat onze broeder 'miji verder sclireef: „Ds Brussaard is altijd een vertrouwd vriend van Dr Geelkerken geweest en heeft in do oppositie tegen de Synode en haar besluiten een leidende plaats gehad. Wordt Ds Brussaard, terwijl 'deze zich de vriend der „scheurmakers" heeft betoond, en willens en wetens de Geref. Kerken daardoor heeft benadeeld, nu zoo maar door onze Kerken behouden, zonder dat het door de classis Haarlem noodig wordt geoordeeld, dat hij ook maar één enkel woord van leedwezen spreekt over zijn jongst verleden, waarin hij zooveel heeft gedaan om de Geref. Kerken af te breken? "

Dr Koppenaal, Ds Wurth, Ds Smelik, en anderen (dit valt niet te ontkennen) hebben aUen in bizondere relatie tot Ds Brussaard gestaan.

Zou Ds Brussaard tegenover deze jeugdige predikanten niet iets goed te maken hebben?

Ik neem gaarne aan, dat zij hun vereerden leidsman niet ten volle begrepen hebben en wel eens verder gegaan zijn, dan deze ooit heeft bedoeld, maar kan het 'Ook niet gelegen hebben aan het mysterieuze van Ds Brussaard's spreken en schrijven?

Men bedenke, dat met ds Smelik hier bedoeld wordt die van Tienhoven, niet ds J. Smelik van Zevenbergen. Overigens is ieder verantwoordelijk voor zichzelf. Als de thans uitgetredenen van ds Brussaard alleen reeds dit éne hadden willen leeren: het wachten, —• de kerkeschiedenis zou anders verloopen zijn.

De kerk en de „bezwaarden".

Prof. Grosheide schrijft over de mogelijke oplossing van het bezwaarden-vraagstuk in „N.-H. Kbl.". Hij teekent de groepeering, die uitwijst, dat elk geval weer afzonderlijk moet bezien worden. We lezen:

Er zijn menschen, gelijk we er een vorige week over schreven. Die, nu ja, nog wel lid zijn van een Gereformeerde kerk, maar even goed Hei-vormd of Lutbersch konden zijn. Menschen, die over allerlei anders denken dan de doorsnee-Gereformeerde, en die — en dat is erger — het eigenlijk ook met d^j belijdenis niet eens zijn. Zulke menschen houden zich doorgaans rustig. Eigenlijk is heel het kerkelijk leven hun geen moeite on inspanning waard.

Maar nu is de zaak-Geelkerken gekomen. En nu zien ze hier een uitweg |0m tot een 'toestand te komen, dien ze toch zelf beter achten. Zulke menschen zijn niet bezwaard geworden door de Synode van Assen, ze waren het feitelijk al lang. Maar de Synode is er bij gekomen, die heeft hun nog eens goed doen zien, wat Gereformeerd zijn eigenlijk beteekent. En nu zeggen ze met meer vrijmoedigheid dan te voren, zoo zijn, willen we niet.

Een tweede groep staat inderdaad achter Dr Geelkerken, is het dogmatisch met hem eens, in elk geval niet met de Synode eens. Deze groep hoeft de beslissingen der Synode onderzocht, de rapporten gelezen, en is tot het oordeel gekomen, dat de Synode dwaalde. Deze broeders en zusters zijn inderdaad bezwaard over de beslissingen van de Synode van Assen.

Heel duidelijk zien we nog een derde groep. Men-• schen, die het dogmatisch met de Synode eens zijn, maar die meenen, dat de Synode Dr Geelkerken of den toenmaligen kerkeraad van Amsterdam-Zuid niet goed heeft behandeld. Of die meenen, dat de zaak de moeite niet waard was om. daarvoor te schorsen, dat het alhoewel niet juiste gevoelen niet zoo ernstig was, (lat het niet kon worden geduld.

De naam „bezwaard" zegt dus nog niets, oordeelt prof. Grosheide. Men moet eerst weten, wat het bezwaar is.

Gods openbaring in de natuur.

In den laatsten tijd is telkens weer naar voren getreden de vraag van den samenhang tusschen de openbaring Gods in de Schrift en die in de natuur. Er zijn er, die de Schrift verklaren willen uit gegevens, die verkregen zijn uit bet onderzoek der natuur, en die niet den tegenovergestelden weg volgen. Prof. Grosheide heeft in „N.-H. Kbl." daarover een artikel gegeven. Om het belang van deze actueele kwestie geven we hier een gedeelte ervan. Eerst stelt de hoogleeraar deze uitspraak als resultaat van nauwkeurige lezing van art. 2 der geloofsbelijdenis:

Er is dus geen twijfel: aan of naar Gereformeerd' belijden is de bijzondere openbaring Gods noodzakelijk, gaat ze ver uit boven die in de natuur, ja is de openbaring Gods in de natuur alleen op te merken bij het licht van de Heilige Schrift.

Daarna volgt:

En het is wel noodig, dat in den tegenwoordigen tijd in het oog te houden.

Immers het niet te loochenen feit, dat we God kennen uit de natuur heeft in den strijd onzer dagen geleid tot opvattingen, die zeker met onze belijdenis in strijd komen.

Men geeft aan de openbaring Gods in de natuur, om niet te zeggen aan de natuur, een zelfstandige waarde om God en Zijn werken te leeren kennen en meent, dat die werken des Heeren uit de natuur zonder de Schrift zijn op te maken.

Zoo leert de belijdenis bet niet.

.Ia maar, zoo zegt men, de werkingen der natuurkrachten kan ik toch slechts uit de natuui-leeren; kennen. Daarover zegt de Schrift niets. Hoe plant en dier groeien, zich ontwikkelen, kan ik alleen te weten komen door nauwgezette waarneming. Dit leert me het werk Gods kennen en met den Bijbel kom ik daarbij niet in aanraking. Hoogstens zegt hij mij, dat God planten en dieren heeft geschapen en nog steeds onderhoudt, maar dat verandert niets aan het feit, dat hun levensgedragingen steeds dezelfde blijven. Nog meer geldt dat alles van de krachten der natuur die we scheikundige eigenschappen of. natuurwetten noemen. Dat gaat alles altijd door. Ik kan de omstandigheden maken en dan werkt onafwijsbaar gen bepaalde kracht. Daar heeft geen geloof of ongeloof iets mee uit te staan, het is steeds hetzelfde. Alleen do geloovige kan aanvaarden, dat de oorsprong van alle kracht in God ligt, maar dat heeft met liet bestudeeren van de altijd zichzelf gelijk blijvende werkingen niets te maken. Met het Woord Gods heb ik me hoogstens op te houden, als ik weten wil, hoe de krachten mogen worden gebruikt. Maar dat gebruik maken is heel iets anders dan het kennen van de krachten zelf.

We gelooven toch, dal de dingen niet aldus mogen worden voorgesteld.

Zeker, dat stellen we gaarnrj voorop: nauwgezette studie der natuur blijft ten allen tijde eisch. Zegt niet de Schrift: De werken des Heeren zijn zeer groot, zij worden gezoolit van allen die er lust in hebben?

Maar, en daar komt het op aan, wie gelooft, dat de natuur een openbaring Gods is, wie in haar een werk Gods wil aanschouwen, ia met het waarnemen der werkende krachten niet gereed. Immers, hij heeft waargenomen, wat er geschiedt in gen natuur, die onder den vloek ligt.

Zeg nu niet, dat we daar immers nooit boven kunnen uitkomen en dat al het andere ijdele bespiegeling wordt, waarvan niemand ooit kan nagaan, of het waar is.

De mensch hoort ook tot de natuur.' En van zijn lichaam en zijn ziel zegt de Schrift wel iets.

Dier en plant booren ook tot de natuur. Ook van hen spreekt de Schrift en wie uit de waargenomen werkingen wil opklimmen tot het weezen, kan de Schrift niet missen.

Zelfs van de krachten der natuur spreekt de Schrift, en zoo geldt daarvan hetzelfde.

.Alleen de óngeloovige kan zeggen, in dat hoogere, dat achter de gewone verschijnselen ligt, geen belang te stellen. Hij stelt er geen belang in, omdat hij er niet aan gelooft.

Maar wie in de natuur een openbaring Gods opmerkt, zegt het anders, die zal ook over deze openbaring de Schrift liooren en met de Schrift tot dat hoogere trachten op te klimmen.

Hier wordt het gereformeerde standpunt uiteengezet en wordt dus aan alle belijders in de Geref. kerken voorgelegd, wat hun eigen geloofsbelijdenis hun als consequentie doet zien.

Het is goed, dat men vóór eenig onderzoek van ondergeschikte détails, eerst deze gemeenschappelijke basis aanvaarde. Want het is niet waar, wat ik onlangs iemand in de pers zag beweren, dat de gereformeerde kerken de christelijke, gereformeerde, natuurkundigen van zich vervreemdden 'door Assen. Men vervreemdt hen eerder door dit onderdeel van hun eigen belijdenis niet in alle kracht te doen spreken en als uitgangspunt, waarover men het altijd eens geweest was, te handhaven.

Mystiek?

Herhaaldelijk wordt geklaagd, dat de gereformeerden tegenwoordig de mystiek in den ban doen, en van de werkingen van Gods Geest niet meer weten willen, omdat ze alles, wat daarvan verteld wordt, als „ziekelijkheid" verwerpen.

In deze klacht hebben ds Kersten, Zandt, Wisse, Geelkerken, Fraanje, Korporaal en voorts anderen een zekere eenstemmigheid onder elkander gevonden.

Weerleggen baat niet; want Lothario moet toch doen, wat men gewoonlijk zegt, dat Barbertje moet. Wel kan het zijn nut hebben, af en toe te laten bemerken, dat de gereformeerden niet tegen de christelijke mystiek zijn, maar tegen de aanwending van dien mooien naam op wat in werkelijkheid hem niet verdient.

Een voorbeeld daarvan geeft het pas verschenen Jaarboekje V. , d. Chr. Geref. kerk. Onder het hoofd: „Een zeldzame brief" geeft een medewerker in het „mengelwerk" een brief van „zuster D. aan zuster B. over mevrouw E.". De schrijver vond den brief zoo „aangenaam", dat hij tot publicatie besloot.

Mevrouw E. was ziek, en in die dagen van ziekte tot volle ruimte gekomen inzake het leven des geloofs. Daarvan wordt nu iets verteld.

Een enkele greep zij ons veroorloofd.

Eerst lezen we:

Zooals je weet, was movr. E. ziek. Ze lag du^ te bed, toen we kwamen. We hadden niets van onze loomst geschreven.

ïoen we echter op de slaapkamer bij haar kvv'amen, was het eerste wat ze riep: „Dag lieve D., ik wist dat je zoudt komen; de Heere heeft het mij van morgen bekend gemaakt. Want ik had /.oo'n innige zielsbegeerte naar je, dat ik den Heere gevraagd heb of je komen mocht. De Heere heeft me nog niets geweigerd, lieve D., maar Hij vervult al mijn begeerten."

Hier wordt over „beloften" gesproken op wat lichtvaardige wijze. Dat de tijd der bizondere openbarings-'beloften voorbij is, en alleen naar Zondag 45 het gebed moet worden ingericht, om van verhooring verzekerd te zijn, wordt wel beleden, maar in de praktijk duizendmaal verloochend. En met ronde woorden zeggen, dat het zóó niet moet, durft meer dan één niet. Toch blijkt telkens, hoe los de gronden zijn van deze verzekerdheid; en het gegoochel, dat te zien komt, als iemand niet krijgt, wat hem, naar hij meende, van Godswege „beloofd" was, is vaak weerzinwekkend. Ik heb een vrouw gekend, die op haar ziekbed „zeker wist", dat ze sterven zou; de Heere had het haar daar bij dien en dien stoel zelf gezegd. Toen ze weer op visite ging, werd er natuurlijk van gemaakt, dat ze zou sterven aan de zonde.... Waarom-leert men de menschen niet bidden, zooals de bijbel het wil?

Vervolgens:

Ze heeft dagen en nachten liggen worstelen in de verootmoediging, zoodat haar lichaam schier bezweek, totdat de Heere Jezus haar verscheen als de Man van Bozra met kleederen, die met bloed besprengd waren, en haar een blik gaf in den verlossingsweg met deze woorden: „Ik heb de persi alleen getreden." En toen ze in die zalige ontdekking van den Heere Jezus, . Hem te voet wUde vallen, sprak Hij tot haar: „Raak mij niet aan". Toen zag zij dat er een groote klove tusschen haar en den Heere Jezus was. Maar ze had het oog maar op dien dierbaren Jezus geslagen en Hij lokte haar met de lieflijkste namen en leidde haar in, in het Hooglied.

Doch zij kon iiiel over die klove tot Hem koineii. En daL lean ook niet, inietwaar lieve zuster? Dan KOU de Heere inaar ©en half wetk doen. Maar Hiji is een volkomen Zaligmaker. Toen werd ze ingeleid in Zach. 3 — Jozua met vuile kleederen. En de satan stond aaii haar rechterhand oin haar te Jieschul-(ligen. Doch in dien zwarou strijd, bleef de Heere Jezus bij haar, totdat Hij tot haar kwam over die grootc klove van schuld en zonde met deze woorden; „Want ik ben verzekerd, dat nocli dood npch jeven, nocli engelen noch overheden, noch jnachten, noch tegenwoordige noeii toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, nocli eenig ander schepsel, , ons zal kunnen scheiden van, de liefde Gods, welke is in Christus .lezus onzen Heere".

En toen stond die dierbare Borg aan liaar rechterhand en sprak *it don satan: „De Heere sclielde u, gij satan", en lm inoe^^t wijken.

Zonder teere dingen ruw te willen bespreken, moet ons toch van het hart, dat mevrouw B. en ook de redactie \-an het Jaarboek verkeerd exegetiseert, als de Man van Bozra door beiden voor den Christus wordt aangezien; dat het eveneens in strijd is met eerlijke uitlegging en door hei verhand reeds weersproken wordt, als de .uitdrukking: „ik heb de pers alleen getreden" op Christus' Jijden betrokken wordt, want ze ziet op den toorn van den wrekenden God. Ook de woorden „raak mij niet aan", die hier worden geloofd als een uitspraak, waardoor Christus de zonde als kloof tusschen Zich en de ziel ontdekt, worden hier tegen het verband in gebezigd. Want in het verhaal van Maria Magdalena gaat liet over de tegenstelling tusschen den verheerlijkten Mensch en de nogniet-verheerlijkte discipelin.

Dat zijn dus bij elkaar 3 goedbedoelde, maar toch werkelijke tekstverdraaiingen. Nu versta men niet verkeerd. Dat ook het misverstand inzake algemeen bekende en in bepaalden trant opgevatte bijbelteksten in Gods , , voorzienigheid" nog wel kan worden aangewend om tot zuivere gedachten den weg te banen, gelooft ieder, die voorzichtig is, graag. In al zulke gevallen doet God dat echter niet door, maar ondanks ons misverstand. Maar hier gaat het over iets anders. Hier wordt verlangd, dat men gelooven zal, dat de Heere God aan die bepaalde mevrouw E. op een allerbizonderste manier een bizondere, directe openbaring deed. En het is te veel gevraagd, te aanvaarden, dat God zijn eigen Woord verkeerd uitlegt. Maar' als dan deze woorden blijken op te komen in het bewustzijn van mevxouw E. langs zuiver Jiatuurlijke, psychologisch best te verklaren, wegen, wie durft dan nog aannemen, dat al haar verzekerdlieden, die daarna als „recht aangenaam" voor de ziel den volke als van God verkregen goed worden voorgesteld, op deugdelijke gronden worden verkregen? De auteur van den brief is dienaangaande ten volle verzekerd:

Daarop spi-ak de PJeere tot haar met zoo'u zoete, zalige stem: „Maria 1" waarop zij in zalige zieleblijdschap uitjubelde: , , Rabbouni!" Daar was het, alsof de Heere Jezus haar in zijn uj; men nam en met haar zwom door de riviter van, zijn dierbaar bloed, waarna Hij tot haar zeidé: „Dit is het bad der weclergeboorte". Hij hield haar lioofd met Zijn dierbare hand, - boven, zoodat ze veilig en zeker den overkant bereikte. Daar zeide Hij tot haar: „Uwe zonden zijn u vergeven". In die zalige gemeenschap jnet den dier-Ijaren Jezus heeft ze zooveel heerlijks ondervonden. Hij kuste haar met de kussen Zijner liefde. Hij noemde haar met de lieflijkste nranen uit liet Hooglied. Toch onder al die zaligheden gevoelde zo nog een leegrtel in de ziel. En ook dat heeft de Heere zoo heerlijk willen vervullen. De Heere Jezus zeide tot haar: „Gij zijt mijn."

Maar tvie de eerste bijbelteksten misbruikt weet, durft nu niet ineens concludeeren tot een bizondere openbaring, die hier zou gegeven zijn.

Deze mystiek durft' alles aan. Mevrouw E. en Paulus krijgen dezelfde voorrechten; ze worden immers beiden in den hemel verplaatst door een „gezicht", ook al is de eene niet, de ander wel apostel; ook al is de dog-matiek reeds eeuwen geleden tot de erkenning gekomen van het onderscheid tusschen de bizondere openbaringen van apostelen en de binding aan het geschreven Woord van later chrisfpupn. Van Christus lezen we:

' * Eir-'ja, 'Hij "beloofde haar te zullen voorstellen aaoi zijn gansche heUige familie. Toen is ze opgetrokken gewoiest tot voor den troon des Vaders en God de Vader heeft zijn goedkeuring er over uitgesproken en tol haar gezegd: „Uwe misdaad is van u ge-^\'pke•n en uwe zonde is verzoeind."

Merkwaardig is, dat de scherpe verlichting van het verstand, zooals ze hier dan toch aangenomen wordt (in dit geloof aan een heel bizondere openbaring), toch zoo heel weinig uitwerkt in de gehoorzaamheid, in het intuïtief voelen van wat p 1 i c h t is en de iimige begeerte om daarnaar te leven. De mystiek is hier bedenkelijk eenzijdig intellectualistisch; wat ze in al zulke verhalen trouwens is. .Want dit is het vreemde: mevrouw E. is in haar verstand dagen lang tenvoUe overtuigd; de „stellige 'kennis" van Gods beloften is haar allerwonderlijkst bijgebracht. Maar van een intuïtief voelen van haar plicht, van een rechte verhouding tegenover alles, wat boven en, beneden is, bemerkt ge nog niets. Ze vordert met reuzenschreden op het pad van het weten, maar de eenzijdige houding in de aanvaarding van Gods wil komt ze niet te boven. Het is haar langs aparte openbaringswegen gezegd: Uw wil geschiede. Maar desniettegenstaande protesteert ze vier dagen lang metterdaad ertegen; de hemel werkt, mag men dit verhaal gelooven, tienmaal sterker op het verstand dan op den wil:

l'oon ze daar in die hemelsche zaligheid lag, heeft ze in geen vier dage» gegeten. Ze. riep maar: „'kHeb hemelsch banket eh dat smaakt zoo heerlijk! Al dat aardst.he is mij veel te grof."

Hetgeen van mevrouw E. ondankbaar was, en vermoedelijk niet gezegd is van wat de apotheker op het nachtkastje had neergezet.

Opmerkingen als deze behelzen niets nieuws. Maar voor sommige lezers kan het misschien een niet overbodige herinnering zijn, dat op deze wijze als christelijke mystiek wordt uitgegeven, wat eigenlijk een heiligverklaring van heel gewone zielswerkingen is.

Men noemt den strijd tegen dergelijke voorstellingen een bewijs van „lichtheid". Laat ons het omkeeren: dit is „licht". „Zwaar" is anders.

Hier wordt zoo maar aan God toegeschreven, wat niets anders behoeft te zijn dan een eigen bloot psychische werking. Hier wordt een grond van verzekerdheid aangegeven, die wankel is. Het Woord gaat op den achtergrond; aan den Jezus der eigen aanschouwing wordt meer gedacht, dan in den Christus der Schriften geloofd.

Laat men niet al te gemakkelijk beweren, dat gereformeerden het werk van den H. Geest gering achten. Want zij willen het niet met minder stellen. Omgekeerd, zij durven het met zoo weinig niet wagen.

Misschien vindt men de combinatie al te mal. Maar ze. i s het niet, omdat we, al ons werk moeten wikken en wegen. Welnu: als het Jaarboek der Chr. Geref. Kerk het volk hier goede leiding geeft, en het dus op gezag van mevrouw E. werkelijk aan te nemen is, dat de Heere zelf door een bizondere openbaring in bescherming genomen heeft de exegese van Jesaja 63, die in „den man van Bozra" den Christus als Verlosser ziet, laat dan haas-' tig die exegese worden vastgelegd, en laat nooit weer een advertentie worden geduld in „De Wekker" ter aanbeveling van de Korte verklaring van den Bijbel, die bij den uitgever J. .H. Kok verschijnt. Want daar is het anders gezegd; daar is zelfs de naam „Bozra" niet meer in den tekst gelezen.

Indien men dit niet wil, , ja zelfs om die consequentie zou willen lachen, laat men dan zulke „mystiek" niet den volke voorleggen. Want relativisme is ongeestelijk, en zielen weiden mag niet spelen met de waarheid worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's