GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PËKS'SGHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PËKS'SGHODW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bekker, de burgemeester, ds Lingbeek, en de kerkeraad.

Ds Douma van Britsum heeft in de „Gron. Kerkbode" een breeden parallel getrokken tusschen de procedure, indertijd gevoerd tegen dr Balthazar Bekker (schrijver van' „De Betoverde Wereld", waarin ten aanzien van de geestelijke wereld, den Satan, etc. geschreven werd in een van de gereformeerde belijdenis afwijkenden zin) en de kerkelijke beweging van den laatsten tijd. Wij citeerden reeds enkele malen uit deze interessante artikelen. Thans schrijft ds Douma over de weigering van Bathazar Bekker, om zijn afzetting te erkennen en zijn voornemen, om toch te blijven preeken. De kerkeraad schreef hem daarop:

„Revr. Dr Bekker.

Verstaan hebbende uit de Missive, aan den E. Kerkenraad heden den 9 Augusti gesonden van aanstaande Rustdagh te willen prediken voor dese gemednte, en andere deelen van den dienst waar te nemen; so is "tdat ÜE. bij desen uit naam des E. Korkenraad word versoclit, en geinjungeerd, dat UEerw. sich van den Predikstoel en alle kerklike functien sal hebben te onthouden."

Bekker, zoo vertelt ds Douma verder, beriep zich op de Burgemeesteren van Amsterdam:

Ook Bekker echter heeft zich beroepen op voornoemde Heerën, die in die door ds Lingbeek met smachtend verlangen teruggewenschte dagen heel wat in de melk hadden te brokkelen. In zijn aan hen gericht, schrijven herinnert hij er aan, dat hij altijd „'t goedvinden hunder E. Gr. Achtb. met alle bereidwilligheid bad opgevolgd". En, zoo gaat hij' voort, „van mijne vyanden verdrukt, en van mijne ^ vrienden verlaten zijnde: so werp ik my 'selven in de armen van hunne Ed. Gr. Achtb. welker Predikant ik evenwel noch was; versoekende derselver reghtmalige en goedertierene bescherminge".

Echter, hunne E. Gr. Achtb. hoewel in hun hart op de hand' van Bekker, hebben 't niet gewaagd, zelver ook al omdat zij, vreesden, dat er „oproer onder de schare zou geschieden", hem bescherming toe te zeggen, wanneer hij den predikstoel beklom. Bekker hoeft daartoe dan ook geen poging gewaagd, en voor altijd van 't preeken afgezien.

Aan het slot van het artikel lezen we nog:

Een troost zal het hem geweest zijn, dat de magistraat der stad Amsterdam hem in zooveorre de hand over het hoofd hield, dat zijn traktement hem ten volle werd - uitbetaald. En voor vervulling der vaoature-Bekker was de overheid, zoolang Bekker leefde, niet te vinden. De kerkeraad kon na lang soebatten alleen gedaan krijgen, dat een proponent voor een geringe vergoeding de beurten van Bekker waarnam.

Gelukkig, dat we tegenwoordig bij kerkelijke kwesties niet het oordeel, laat ons zeggen: van den heer Wibaut hebben af te wachten.

Kwesiie-Brussaard.

Nog enkele persstemmen laten zich beluisteren.

Dr S. O. Los van Den Haag rekent in de daar verschijnende kerkbode ds Brussaard onder de gematigden onder de bezwaarden, wiens goede voorbeeld anderen had moeten leeren. Herinnerend aan diens officieele verklaring, ter verduidelijking van zijn standpunt, welke verklaring eenige weken geleden is verschenen (zie de rubriek „Kerkelijk Leven" in ons blad):

Daarin zegt hij onomwonden, dat de beslissing der Asser Synode hem niet noodzaakt de gemeenschap der Geref. Kerken te verbreken. Zoo oordeelen vele gematigden onder de bezwaarden.

In „De Bazuin" oordeelt prof. Bouwman:

Het is ook ons wel wat raadselachtig. Misschien is zijne houding mede verklaarbaar uit zijn karakter. Ds Brussaard is een beminnelijk man, doch niet zeer . beslist van aard. Hij wil niet gaarne onvriendelijk zijn. Hij kan niei scheiden van zijne vrienden, die in conflict gekomen zijn met de Synode, en hij kan en wil de Gereformeerde Kerken niet loslaten. Hij heeft bezwaar tegen de handelingen der Synode, maar acht dit bezwaar niet van overwegende beteekenis. Hij heeft meer bezwaar tegen de wijze van handelen der Synode dan tegen de zaak. En daarom wankelt hij. Beide zijden trekken hem aan. En wijl het 't veiligst is den band met de kerken vast te houden voegt hij zich zonder voorbehoud. Al duidelijker blijkt het waarheid te zijn wat Prof.. Ridderbos in zijn antwoord aan Ds Brussaard reeds te kepnen gaf, dat D'5 B.r; ., de kloof niet naar waarheid gepeild heeft.. .., ; - li j-, ', , *

Wij verstaan het dat Ds Brussaard zich in een moeilijke positie bevindt. En toch, hij zal moeten kiezen. Want een dubbelzinnige houding, uit welk beminnelijk motief ze ook moge voortkomen, is ten slotte niet te handhaven.

In de „Nieuwe Rott. Grt." heeft de geref. medewerker zijn beschouwingen aldus saamgevat:

Beschouwen we het voorgaande, dan is te con-.stateeren, dat ds Brussaard en de Gereformeerde Kerken in hoofdzaak thans alleen nog versöhillen over de vraag, of de zaken in kwestie tot de centrale dingen behoorden, nopende om bij afwijking te schorsen en af te zetten, dus niet tot de meer ondergeschiktg dingen, die zoo hoog niet hadden mogen loopen. Dit verschil zal nog wel menigmaal tot discussies aanleiding geven, doch een „kwestie-Brussaard" groeit hieruit niet, daar in de Geref. Kerken in zulk een waardeeringsoordeel ten slotte ieder vrij is, en natuurlijk ook vrij behoort te zijn.

Dingen, die schorsing of afzetting met zich brengen, zijn er alleen, indien iemand van den inhoud der belijdenisgeschriften confessioneel afwijkt, niet indien hij de afwijking van een ander wel een afwijking noemt, doch deze lichter aanslaat dan de overigen. En confessioneel wijkt ds Brussaard krachtens zijn zich „zonder voorbehoud voegen" en ook krachtens zijn thans in „Woord en Geest" gepubliceerde verklaringen van de belijdenisgeschriften niet af. Met de Geref. Kerken komt ds Brussaard dus bij zijn huidige verklaringen niet in botsing, ook al is zgn positie er door een en • ander wel zeer ernstig verzwakt.

Ernstiger is het geschil tusschen ds Brussaard en de Geelkerken-groep. Ds Brussaard wil met zijn vroegere vrienden bevriend blijven en met hen mede blijven werken. Hij wil dit doen, teneinde op eenheid en' verzoening aan te sturen. Deze vrienden zelf echter achten de kloof veel dieper dan ds Brussaard het wil doen voorkomen, achten de positie van ds Brussaard in hun midden onmogelijk en zijn 't hierin met de Geref. Kerken volkomen eens, dat ds Brussaard den ernst der tegenstelling niet voldoende peilt en derhalve zijn verzoeningspogingen voor beide partijen onvruclitbaar moeten zijn. Derhalve kan de betrekking van ds Brussaard tot „Woord en Geest" blijkbaar zoolang ds Brussaard zelf niet „pertinent verklaart", dat debetrekking verbroken moet worden, niet anders zijn dan een repeteerende breuk. Het eenige, gevolg is, dat ds Brussaard dus ook in deze kringen zijn invloed en positie verspeelt en tusschen Scylla en Charibdis heen en weer geworpen wordt.

Een dag later kwam in hetzelfde blad een vrijzinnig scrüoent met een parallel uit de geschiedenis; hij meent, dat misschien slechts een historische parallel op dit oogenblik ons van een onrechtvaardig oordeel weerhouden kan. Naast forsche en snelbesluitende fignren als Luther, Calvijn en Zwingh heeft de hervorming immers ook haar weifelende, over-voorzichtige persoonlijkheden gekend, die het confüct hunner dagen als een uiterst gecompliceerde zaak besciwuwden en zich niet lieten verleiden tot een simplistisch doorhakken van den Gordiaanschen knoop. Is ds Brussaard met een geest als Erasmus te vergelijken, wien men ondanks den aan zijn naam en talent verschuldigden eerbied zijn dubbelzinnige houding tegenover de kerkhervorming heeft verweten, totdat de historie hem eindelijk recht heeft gedaan?

Deze medewerker is evenwel nog niet in staat de conclusie uit de historie van deze tijden vast te stellen:

Zoolang een kat een kat, een slang een slang en een voorbehoud een voorbehoud is, blijft begrip mogelijk. Maar wanneer de „klaarblijkelijke" beteekenis - ran elk oprecht-HoUandsch woord op sofistische wijze wordt omgetooverd in zijn tegendeel, en men met zijn gezond verstand desondanks trots alles overtuigd blijft van de goede trouw en den goeden - wil van den exegeet, heeft men eenvoudig het verschijnsel te constateeren.

Dr H. Kaajan vereenigt zich in „Utr. Kb." met de opvatting van dr Scheurer, e. a., die meenen, dat de classis Haarlem nog niet genoegzame reden van tevredenheid had toen daar voor de eerste maal met ds Brussaard overeenstemming gevonden was. Hij meent, dat op het zich „zonder voorbehoud" voegen van ds B. door zijn latere publicaties met recht kon worden gezegd iets afgedongen te zijn. Een nieuw element brengt dr Kaajan voorts nog naar voren, dat tot nu toe in de kerkelijke pers vrijwel onbesproken bleef. Hij herinnert aan deze uitspraak van ds Brussaard:

Volledigheidshalve dien ik hierbij nu ook nog de opmerking te maken, dat wiei, als ik, de mogelijkheid van misverstand nog steeds open houdt, zich ook niet kan vinden in een voorbarig breken met het kerkverband en institueeren van een eigen formatie, gelijk op sommige plaatsen geschiedt. In gemeenten, waar de predikant is afgezet, en een grootar of kleiner deel van ambtsdragers en leden hem trouw blijft, acht ik dit een geheel andere zaak. . «

Hieraan knoopt dr Kaajan de volgende opmerking vast:

Met deze laatste woorden verdedigt Ds Brussaard feitelijk de schismatieke kerken van Amsterdam-Zuid^ enz.

Ds Brussaard hinkt op twee gedachten. Maar men kan niet water en vuur in ééne liand dragen.

Twee hoeren kan men niet dienen.

Men kan zijn hart niet deelen zonder het te dooden. Hinken op twee gedachten (of_ letterUjk: hinken naar twee zijden) is geen mannelijke gang. Tusschen de Gereformeerde Kerken en de schismatieke kerken gaapt een kloof. Die kloof valt niet te dempen.

Ds P. V. Dijk heeft in de „Zeeuwsche Kerkb." ook nog enkele verlangens:

Wü Ds; Brussaard bemiddelaar zijn, dat is zijn recht.

Maar hij moet met in den strijd tusschen de fronten gaan staan, met de kapotjas van Assen en de shako van Amsterdam-Zuid.

Een neutraal standpunt valt hier niet ia te nemen.. Dat zou — stel het ware mogelijk — in ieder geval voor Ds Brussaai'd te laat zijn. Met ernst vragen wij daarom, dat hij zich ierugtvekke uit de Redactie van „Woord en Geest".

Dat is de consequentie van zijn eigen verklaring, en de consequentie die de Kerken trekken. Dan weet ieder wat men aan hem heeft.

Al kunnen we nauwelijks op goed resultaat van zijn poging tot hereeniging hopen, — in ieder geval wordt die poging meer gediend, door het vertrouwen slechts van één dan van beide partijen te verliezen.

En Ds Brussaard kan het toch wel verstaan, dat dit vertrouwen niet gevoed wordt door een verklaring, waarvan hij zelf zegt te beseffen, dat ze naar hnks noch naar rechts'volkomen bevrediging schenkt?

De gevraagde daad leek ons royaler, en zou naar weerszijden gunstiger ontvangen zijn dan deze. ontijdige en verwarrende publicatie.

Als we ons niet vergissen (het is terwijl ik dit schrijf Dinsdagavond) is de kans, dat ds Brussaard nog nader zich uitspreekt, groot. De tamelijk onvriendelijke manier, waarop de pers van dr Geelkerken hem heeft bejegend, door hem óf gebrek aan logica óf een tekort aan beslistheid te verwijten, zoo tusschen de regels door, zal hem daartoe minder dringen dan de wil om met de Geref. kerken in vrede en harmonie te leven.

Hoeveel wordt er bijgedragen?

Een lezer van „De Heraut" heeft, uitgaande van de gegevens van zijn plaatselijke 'kerk, eens becijferd, hoeveel wel ongeveer in de Geref. kerken werd bijgedragen voorkerkelijke doeleinden. Hfj kwam tot deze cijfers:

Voor bet Kerkelijk Leven: lo voor den Eeredienst f.5.000.000 2.0 voor Emeritipredikanten, - weduwen en - weezen f 412.000 So voor verplichte Classicale Collecten, t.w.Theol. School, Theol. Fac. V.U.) Hulpbeh. Kerken, studenten, enz, . f 333.000 Totaal f 5.745.000 Voor de Diakonie . . ' f2.750.000 Voor , - d|-Zending . . . . ; . • f 440.000 * *•*'"'• In zijn geheel'f 8.935.000

Prof. Kuyper voegt daaraan deze opmerking toe:

In hoeverre deze cijfers juist zijn, kunnen weniet beioordeelen. Zulk een gemiddeld bedrag aan de uitgaren van één enkele Kerk ontleend, kan n-^tuurlijk geen voldoende basis zijn om daarnaar te berekenen, - hoeveel de andere Kerken geven. Maar al is de schatting dus zeer globaal, toch zullen de bedragen, wann-eer men een juiste statistiek had, eer hooger dan lager blijken te zijn. En dan mag hieruit wel afgeleid, hoe gi-oot de offervaardigheid in onze Kerken i? . Bedraagt het totaal aantal leden onzer Kerken ongeveer een half millioen, dan volgt hieruit, dat per hoofd een kleine f20 per jaar wordt bijgedragen; d.i. per gezin zeker een f 100.

Over prof. Cramer.

Dr C. Bouma heeft in „Geref. Kbl. voor Dr. en Ov." iets geschreven over prof, Cramer. Aanleiding daartoe was het volgende:

Voor eeingen tijd heeft Prof. Dr J. A. Cramer van Uti-echt een b-riochure geschreven om zijn aanval op het phristelijk onderwijs, door hem in Zwolle gedaan, en waarover hij van alle kanten tot .de ordewerd geroepen, goed te praten.

In dat hoekje zou hij dan beredeneeren, dat hij de eigenlijke vriend en voorstander was van het Christelijke onderwijs. ÏMaar wie de brochure leest, vindt in haar niets dan de verdediging der Schriftcritiek, Men moet op-het standpunt der Ethische Schriftbeschouwing staan, en reeds van jongsaf de kinderen er aan gewennen, dat de Bijbel niet is zooals de Gtereformeerden leeren, het ge'inspireerde Woord van God. Slechts wie aan de hooggeloofde Schriftcritiek doet, kan eigenlijk Christelijk onderwijzer z^n in den goeden en rechten zin van het woord.

De hoogleeraar zegt, - dat de school niets leeren mag, wat met „de resultaten" van wetenschappelijk onderzoek in strijd komt; en aangezien de „resultaten" der bijbeL critiek hem ook wetenschappelijk vaststaande dunken, daarom mag de chr. school niet leeren wat met die critiek niet strookt. Waarna de hoogleeraar constateert, alsof het de gewoonste zaak is, waarover niemand meer discussieert:

Wetenschappelijk staat vast, dat deze aarde millioenen jaren bestaan heeft, voordat zij bewoonbaar werd voor menseben. Wetenschappelijk staat vast, dat dood en verderf heerschten, lang voordat er van eenige „zonde" van menschen spra.ke kon zijn. Wetenschappelijk staat vast, dat het b^ijbelsche wereldbeeld van den hemel boven en de aarde beneden onhoudbaar is. Wetenschappelijk staat vast, dat allerlei ond-s-emitisch materiaal in het Oude Testament verwerkt 'is, dat er stamgeschiedenissen •gep-ersonificeerd zijn en gemaakt zijn tot geschiedenissen van „aartsvaders", dat de vijf "eerste hoeken van het Oude Testament nieffi door Mozes geschreven kunnen zijn. En zoo zouden wij met een lange reeks voorbeelden voort kunnen gaan.

Dr Bouma oordeelt terecht deze redeneering wat te oppervlakkig:

Wie wel eens wat meer las van deze dingen dan-Prof. Cramer zegt, gaat aan zalke beweringen stilzwijgend en schouderophalend voorbij. Laat ik maar één voorbeeld noemen. Wetenschappelijk „staat vast", dat er stamgeschiedenissen gepersonifioeerd zijn . en gemaakt tot geschiedenissen van „aartsvaders". Dat

•wil dus zeggen, dat naar de meening van Prof. 'Cramer, Abraham, Izak en Jacob nooit hebben bestaan. Maar de geschiedenissen van de stammen Israels zijn later voargesteld als geschiedenissen van gefingeerde persionen, aan wie de namen Abraham enz. gegeven zijn. Dat staat nu wetenschappebjk vast. Altijd vooir Dr Cramer. Want voor anderen niet.

Onder die anderen, die beelemaal niet vast zien staan, wat voor prof. Cramer al een uitgemaakte zaak is, noemt dr Bouma prof. Böhl. Die is ook etbisch, maar:

... Van deze door Prof. Cramer gedeelde ftieening zegt hij: „Deze bewering is verkeerd.... Abraham, Izak, Jacob en Jozef zijn hisitorisclie figuren ... Reeds het feit, dat de Israëlieten een vóór-Mozaïsch tijdperk in bun geschiedenis veronderstelden, pleit voor de geloofwaardigheid van deze geschiedenis. De meening, dat men de aartsvaders zou liebben verzonnen, om Israels recht op bet „land der belofte" te be-' wijzen, gaat niet op. Want in dat geval zouden de verhalen van Genesis er geheel anders uit moeteni zien... Juist de ongunstige trekken in bet karakter in de armelijke trekken in het leven der patriarchen küimen niet verzonnen zijn."

Het is dus een troost voor onze christelijke onderwijzers, die het nog wat te kwaad mochten hebben met prof. Cramer, dat óók prof. Böhl in de oogen van prof. Cramer niet voldoet aan de eischen, die men een christelijk onderwijzer zou moeten stellen.

Dr Bouma besluit: ïiija^ïp^'^gp*; '

Een brochure als'va!n'Dr Cramer zegt voor ieder, die wel eens wat anders heeft gelezen, weinig of niets met al zijn stoute beweringen, waarvoor het bewijs niet te leveren zal zijn. Maar voor iemand, die nooit van dgze dingen heeft gehoord, is zulk een boekje ontzaglijk gevaarlijk.

Over den heer J. H. Kok.

De „Nieuwe Rott. Crt." heeft in de rubriek „Onder de Menschen" telkens ook interviews met uitgevers opgenomen. Ook een onzer uitgevers, de beer J. H. Kok te Kampen, werd onlangs in een vraaggesprek ter sprake gebracht. Interessant is te lezen, hoe de heer Kok indertijd in Leiden begon:

Ik heb dus mijn zaak zelf opgebouwd. Ik ben van niets af en met niets begonnen op bet zoo moeilijk te ontginnen gebied van het uitgeversvak. En aUe denkbare bezwaren heb ik dan ook moeten overwinnen. Want ik stam bovendien beelemaal niet uit een familie Tan boekverkoopers. Mijn vader was predikant. Ik was de jongste van tien kinderen, en na vader's dood bleef moeder met de zorgen voor acht jongens en meisjes alleen staan. Maar zij was een begaafde, zeldzaam wilskrachtige vrouw. En als ik in het leven wat bereikt heb, dank ik het wel aan haar voorbeeld, aan haar verstandige lessen.

't Wonderlijke in mij was, dat ik van kind af een niet te temmen zin voor den boekhandel had. Als schooljongen al scharrelde ik rond op de markt om voor 'n prikje oude boeken te koopen, die ik dan aan mijn broers en verdere familieleden, soms zelfs aan mijn onderwijzers, met een zoet winstje verkwanselde. Voor het plan om mij te laten studeeren voelde ik dus niets, ik wilde en ik zou boekbandelaar worden. Daaraan heb ik nooit getwijfeld.

Zoo maakte ik twee jaar na vader's dood een begin. Wij woonden in Leiden, ik had op een advertentie geschreven en daardoor werd ik jongste bediende bij den uitgever Sijthoff, op een salaris van 75 cent in de week. Ik ben er twee jaar gebleven. Die leertijd heeft mijn verdere levensbaan afgebakend. Den opzet van dit bedrijf heb ik altijd voor oogen gehouden, en aan den ouden heer A. W. Sijthoff bewaar ik de aangenaamste herinneringen. .

Na een overzicht van de ontwikkeling der zaak tot haar tegenwoordige hoogte, is dit het besluit:

-Mijn spreken en schrijven heb ik geleidelijk beperkt, om der wille van mijn bedrijf. Want daar zit, voor ons menschen, meer in dan enkel' handielszin. Dat is, in een zaak als de mijnel, me© uitvloeisel van mijn levenisbeBchouwing. Want op mijn wij'ze "wil ik de waarheid hier me© dienen. En nooit gaat er dus hier iets uit. wat in strijd is. met mijn gieloofsoveirtniging. Dit wil niet zeggen, dat ik alleen kerkelijk gereformeerde boeken ' uitgeef, maar wol uitsluitendi gereformeerde boeken, trouw aan de lijfspreuk van mijn firma „Ik Houcl Koers". En dat doe ik met liefde, al moet ar soms geld bij. Ik spaar geen moeit© voor een mooie uitgaaf, waarvan ik meen, dat ze ten zegen kan strekken, ook al weet ik vooruit: dat kost geld. En per slot heb ik in zulk werk veel meer pleizier, dan in uitgaven alleen om veel geld aau te verdienen.

Ons christelijk volk mag zijn uitgevers wel in eere houden. Voor het christelijk volksdeel, en dus voor heel ons volk, beeft de heer Kok meer gedaan dan. menigeen, die bij zijn leven met een ordeteeken, of bij ziJn dood met een lijkpredikatie werd geëerd. Er zit styi in dit levenswerk, stijl en geloof.

Nog eens: „oud-gereformeerden en ethischen".

In vervolg op wat ik verleden week citeerde van dr Kraan te Vlaardingen, die verwantschap aanwees tusschen de „oud-gereformeerde" kringen en de ethischen, geef ik thans zijn parallel tusschen den „ethischen" en den „zwaren" dominee. Ze hebben veel verschil, en toch overeenkomst, zegt dr K.:

De ethische dominee is in den regel meer cultuurmensch, kind van de 20ste eeuw, terwijl de zware over het moderne leven bij voorkeur kwaad spreekt en tot in zijn kleeding toe een voorbij.jgegane tijd vast houden wil. De eerste heeft een groot vertrouwen in den menscb en doet telkens een beroep op het goede dat in het menschelijke hart nog sluimeren zou. De tweede oordeelt over zijn gehoor veel slechter. Hij waarschuwt hen; bij wijst hen ook wel op God, die machtig is, ze te bekeeren; hiJ bidt zelfs nog voor ben, dat God hen de oogen opene. In het gunstigste geval spreekt bij een goed woord van den bereidwilligen Zaligmaker. Maar juist dat hij niets meer zegt en ook niets anders heeft laten vooraf gaan, bewijst dat hij in beginsel denzelfden weg gaat als de ethische prediker. Want beiden zijn nalatig om het recht Gods voorop te stellen en om in de erger of minder erg geachte verlorenheid van den mensch allereerst het s c h u 1 d-moment te ontdekken. Den mensch wegwerpend of hem min-of-meer streelend, handhaven zij geen van beiden de rechten Gods op hem.

Dit alles beeft uiteraard ook invloed op kerkbeschou-' wing en sacramentspraktijk. Omdat ze beiden het zwaartepunt leggen in de bevinding of geestelijke ervaring, kunnen ze beiden als broeders en zusters in den Heere alleen begroeten hen, in wie men dezelfde ervaring terug gevonden heeft.

Nu merkt de optimistische ethische deze overeenkomst spoedig op. Zijn kerk is ruim en hij kan ook gemakkelijk in andere godsdienstige kringen de Kerk van Christus waardeeren. De pessimistische onderstroomer vindt de echte, dat is zijn bevinding slechts bij enkelingen, de zeldzame uitzonderingen, weder. Zijn gemeente is dan ook klein en buiten zijn enge muren onderscheidt hij ongeveer nergens elders de Kerk van Christus meer. Afscheiding en in al kleiner kring zich terug trekken komt bij hem herhaaldelijk voor. Maar met dit al blijft de verwantschap; want zij beiden beoordeelen wat en waar de kerk is niet naar de regels der Schrift, maar naar den maatstaf van hun eigen bevinding.

Een toepassing geeft dr Kraan in zijn artikel ook:

Eenzijdig is het dan ook op z'n minst, het ethische gevaar slechts in één richting te zoeken. De verethiseering van ons Gereformeerd leven dreigt ons van fw e e kanten en ik zou nog niet durven zeggen van welke van beide het meest. We hebben naar twee zijden front te maken en te staan naar een geloofspraktijk, zooals deze in de officiëele belijdenisschriften en formulieren der kerk uitgesproken ligt.

Dit geeft vastheid aan het zieleleven. Dit kweekt een heldengeslacht, dat tot groote dingen in staat is.

Dit oordeel klopt vrijwel inet wat ik de vorige week als iemands meening aanhaalde.

Het ontstaan der Statenvertaling.

In het „Algemeen Weekbl. v. Chr.dom en Cultuur" wordt nog iets in herinnering gebracht van de moeilijkheden, waarvoor „de vaderen" stonden, toen zij de Statenvertaling badden verordineerd:

Het gewichtigste was het besluit, dat men zich niet zou beperken tot het verbeteren der bestaande vertaling, maar opnieuw uit den grondtekst zou vertalen. Toch heeft de S-ynode de volledige uitvoering niet aangedurfd. Want aanstonds keerde ziJ halverwege tot 't eerst verworpen standpunt terug door te bepalen, dat uit de oude vertaling al datgene behouden moest blijven, wat zonder hinder voor de waarheid en voor de zuiverheid en den aard der Nederduitsche taal dienstig kon zijn, bepaaldelijk in de historische boeken. ' Principieel stelde de S-ynode zich dus tegenover hen, die van geen nieuwe vertaling wilden weten, maar voor de praktijk zocht zij naar een compromis. Als reden wordt uitdrukkelijk opgegeven, dat men ergernis wilde vermijden. Men bad ook kunnen zeggen, het geven van voedsel aan nieuwen twist. De tegenstanders toch lieten zich heftig genoeg uit, spraken er van, dat een nieuwe vertaling „ergerlijk en aanstooteUjk" was en schroomden niet argumenten te gebruiken als b.v. dit, dat spottend gevraagd werd, of hun vaderen, die biJ de vorige overzetting wel en recht geleefd badden, niet zalig waren geworden! Geen wonder, dat de S-ynode de opgewonden gemoederen wilde ontzien, en 'b.v. ook uit de gedrukte Handelingen wegliet wat in de geschrevene voorkomt, dat een nieuwe vertaling noodig geoordeeld werd „vanwege de tallooze fouten, waarvan de oude • vertaling wemelt!" Dit scheen meer te zijn dan de tegenstanders konden dragen!

Met deze herinnering is niet alles gezegd. Wel kan men eruit afleiden, dat een noodzakelijk werk niet mag wachten op de adhaesiebetuiging van wie er het meest profijt van hebben. Want die betuiging komt altijd na de deugd, gelijk het berouw na de zonde, als er tenminste wat van komt.

„De God der wrake"; de „sensationeele ontdekking" van „Het Vaderland".

„Het Vaderland" schreef over „sensatie". Dan moet men altijd voorzichtig worden. Men leze:

De Hongaarsche Bijbelvorscher Benjamin Donath beeft een sensationeele ontdekking gedaan. Donath, die 50 jaar van zijn leven aan de studie der Heilige Schrift beeft gewijd en den Hebreeuwschen oertekst en den tekst van bet Targum met de oud-Griefcsche Septuaginta en de Latijnsche Vulgata heeft vergeleken, heeft daarbij vastgesteld, dat de „God der wrake, die de zonden der vaderen aan de kinderen straft", op een foutieve vertaling van den Hebreeuwschen oertekst berust.

Hoe dan volgens de „sensationeele ontdekking" de vertaling luiden moet, leert „Het Vaderland":

Volgens de zeer nauwkeurige Grieksche Septuaginta uit 'den tijd zelf en 't nog nauwkeuriger Arameescbe Targum luidt deze passus, woordelijk vertaald, aldus: „GiJ, 'die vergeeft alle dwalingen, zonden en misdaden en al scheldt Gii al den zondaar niet geheel vrij (niet geheel kunt vrijspreken), zoo gedenkt Gij de zonden der vaderen, terwijl giJ ze als verzachting ten gunste van de ten gevolge van de zonden der vaderen zondig geworden kinderen in rekening brengt".

Al vindt „Het Vaderland" de ontdekking sensationeel, het blad beeft toch maar niet de moeite genomen, om, door den bijbel even na te slaan, zich te hoeden voor de foutieve verschrijving, die het blijkbaar overnam, toen men van Ex. 34:7 maakte: x. 39:7: Donath wees ei^ op, dat Exodus XXXIX:7 uit de Grieksche Septuaginta slechts aldus kan worden vertaald: God is zoo vol goedheid en barmhartigheid", dat bij niet alleen de dwalingen, zonden en misdaden vergeeft, maar, al spreekt hij ook den zondaar niet vrij, toch verzachtende omstandigheden zoekt, als ijverige (niet ijverzuchtige), alles ter harte nemende God en dat biJ 'de zonden der vaderen als eigenlijk veroorzaken der zonden der kinderen als verzachtende omstandigheden beschouwt bij het vellen van het oordeel over het juist ten gevolge van de zonden des vaders zondig geworden kind".

Donath zou voorts meenen, dat bet een plicht is van het Jodendom en alle Bijbelvereerders, met alle middelen der wetenschap de verbetering van deze ontzettende vergissing na te streven, opdat de naam van Jehova, de God van het Oude Testament, hersteld worde in ziJn zuiverheid.

„Ontzettende vergissing".

Hoe prof. Obbink over die „ontzettende vergissing" alsmede de „sensationeele ontdekking" oordeelt, leert het „Alg. Wkbl. V. Chr.dom en Cultuur":

Ik weet niet wat ik er van denken moet. Ik weet niet of Donath een oudtestamenticus is, en dus tot oordeelen bevoegd. Zoo ja, dan is er op de een of andere manier een mystificatie in het spel of het beele geval is een misplaatste grap.

In de bovengenoemde teksten is niets te lezen van wat Donath er in lezen wil. Ook de Grieksche vertaling geeft hij volkomen onjuist weer. Of men in dat „bezoeken van de ongerechtigheden der vaderen aan de kinderen" een „God der wrake" wil zien, is tot daaraan toe. Maar het staat er nu eenmaal, en Donatbs „ontdekking" is malligheid. Er valt in de bedoelde teksten niets meer te „ontdekken". De Hebr. tekst is volkomen duidelijk en reeds in de Statenvertaling juist weergegeven.

Het zou met meer sensation van „Het Vaderland" dien kant opgaan, als men ziJn theologische ontdekkingen eens wilde toetsen aan nuchter onderzoek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PËKS'SGHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's