GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Internationaal Calvinisme.

Men kent het onderwerp wel onder onze lezers: Prof. Hepp heeft het eens behandeld in een reeks hoodlartikelen. Prof. Grosheide zegt..ëF-.ietg^''óiver in het „N.-H. Kbl.": "*'-^^ - '-•'•'

Toen het bleek, dat de Hervormde Kerk zeker-in twee groote groepen, één naar Luther zich noemend en een andere naar Galvijn zich richtend, uiteen was gevallen, heeft men van Gereformeerde zijde al het mogelijke gedaan om althans alle Gereformeerden bijeen te houden. Men weet, dat op de Dordrechtsche Synode zeer vele buitenlandsche afgevaardigden tegenwoordig waren en er zouden er nog meer geweest zijn, indien niet b.v. den broeders uit Frankrijk — toestanden zooals ze nu nog in Oost-Europa voorkomen.— belet was naar Holland te reizen.

Onze vaderen stonden in levendig verkeer met buitenlandsche Gereformeerde theologen. Dat men alleen Latijn als wetenschappelijke taal gebruikte, maakte het gemakkelijker dan thans om met elkander mondeling of schriftelijk van gedachten te wisselen. Zoo kon het gebeuren, dat vele Nederlandsche theologen eerst of later ook in het buitenland boogleeraar waren en dat de studenten trokken van Universiteit naar Universiteit.

Na een periode van inzinking, zegt Prof. Grosheide, kwam er weer opleving van het ideaal:

Onze groote Gereformeerde theologen Kuyper en Bavinck waren internationaal gezind, hadden vele vrienden over de grenzen, hun werken werden ook elders gelezen. Theologische studenten kwamen naar de Vrije Universiteit en naar Kampen. Door den oorlos werd Hongarije ontdekt als een land, waar nog veel echt Calvinisme school. En het is erg nuttig voor ons Hollandsche Gereformeerden geweest, die zeker eenige'

tientallen jaren hebben gemeend zoo ongeveer de eenige Calvinisten ter wereld te zijn, dat deze waan ons werd ontnomen.

Met dit meer internationaal leven als Gerefoïmeerdeii stond zeker ook de stichting van het Calvijnfonds in verband. Een broeder, die zich bescheiden op den achtergrond hield, stelde een belangrijk bedrag ter beschikking van Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. Grondslag, ten'einde mogelijk te maken, dat van tijd tot tijd een Gereformeerd buitenlandsch geleerde naar hier kwam om lexingen te houden.

Dezer dagen is dat voor 't eerst geschied. Een bekend Sohotsch hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis kwam naar Amsterdam en sprak daar voor hoogleeraren, studenten der V. U. en voor verdere belangstellenden over de Kerken en de theologie in Schotland in vroeger en later tijd. Dat was een feit van beteekenis. Niet alleen omdat zij die de voordrachten hoorden, daarvan hebben genoten. Maar ook en misschien meer nog, omdat daardoor weer een nauwere aanraking is gekomen tusschèn de Gereformeerden in Schotland en hier.

Tegenover de internationale samenwerking van socialisten en communisten, zullen ook de trouwe belijdende Gereformeerden hebben te vormen een eenheids-• front.

Reserve in de biecht?

Ds V. Gbeel Gildemeester heeft in de „Herv. • Haagsche Kerkb." tegen de roomscbeii meer te polemiseeren dan veel anderen, maar hij gaat oofe meer op détails in. In een van zijn laatste artikelen gaat het over de vraag, of Rome vrijheid gaf, om in bepaalde gevallen een bedreven zonde niet té biechten. De "auteur merkt op: ~ •

Het éénige wat ik weet, . is dat mijne zegsvrouw mij verzekert, dat ZIJ van den. bedoelden, pater in de retraite bij Nijmegen de belofte heeft, ontvangen, dat zij een kaart kon krijgein op z ij ne voors p r aak; en dat haar dan die vragen betreffende hat 7e (6e) gebod niet zouden worden gesteld.' Of hij daarmeite • inéér beloofd heeft, dan h^j kon, houdein, wéét ik .; .niet. Of, hij bet ook aan anderen beloofd heeft, wéét ik niet. Dat deze kaart vrijheid zou geven „aan toonder'' om bepaalde zonden te verzwijgen, waar heb ik dat ooit beweerd?

Het groote polderland en de kerk.

Hier en daar wordt al geschreven over dat verschrikkelijke land, dat er straks weer zal komen, als de Zuiderzee is drooggelegd en de meiischen tot den bodem zullen afdalen om er hun huisjes peer te zetten. Wat moet „de kerk" doen? De iloomschen, naar verluidt, zijn al bezig, de Hervormden denken ook over het vraagstuk na, maar Dr Bouma van Zwolle zegt in het , ; Greref. Kerkhl. V. Dr. & Ov.":

, De tijd zal leeren, wat er van dit alles terecht komen zal. Ik geloof, , dat het wel een weinig voor-Mrig is; ''"'"•^^'^^r^'^'i-'^'4^'^!: J; ï^^ '"'

'Want wêl ïaiï'iïièH •^•èt'~ voórmtzïénd 's: treven der Hervormde Synode en van de Hervonnde Kerkvoogdijen prijken, voorzoover het blijk geeft van belangstelhng in de zaak. Maar veel verder kan dunkt me de 'bewondering niet gaan van Gereformeerde zijde. Men begint de verkeerde lijn te volgen op deze manier.

De goede manier is dezei, dat er eerst o.p' een of andere plaats geloovigen gaan wonen. Dan is er de Kerk in de twaalfde provincie, en dan gaat ze zich ook institu.eerein en heeft behoefte aan een kerkgebouw. Maar de Hervormde Kerkvoogdijen gaan van de andere zijde beginnen. Eerst de organisatie, misschien straks eerst kerken bouwen, en dan komen er d« geloovigen, en ze vinden er reeds de Kerk, wier orga.nisatie reeds klaar was, eer er een mensoh woonde.

Zoo doen de Roomschen, maar in hun spoor wil toch de Hervormde Kerk niet gaarne gaan. Eerst de gemeente en dan het zoeken.naar ©en kerkgebonw. Anders kon men oók reeds predikanten gaan beroepen in de te vormen gemeenten.

Men nióet de ontwikkeling der dingen Mwachten en eerst dan kan met zekerheid de te volgen kerkelijke lijn worden afgebakend. En hoe dan op een plaats in de . twaalfde provincie een Kerk komt, is gemakkelijk Ü'te 'zien. Ais ©r een aantal geloovigar in zulk een plaats woont, komt de drang naar institueering in ben op, en komt daar de Kerk tot openbaring. . Laat ik lierinneren aan wat Dr Kuyper hierover schraef in zijn „Tractaat van de Reformatie der Kerken".

De doleantie en haar vrucht naar de meening van een hervormd auteur.

Der, jG-e; ref. Kerkb. v. Rotterdam" spreekt in een artikel' van Dr A. Kuyper' over Dr Callenbach, •l\ied. Hew. pred. te Rotterdam, die, hoewel zelf niet met de doleantie meegaand, over haar vracht zich aldus uitliet:

Hij schreef: wat was de groep „Gereformeerden" aanvankelijk klein in aantal en wat heeft die betrekkelijk kleine groep een energie ontwikkeld! Kerken werden gebouwd, predikantstractementen bijeengebracht, een organisatie in 't leven geroepen, een arbeid verricht, die met een eerbiedig eeresaluut moet begroet

worden. „Zeker, ik weet er zijn verklarende omstandigheden. Zij die in 1886 de Hervormde Kerk verlieten, waren bijna zonder uitzondering menschen, die belang stelden in kerkelijk en geestelijk leven. De strijd, voorafgegaan aan hun uittreden, had den ijver verwakkerd.

Het bewustzijn: wi, j hebben van elders geen hulp te verwachten, zelf moeten wij 't doen in Gods kracht, staalde den moed. Maar dit neemt niet weg, dat wij beschaamd staan tegenover hen. De vraag komt hierbij ook op: moeten wij niet, hoezeer de scheuring betreurende, toch dankbaar zijn voor een daad, die het aantal predikanten en kerkgebouwen en mede-arbeidenden' zoozeer deed toenemen? Zonder de Doleantie was daarvan, naar menschelïjke berekening, niet een vierde tot stand getomeD.'" - .' ^ ; !

Jeruzalem en Sodom anonym.

Dr C. Bouma heeft het over een mij niet nader bekenden scheurkalender, waaruit het volgend ' schoon verhaal kwam:

„Rij menigeen maakt, helaas, de plechtige ure van openbare belijdenis des geloofs slechts oen voorbijgaanden indrak, die door het toegeven aan de begeerlijkheden der jonkheid maar al te ras is vervlogen. Gelukkig is het echter niet zoo bij allen.

Een hoogbejaarde vrouw vertelde op haar sterfbed

het volgende: Voor meer dan 60' jaar ging ik bij een godvruchtig leeraar op catechisatie en deed dan ook bij hem mijn belijdenis. 'VVij waren juist met ons vijftigen aannemelingen. Daarom zeide hij aan het slot zijner toespraak:

„Och, trouwe Herder uwer lammeren, het zijn er juist vijftig, — dat is veel, maar laat ze alle vijftig zalig worden! Wanneer dat echter te veel van U gevraagd is, laat dan toch de helft zalig worden —

vijf en twintig! IMaaa-dat is misschien ook te veel: ach, slechts twaalf dan! Neen, waf zeg ilc, — laat er slechts

één zahg worden, Amen!" Dat heb ik nooit kunnen vergeten. Dat is mij •door het hart gegaan en terwijl de leeraar ons in het gebed aan den Heere opdroeg, heb ik Hem beloofd: ik zal, als God hot wil, die ééne worden^ Dat is mij mijn gansoh© leven door altijd bijgebleven en nu wil ik hopen, dat het ook zoo blijven, zal tot liet einde en ik tot mijn onden leeraar in den hemel zal kunnen zeggen: „Dominee, , ééne is er toch ' zalig" gewordénl"

Dr Bouma vindt het-wonderlijk. Ik ook. Vandaag leest men boeken over de „Sionieten" en het • geestelijk „Jeruzalem" en vindt het - stichtelijk en, niet eens morgen, maar ook al weer vandaag, acht men het even stichtelijk, te worden ingeleid in het klimaat van Sodom en Gomorra.

Duivel-diaken en engel-diaken.

In de Kerkb., off. orgaan v. d. Geref. kerk van Amsterdam-Zuid, spreekt de heer v. K. over een rede van DT de Hartog te Amsterdam gehouden, over het ambt der diakenen. Meirkwaardig was zijn onderscheiding:

Als typen werden aan de vergadering voorgehouden de duivel-diaken Judas én de engel-diaken Stefanus. Een greep in de Schrift, waarvan de redenaar zelf het gewaagde gevoelde blijkens, zijn verklaring: ik zou het .? oo niet durvejr zeggen als het er niet stond. Maar om tot zulk een uitspraak te komen, behócfl men niet eerst schroom te overwinnen, want „het" staat er niet. Judas was geen diaken on daarom ook geen duivel-diaken. En Stefanus was gewoon diaken en daarom geen engel-diaken. In de door Judas gedragen bmirs . was niet de geringste schaduw van het toekomstig diaconaat, ook al zou bijv. Johannes haar aan zijn gordel hebben gehad, want er is niet één plaats in de evangeliën, die hot ontvangen en uitgeven van geld door den geveinsden discipel inschakelt in de. hoogepriesterlijke bediening van zijn Meester. '^Ê? -': ''

Even later lezen we nogv'in hetzelfde ajtikel:

Tegenover Judas, geboren uit het rijk van de macht en van het succes, het diaconaat vermoordend in de reclamezucht en de persoonlijke verheffing, teekent hij Stefanus, geboren uit het rijk der kracht, aangie& token door de vlam des G.eestes uit het Goddelijk iiefdehart, het ambt bewegend als een persoonlijk offer voor het aangezicht vol bloed en wonden, het eigen hart stellend als een open bloem voor de zon. Schoone gedachten, maar die toch het wezen niet treffen. Het verheerlijkt Hoofd der gemeente, dat persoonlijk uit den hemel door middel der ambten de kerk regeert en zegent, verschijnt bier slechts in een floers. '

Tooneelquaestie.

In de „Utr. Kerkb." haalt Ds J. C. Rullmann tegenover een medewerker van „Woord en Geest", die eeoi uitlating van Dr Kuyper gaf over het tooneel, (waarin deze medewerkei; — ten onrechte — een beschrijving zag van onze „houding" tegenover het tooneel) een driestar van Dr Kuyper aan, waarin deze passage:

Thans vooral, nu ons tooneel zoo diep zonk, dat het niet baat, of ge al eens een beter stuk uitkiest.

Het goede, althans dragelijke, , is hier exceptie, het schadelijtee regel.'

En Avie het Komediebezoek, op voorgang van de Koningin, nogal in verband met het Heilig Avondmaal, thans ten onzent aanbeveelt, kent óf zijn tijd niet, óf is op psychologisch gebied de belichaamde na'iviteit, doordien hij niet inziet, hoe hij door zulk een oproep, vooral onder onze betere standen, .'zoo al niet de deftiger papa's en mama's, dan toch het jongere geslacht dat onder hun hoede opgroeit, lokt naar een bezoedelde atmosfeer.

Ds Rullmann voegt er aan toe:

Tot zoover Dr Kuyper.

Men houde het zich voor gezegd: Aanbeveling van het komedie-bezoek 1 o k t h e t jongere geslach naar een bezoedelde atmosfeer.

Natuurlijk is hiermee de zaak allerminst afgedaan. Maar het is goed, dat Ds Rullmann heeft laten zien, dat met een enkel citaatje van een niet nader bekenden auteur in „Woord en Geest" nog niet „onze houding tegenover het tooneel" is afgehandeld aan de hand van DT A. Kuyper. De zaak is toch wal wat moeilijker; dan „W.-'-ent-G, " zegt. • • ' - ' : . . I , frr-'^i^

Niet juist.

Ds H. C. V. d. Brink zegt in het weekblad „Woord en Geest":

Gelijk men weet, is het aan een onbescheidenheid van , ., De Eazuin" (Ds Schilder) te danken, dat ruchtbaar werd, dat die naam op de Kerkelijke Conieleutic ter sprake kwam.

Zooveel woorden, zooveel onjuistheden. Maar met Ds V. d. Brink polemiseer ik niet meer in finesses, omdat hij (blijkens vorige gevallen) toch niet op de zaak ingaat; daarom volsta ik met een ontkenning. Overigens denke men eens' na over de vraag, of de drukke reclame van en vóór (vooral: van) het „Nederl. Geref. kerkkoor" niet weerlegt, wat hier staat. Dat Ds v. d. B. ontstemd is over het verloop der zaak (omdat de naam, die veel meer dan „ter sprake kwam" niet geaccep'teerd werd) kan ik begrijpen. Het wordt vooral door dat kerkkoor niet prettiger. Maar het is geen reden voor zulke tooirnafleiding.

Vestibule en binnenkamer.

In „De Saambinder" (theologisch-kerkelijk verzamelblad van Ds Kersten c.s.) staat nog altijd de dialoog tusschèn Bart en Kees. Het gaat thans over het Hooglied en den tekst: de koning heeft mij gebracht in zijn binnenkameren. Bart vindt;

Wij verstaani ander die binnenkameren des Konings, dat plekje of die toestand, waarin de Heere door Zijn. Geest Zijn volk wel eens, bij hooge uitzondering, brengt. Nietwaar? Wij laten maar niet iedereen in onze binnenkamer, daar mogen alleen maar onze intieme vrienden komen. Zoo is het bijzonder bij Z. M. de Koning. Gewone en buitengewone gasten in de spreekkamer, soms in de salon. Maar de binnenkamer, waar de geheimen, van het huiselijk leven bekend worden, zie Kees, daar heeft niet iedereen mee te maken, dat zijn geheimen, die niet voor ieders oogen en ooren bestemd zijn.

Vervolgens constateert Bart, dat alleen de uitverkorenen bet zoover brengen, dat alleen , , de Bru-id des Heeren, het wijf des Lams" erin komt:

Kees. Maar hoe komen die in die binnenkameren?

Bart. Dat zegt hier de Druid: „De Koning bracht mij in Zijn binnenkamer." Zie Kees, in dat goddelijk geheim kabinet moet de Heere ons zelf brengen. En 'dat doet Hij dan ook. Hij heeft daar Zijn gemeente al ingebracht in de volheid des tijds. Toen kwam Hij om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Heel den weg 'dien de Heere Jezus ging, van Zijn krib tot in Zijn graf, zocht Hij naar de lievelingen van Zijn hart. En Hij vond ze.

Kees. Waa'r vond Hij ze, Bart?

Bart. Hij vond ze in de binnenkameren des doods. Hij wekte hen met zichzelven op. uit dien dood — wij zijn met Hem opgewekt — Hij voer met hen ten hemel en bracht ze in de binnenkameren' van Gods eeuwig Vaderhuis — wij zijn met Hem in den hemel gezet, zegt de apostel.

Kees. Jawel, dat is voorwerpelijfc. Maar hoe kom ik daar ooit in bewustheid voor mijn eigen hart? Bart. Hij brengt Zijn volk er ook dadelijk. Daartoe zoekt Hij ze op. Dan gaan ze, om zoo te spreken, door de vestibule der wedergeboorte. Dan komen ze allen voor de spiegel der ontdekking, daar leeren zij walgen van zichzelven.

Iets verder:

. Bar t. Er zijn kinderen Gods, die komen hun geheele leve.n niet verder als de treurzaal. Zij zien wel de deui-, maar door Jezus ingaan, daar komt het niet toe.

[K e e s. Dus blijven die er buiten ?

Bart. Die worden door den koning bij hun sterven binnengeleid. Maar er zijn er ook, die evenals de Bruid, bij hun leven in de binnenkamer geleid worden.

De' gedachtenfouten aanwijzen, die hier liggen, zaJ wel niet noodig zijn; wij willen trouwens enkel maar typeeren. Overigens is de onderscheiding tusschèn objectieve en subjectieve introductie in de binnenkameren merkwaardig in dit orgaan. Tenslotte ; de exegese van hen, die meenen, dat de koning in bet Hooglied de verkeerde rol heeft, terwijl de herders-bruidegom de ware is (volgens welkei opvatting dus het inleiden van de bruid in de binnenkameren van den koning een verkeerde daad van dien koning geweest is) ligt hier wel ver uit het gezicht.

Wij zeggen niet, dat die exegese onfeilbaar is; maar bier zal wel haar buiten het gezicht blijven te verklaren zijn alleen uit het feit, dat Hellenbroek en de-Schotten ze niet hebben overwogen. Reeds eerder bleek de samensteller van deze dialogen ee-n getrouw volgeling van een Schotsch auteur.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's