GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oost en West en de toekomst.

In "de „Groene Amsterdammer" komt een artikel voor van mr M. W. F. Treub, waarin O'.m. deze passage:

Europa heeft ten gevolge van èea .oorlog het geloof ill eigea kracht ea eigeia roeping verlóreii. Onzo tTriefcsch-Rom'einiSche beschaving, , welke door de Kerk tot ons kwam ©n door het Christendom werd gelouterd en verspreid, spreekt niet meer tot ons; vooral do jomgeren zijn orvan vervreemd. In literataur en kuiist zoeken zij inspiratie in Oostersche caltaur. Op religieas gebied isi bet niet a, nders. Weeke en ve: rw< ? fcelijkende boeddhistische theosofie viert hoogtij of worft overvloageld door nog weefcere vormen vaai religi-eus verval. Men schwannt voor een Tagore em een Ghandi en zou ook het islamismia tem troon heften, indien men niet reeds te zwak en futlooa was geworden, om in welke krachtige religie ook bevrediging te vinden.

Door dat allerwege blijkemde verval wordt Europaeen prooi voor Russisoh-Aziatische invasie. Gelijk indertijd Rome niet werd vernietigd door de invallen der barbaren, maar door innerlijk bederf, zoo staat te vreezen, dat het thans met Europa en de Westersobe beschaving geschieden zal. Een volk of een werelddeel!, dat het geloof ia eigen kracht heeft verloren, heeft uitgeleefd. Indien er onder de jongeren niet spoedig een krachtige reactie komt, zal 'deze door de historie bevestigde waarheid zich aan Europa en aan do Westersche beschaving opnieuw voltrekken.

Een opmerking, • die haar beteefcenis heeft oot voor de godsdienstige en kerkelijke synthese-beweging dezer dagen. Voor ons is zulk een bewering niet nieuw; het feit evenwel, dat ze uit dezen iioek komt, doet mij de aandacht ervoor vragen.

Grondslag Jeugdvereeniging.

Te Hilversum verschijnt een „Maandblad voor Jong Gerei. Hilversum", dat den titel „Uitbouw" voert. Over den grondslag, waaropi de jeugdvereeniging staan moet (de 3 formulieren, al of niet naar de uitspraak van de Synoide der G e r e f. kerken) is in dit blad een in goeden toon gehouden discussie, gevoerd. Natuurlijk kunnen we niet op alia kwesties ingaan, want in deze rubriek is al een en ander geciteerd. Misschien is het wel goed, even de zaak in verband te zetten met de jongste gebeurtenissen.

Ik zal het daarom niet hebben over de laatste opmerking van een der woordvoerders in het orgaan, die bezwaar heeft tegen het besluit, om de 3 formulieren te nemen volgens uitspraak der synode van de Geref. kerken, en 'die, blijkbaar met het oog op de Asser beslissingen, zegt:

Over periforietvragoa valt in eigen kring nog nader te gpreken, niet te beslissen, we zijn trouwens ook geen kerk. Zulke vragen zijn er ook genoeg in d'eni Synodoigetrouwen k^ing, dus alleen op deze wijze wat meer.

Nu moeten we bekennen dat dezo oplossing ons niet in .aJleij voldoet maar ook tal van moeilijkheden zal meebrengen. Maar toohl is het o.i. het .beste, óók voor de toelcomst onzer Jeugdvereenigingen. Wiant die mogen niet aan de uitspraken van een kerk van vandaag en moi-gen vastzitten, wanneer ze principieel interkerkelijk willen zijn.

Wij blijven Gereformeerd, aan Gods Woord vast houden naar de opvatting van de 3 formulieren.

Maar , wij willen ook: in 't oud© spoor vooruit!

Immers, in dit laatste ligt juist de kwestie. Kan men tegen Assen zich verklaren, en in het „oude" spioor vooruit gaan? Wat de richting Geelkerken wil is het leggen van een ander spoor.

Maar nu het eerste deel van dit citaat? „Periferie-vragen"? Laat men niet langer denken, dat bet zoo is. Het feit, dat iemand geen kleur „b rekent", wil niet zeggen, dat hij geen andere kleur „heeft". En dat het hier geen zaak van „periferie", doch van „centrum" raakt; dat niet langer saam te houden . is, wat men nog een poosje scheen te willen bijeenhouden, dat bewijst wel de rede, die D-s v. Duin hield te Andijk. Men herinnert zich, dat inderlijd gezegd is, dat het droevig was, dat de geref. kerken meenden, geen plaats te hebben voor de opvatting van dr Geelkerken, en dat hardnekkig ontkend is, dat wie hem volgen, tenslotte kiezen voor een andere leer; men weet ook, hoeveel ach en wee-geroep te beluisteren viel, toen men hier en daar tot een doopvader, die tegen Assen partij koos, zeide: gij kunt niet de doopvragen toestemmend beantwoorden. Thans echter zegt ds v. Duin in Andijk precies hetzelfde: het is niet eerlijk, als iemand, die het met hem eens is, in de Geref. kerken de docpvraag omtrent de „leer, die in de Chr. kerk alhier geleerd wordt" bevestigend beantwoordt. Periferie? Gelijke gezindheid? D'S v. Duin gelooft er niets van. Hij zegt: breken is nu de eisch.

Deze dingen zijn wel leerziaam. In de groep-Geelkerken zegt men vandaag, dat het verschil de moeite van breken niet waard is; want men wil eerst zooveel mogelijk zijn invloed behouden in de bestaande kringen en colleges. En zoodra dan de onrust groot genoeg is, en men meent, te kunnen winnen met het inslaan van een andere koers, zegt men tot de gauw-vergetende schare: hoe lang blijft ge toch hij elkaar houden, wat uit elkaar behoort te gaan? De huik hangt zoo wel naar den wind. Men moet dit niet op: alle personen van de groep toiepassen, maar wel op de „machthebbers" in de groepi (beeldspraak niet van mij). Als onze jeugdactie zoo dwaas is, te luisteren naar het geroep, dat het verschil wegdoezelt, dan zal ze te laat ontdekken, dat men, zoodra men zich sterk genoeg voelt aan den kant van dr Geelkerken, zijn eigen menschen tóch met geweld bijeen trekt. Het dient nergens toe, dat wiji verschillen, die wij zelf ontdekken kunnen, eerst dan believen te gelooven, als het horloge van dr Geelkerken zegt: nu is 't de tijd, om het verschil uit te roepen, nadat ik eerst; een stemming makend lied der eenheid contra de inquisiteurs met succes heb • doen zingen.

Want wel zegt de schrijver van straks:

Assen moge in onze Kerken een sshibboleth zijn, in onze Bonden jnoeht dit niet, omdat Assen de letter van onzen grondslag niet veranderde. En waar die grondslag, zooals ze was_^ door de Synoide-besluiten nóch door de Kerken in Herst. Verband veranderde omdat speciale interpretaties ervan niet tot den grondsla, g zelf beliooren, en dus: de Bonden van die interpretaties los stonden, moeten allen, die dien o b - j e c t i e V e n g r o n id s 1 a g blijven aanvaarden, lid mogen blijven.

Dat is in het licht van de historie der Bondien eisch van eerlijke rechtvaardigheid. En aile viugen, die tusscliien zulke leden konden rijzen, kónden toch geen andere dan p e r i f e r i e - v r a g e n zijn ? Tenzij over een onderdeel der 3 Formulieren misverstand in het spel was. Maar dan waren juist de Jeugdbenden ervoor om dit door samenspreiking en gedachtenwisseling d e w e r e 1 d u i t t e h e 1 p e n. En nu ligt het ondersoheid tusschen Kerk en Jeugdorganisatie hierin, dat bij: volharding in zulk misverstand de Kerk móét-afsnijden, dei Jeugdbond dit echter niet mocht. •.'^•ft^f.^\ë§^^

De auteur denkt nog al optimistisch over „uit de wereld helpen". Dat zij zoo. dat

Maar hij vergeet ten eerste-, dat de kerk nooit afsnijdt „om misverstand"; en voorts: en dat zij, die indertijd klaagden: het is verderfelijk absolutisme bij die synoidale leiders der jeugdactie, thans het blaadje omkeeren en b.v. in Andijk zeggen; weest toch wat absoluter, en niet zoo akelig relativistisch. Men kan ginds de zaak krijgen, zooals men ze hebben wil. Maar laat men dan ook erkennen, dat een „grondslag", die in het bepaalde conflict zegt: de waarheid ligt daar, niet doet kiezen voor een bepaalde kerk, doch voor de waarheid.

Het is heusch geen zonde, een waarheid te ontdekken op een moment, dat generaal Geelkerken niet gelegen komt, en er mee te werken ook. Straks doet hij het zelf ook. Van Andijk (ds v. Duin) begint de victorie voor de geref. kerk van Baarn, Bodegraven (doopvragen!) en oot voor de leiding van den jeugdarbeid inzake den grondslag. Men kan vermoeden, dat ds v. Duin, die het wel eerlijk bedoeld heeft, met deze rede niet in elk opzicht dr Geelkerken qua redacteur en piropiagandist een dienst heeft gedaan. De Gonsequenties liggen in die rede bij getallen: zij zeggen alle: er is een diepgaand, eo-nfessioneel geschil tusschen wie de doopvragen beantwoordt in de Geref. kerken en bij wie dat doet in de gemeenten, die dr Geelkerken volgen. De waarheid wordt door ds v. Duin hier gezegd; en' gelukkig heeft hij niet op et.horloge van dr Geelkerken gekeken.

Volkomen terecht zegt dan ook prof. Grosheide:

Wie ecbiter min of meer geregeld kennis neemt, van hetgeen aan de oversdjde verschijnt, ziet langzamarhanid wel verschillen aan den dag komen. Verschil van < 3pvatting omtrent de Schrift, de kerk, de cultuur, de andersdenkenden. We zeggen niet, dat alles zich even duidelijk afteekent, maar het begint te komen.

Ook dit z.al verder gaan, bet kaini niet anders. Elke splitsing brengt in haar aard medei, dat ziel dra^ gTOoter te worden.

En later:

We komen alle dagen ia aanraldng met de menschen, die men voor het „hersteld rerband" poogt te winnen. We hebben er hen op te wijzen, dal alleen verschil van belijdenis het stichten van een nieuwe kerk rechtvaardigt. Ze - woTden ontrouw aan de belijdenis, als ze zich aan de Gereformeerde ber­ ken onttrekkftn. Dat mag nu nog niet altijd duidelijk) zijn, het moet duidelijker worden.

Twee kerken naasit elkander, die dezelfde belijdenis handhaven, is eea onbesitaanbaarheid. Men weet, hoe van Christelijk (gereformeerde zijde ons telkens - weer afwijken van de belijdenis, met name op het stuk van den Doop, verweten wordt. Alweer volkomen begrijpelijk.

Kerk en belijdenis hooren bijeen.

Daarom vragen onze dagen van ons, dat we , de oogen open houden en biddend werken. Opdat vro komen tot zulk een uitbouw der belijdenis, als noodig is voor onzen tijd. i

Maar we hebben ook te bidden, dat de kerk des Heeren niet verder verscheurd worde, dat de oogen. openigaan en dat ieder inzie, dat verlaten, van een kerk, die de belijdenis handhaaft, beteekent het aanvaarden van een andere belijdenis.

Beide citaten zijn uit „_N. H. Kbl."

Prof. Noordtzij nog eens contra de groep-Geelkerken.

In de „Geref. Kb. van Dordrecht" plaatste prof. Noordtzij volgend artikel:

Geachte Redactie,

Hartelijk dank aan Ds Meynen voor de wijze, waarop hij in het laatste nummer der Dordrechtsche Kerkbode de vraag van Dr van Leeuwen beantwoordt. Ik mag hieraan nog twee dingen toevoegen:

lo. men is nooit bij mij geweest om mijn hulp, in te roepen inzake het gravamen van Dr van Leeuwen. Deze is verkeerd ingelicht.

2io. ik heb met betrekking tot het gravamen nooit de woorden gesproken, die mij in den mond werden gelegd. Slechts herinner ik mij — ik weet waarlijk niet meer wanneer of waar noch tegenover wien — de opmerking te hebben gemaakt, dat het gravamen van Dr van Leeuwen niet op één lijn mocht w^orden igesteld met de beweringen van Dr Geelkerken.

Tenslotte moge ik opmerken, dat het niet juist is, als zou ik mij in „De(n) Wachter" onlangs hebban „vrijgemaakt van de beweging der Geref. Kerken in Hersteld Verband".

Ik heb er nooit toe behoord, heb er ook nooit mede in eenige rel at ie, welke dan ook, gestaan, heb daartoe ook nooit eenige neiging in mij voelen opkomen.

Van den aanvang at heb ik tegenover Dr Geelkerken gestaan, wiens handelwijze de gezonde ontwikkeling onzer Gereformeerde theologie onberekenbare schade heeft berokkend.

Met de opname van deze regelen zult U mij ten zeerste verplichten.

Intusschen, als steeds. Uw

A. NOORDTZIJ.

Dr. 6 Dec. 1927.

Ds Meynen voegt er aan toe:

Het behoeft niet gezegd, dat wij ons. verheuigea, over de mededeelingen van Prof. Noordtzij, waarmee hij nog eens duidelijk uitspreekt, welk standpunt hij inneemt.

Vooral dê laatste alinea geeft en geve, óók ba: . van Leeuwen, te denken.

Jammej', dat Dr van Leeuwen zich. door. dergelijke onware mededeelingen van de wijs het brengen.

Wij zijn er van overtuigd, dat als op de wijze, gelijk nu geschied is, vele „men zegt's" achtervolgd werden en onschadelijk gemaakt, de atmosfeer, waarin wij ook in ons kerkelijk leven ademen, vrij wat frisscher zou zijn.

Ja, als dat eens gebeurde: eerlijk argumenteeren. Maar deze week zien we het gebeuren, dat iemand, die eerst jaren lang zweeg nu ineens los komt met de inderdaad verheffende beweringen over een andersdenkende, die altijd maar liegt, en over een professorencoterietje en meer van die gewiohtigheden.

Altemaal bazuinstooten vóór een verplaatsbare kerk, in nomine verbi et spiritus Sancti, amen.

En daarmee gaan ze dan Friesland zuiveren. In vredesnaam. Wie dit niet meer kan doorzien, en op zulk alarm heengaat, worde dan maar losgelaten.

Prof. Visscher, onze prophylaxis.

Het spreekt vanzelf, dat we dankbaar zijn voor elk bewijs van de waarheid, dat het jongste boek van prof. Visscher waarschuwt tegen gescheld op Assen. Maar dit neemt niet weg, dat daarmee prol. \Msscher nog allerminst iemand geworden is, die positief steun bieden kan aan wie in Assen de waarheid gehandhaafd ziet. Er zijn reeds enkele broeders des hersteld-gereformeerden levens, die triomfantelijk elkaar begroeten met 'dit artikeltje van prof. Visscher in „De Waarheidsvriend":

D« Schilder stelt zich nu aan als behartigde hgi met idie belanigan van zijn publiek ook de mijne. In de werkelijkheid deed hij dit op een verdachiimafcende wijze, die zelfs bij menschen van zijn eigen Kerk de ergernis opwekte. Hij diende prof. Visscher aan als .iemand, waarmede men voorzichtig moest zijn, want „de gereformeerden" hadden al eenis eerder met hem van doen gehad. De verontschuldiging) van Ds Schilder bevat slechts eene halve waarheid.

Ik zal er daarom de heele waarheid bij voegen: prof. Vissclier heeft j: aren vóór den oorlog al gewaarschuwd voor de infectie die de Gereformeenie actie bedreigt. Jammer, dat zij niet naar hem geluisterd hebben, dan was Assen niet noodig geweest. Hij heeft gewaarschuwd tegen de aanranding der Heiüge Schrift, toen het geheele slot van Markus XVI in naam der tekstcritiek door een hoogleeraar der Vrije Universiteit eenvoudig uit den Bijbel werd ge^

schrapt. En prof. Visscbea: heeft ook gewaarschuwd tegen het hoog v, an den toren blazen over een zoogenaamde „gereformeerde" wetenschap, waarvan de boeren zelven niet weten, wat zij is. Hij heeft dus het pleit gevoerd onder hoon en" smaad, ook van deze „gereformeerden", voor de beginselsn der Reformatie. En deze beeren, ds Schilder, prof. Hepp en dierg-elijken, ' dio zich aanstellen, alsof zij de gereformeerde wijsheid in pacht hebben en als een soort ijkmeesters rondgaan, houd ik voor een gevaar, •niet voor ons, Hervormden, die zij niet benaderen kunnen, maar voor de Gereformeerde Kerken. Calvijn en Kuyper zijn op bunae weegschalen nog veel te hebt bevonden. Wie kan ei-op die wijze nog lid dier Kerken zijn! ^

Dit is de volle waarheid, waarover de heereri maar eens nadenken moeten.

Prof. Dr H. Visscher_ zegt dus, dat ik me „aanstel" en een „verontschuldiging" gaf. Het eerste laat ik met eerbied staan, maar het tweede bestrijd ik, want het is een te vroeg gegrepen handhaving van de bewering, dat prol. Visscher toch iets te verwijten had aan mij; en ik ontken dat nog.

De bewering, dat ik „verdacht maakte". Iaat mij koud. Professoren zijn het aan hun stand verplicht, om, zelfs in een booze bui, te argumenteeren. Indien prof. Visscher citeert, wat ik schreef, blijft van die verdachtmaking niets over. Van elk boek, dat over Genesis 2—3 schrijven wil, zou ik een voorafgaande sterk sprekende aanbeveling, klakkeloos overgenomen door redacties op, verzoek van uitgevers, die de recensie al vast vriendelijk overleggen, ontraden; het komt er, vooral in dagen van strijd, op, aan, voorzichtig te oordeelen. Overigens is het wel wat vreemd, dat prof. V. ZO'O boos is, als men zegt: „deze hoogleeraar denkt veelszins anders dan wij zelf , het doen; ga daarom niet van te voren zijn werk aan het volk onvoorwaardelijk aanbevelen in zoo'n moeilijke kwestie".

Over Marcus 16 (want prof. Visscher herinnert zelf aan zijn polemiek hierover tsgen„De Heraut") zou misschien nooit meer gedacht zijn — gelijk ik er niet aan dacht —-als pi-ol. Vissclier dadelijk scherp voor het volk het onderscheid had laten zien lusschen tekstcritiek en andere critiek. Overigens zou men hier weer kunnen verwijzen naar de argumenten, dio „De Reformatie" indertijd gaf tegen prof. V.

Tenslotte: het is moeilijk te zeggen, wat er gebeurd z o u zijn, als men bij ons naar prof. V. geluisterd had. In elk geval zo^u het noodzakelijk inzicht omtrent het verschil tusschen tekst-en bijbelcritiek aan vele gereformeerde lezers niet zcOi duidelijk zijn geworden, als het thans kan zijn. Voorts: als prof. V. waai-schuwt tegen het „hoog van den toren blazen" over een „zoogenaamde gereformeerde wetenschap, waarvan de .üeeren zelven niet weten, wat zij is", dan kon het hem verblijden, dat althans ik in zooverre „naar hem geluisterd" heb, dat ik zei: menschen, kerkboderedacteuren, weest een beo'.je voorzichtig: gij weet volgens prol. Visscher; dien gij zoo vriendelijk aanbeveelt, niet eens, wat gereformeerde wetenschap is; vermoedelijk zijn de uitgevers van zijn boek in dezen even onbevoegd als gij; laat daarom een boek van prof. Visscher tocih in vredesnaam niet a priori als het topp'unt van gereformeerde wetenschap gelden voor het goedgeloovende volk. Of moet ik aannemen, dat de gereformeerde leiders van onze kerken zelven niet weten, wat gereformeerde wetenschap is, en alleen proif. dr H. Visscher als zoodanig met volle vertrouwen - -hem alleen — tegemoet treden? Dian vraagt de hoogleeraar een klein ietsje te veel.

Dat ik zou behooren tot hen, die Kuyper en Calvijn te licht bevinden, daar moet ik over nadenken, zegt de hoogleeraar. Ik heb het advies gevolgd. Na 3 dagen denken, zeg ik: hm.

De „volle waarheid" van prof. Visscher dunkt mij nog al hypothetisch.

En het schijnt, dat hij aan ons, gereformeerden, alles zeggen mag, maar dat wij een gruwelijk kwaad doen, als wij alleen maar zeggen: eerst eens afwachten, wat er komt.

Prof. Aalders over de kwestie der Bijbelvertaling.

In „Het Ouderlingenblad" geeft prof. Aalders een artikel over de bijbelvertaling. Hij' zégt;

Aanleiding daartoe is de omstandigbedd', dat de beslissing van de Generale Synode van Gronimgein, om thans in de zaak der BijbedvertaHng niets: te doen, van enkoio z, ijdon nogal is afgekeurd, en ei in uitzicht is gesteld, dat men bij; da volgende Generale Synode opnieuw eene poging z, al doen, in de hoop dat deze m^et , SUCCQ9 moge worden bekroond. Dat zou mij ten zeerste spijten; want de zaak der Bijbelvertaling is te belangrijk en te ernstig, om haar öf door telkens herhaalden aandraag doorgeidreven te krijgen, öf als een regelmatig punt op die Synodale agenda te zien verschijnen, dat telkens' weer van de tafel gaat.

Daarna volgt:

Dus — een uitstel dat afstel beteekent? Laat m.en dat niet denken of zeggen. Wiat nu, of oveir drie jaar, nog niet rijp is, kan over vijf on twintigi • jaar zeer goed rijp zijn. Rn nu zegge m.6n niet: maar vijf en twintig jaar duurt ook zoo lang - want in hot grootsche en gesveldige werk van do Bijbelvertaling is dat werkelijk niet zulk een buitensporige tijdruimte. En nu vc-rsta men mij goed, ik wil niet zeggen, dat de Bijbelvertaling óver vijf en twintig jaren door onze kerken kan en moet worden ter iiand genomen; daar weet ik niets van. Ik noonde deze tijdruimte maar bij wijze van voorbeeld.-Het is zeer goed mogelijik dat de tijd - eerder rijp is; het is echter eveneens zeer goed mogelijk dat we op dat rijpen nog veal lang-ar moeten wachten. \V)at ik alleen maar wilde zeggen is dit, datimeoi in de zaak dei' Bijbelvertaling zich voor alle overbaasting moet hoeden; hier moet men op een aa, > njtal jaren niet kijken.

En dan wil ik ook een woord van bemoediginig laten hoo: -ea voor hen, dia uit het stallen van zoo lange tijdruimte zouden gaan afleiden, dat het uitzicht op verwezenlijking van wat voor sommigani oen zeer vuiigo wensch is, maar heel gering zou zijn. Dan moet men eens letten op wat er in tien j, aai' tijd reeds is gebeurd. Op de Synode van Rotterdam, in 1917 gehouden, was ide zaak va, n de Bijbelvertaling aan de orde, maar zij: moest geheel terzijde worden gesteld, omdat er „nog 'allerlei voorarljeid diende verricht te worden", die naar haar oordeel, al sprak zo dat niet onomwonden uit, blijkbaar nog geheel niet verricht was. Maar sedert dien tijd hebben wij, do duidelijke blijken ontvaiiigou dat er aan dien voorarbeid hard wordt gewerkt; in de Korte Verklaring dia biji den Uit; gever Kok verschijnt, is reeds een aantal Bijbelboeken in geheel nieuwe vertaling verschenen. Ontegenzeggelijk zijn WO met dezen arbeid een heel eind vooTaitgekomen. Sonnrugeii onder ons waren zelfs al zoo-optimistisch, dat zij luoenden dat er nu al genoeg vooralrbeid was verricht, en men daarom thans wel tot een aanvatten van de Bijbelvertaling door onze kerken, kan komeu. Intusscihen, de Synode bleek van een ander gevoelon; hoezeer zij ook den reeds, geleverder, arbcsid waardeerde, ^ en hoe hoog zij dien ook schatte, zij was van oordeel dat er toch nog meer geschieden moest. En het was niet het minst de moening juist van .hen, ' die zelf dezen voora-rboid verrichten, on die, het zij in alle bescheidenheid gezegd, over de beteekënis daarvan voor het groote werk het best kunnen oordeelen, welke op de vorming van dit oordeel invloed had. Laat men dus nog wat geduld oefenen. We zijn in tien jaar verder gekomen dan zij, die hot werk verrichten, toen ze begonnen durfden te hopen. Dat geeft goeden moed. Laat die a, rbeid nog maar wat voortgezet wordien, zoo lang 1, ot het voor ieder, ook en vooral vuór hen, die tot het werk ' der Bijbelvertaling de eerstgelroeperien zijn, dnidclijk on klaar wordt dat de tijd is aangebroken voor onze kerken om het werk aan te pakken.

Maar daarom zou ik dan ook oen dringend be^ roep willen doen op allen die voor deze zaak belangstelling koesteren, dat ze den voorspoedigen en goregoldcii voortsjanri; van' het voorbereidend werk niet ü)iderbroken of vertragen door pogingen om de Synode nu toeh reeds iets te laten doen. Dat is bij voorbeeld het ernstige bezwaar tegen een voorstel, dal er overigans zoo onsQhuldig uitziet als dit: dat do Synode deputaton benoemde om te onderzoeken of de kerken ook iets inzake Bijbelvertaling kunnen doen. Men 'kan zeggen, en men heeft ook gezegd: wat is hier'nu tegen? nien loopt op nietsj vooruit, men beslist niets; ar wordt alleen een onderzoek gevraagd; ma, g dat dan nog niet eens? Doch, als zulk een onderzoek werkelijk iets zal beleekenen, dan z, ullen het toch juist de vakkundigen zijn die het moeten instellen. Dan zullen juist degenen die met den zoo hoog nooizakelijken voorarbeiti, bezig zij, n, eenigen tijd uit dit hun werk moeten worden geroepen om als kerkelijke deputatew van onderzoek vergaderingen bij te wonen, materiaal te verzamelen en rapporten op te stellen. Ik kan dit niet anders dan als verloren tijd beschouwen, [jaat men toch liever degenen die nu met dei vertaling en verklaring der Schrift bozig zijn rustig , aan bun , arbeid laten; daarmee zal da zaak van, de Bijbelvertaling veel beter worden gediend dan .mat oommissies en vergaderingen en rapporten; biji het vlug en onderbroken voortgaan Van den vobrarbéiid is de bespoediging der verwerkelijking van wat velen wenschen het allermeest gebaat.

Over mystiek.

Ds P. N. Kruyswijk'schreef in „Geref. Theol. Tijdschrift" over Zuivere en valsche Mystiek. Hier volgt zijn conclusie:

Zoo komt het mij voor, dat we het woord mystiek zullen moeien gebruiken in zijn hisiorischen zin. Niet voor het fijnstie aroma van den dienst van God door Jezus. Wij hebben daarvoor een ander woord: geloof, ^) waarvan Heiier ons zoo juist zegt: „Dit geloofsvertrouwen wordt niet als de extatische weelde der • mystiek jenseits van het wakend bewustzijn beleefd; het heeft niet tot voorwaarde oatlediging en opheffing van het natuurlijk zieleleven; het wordt veeleer immer, zelfs midden in het dagelijksch leven, zonder eenige kunstmatige opwelikinig van het gevoelsleven erv, aren." 2)

Er is geen gebod van God, tot wat de naystiek voorschrijft. En daarom 'doen w'ij daani-an met blijmoedigheid , afstand, ons keerende naar het Schriftuurlijk leven, zoo God het ons vergunt. Wij hebben woorden, die ons hierbij-niet voeren op een dwaalspoor.

Zeker, het woord mystiek heeft in Gereformeerden kring burge'rrecbt verkregen. Maar het heeft bij ons ©en beteekënis, die het in , andere kringen niet heeft. Afzondering, isoleering, tot zélfs in de taal toe is niet zeer wenschelijk, voor, al wanneer daarmee gemakkelijk gepaard gaal een be'invloeding vanuil < ^ein verkeerden hoek. '•

Om-zulke redenen dunkt liet mij wenschelijk, niet te spreken van „gezonde mystiek", doch van - verborgen leven met God, van. vroomheid des harten, van gemeenschap met God. Niet zal het aanbevelenswaardig zijn, daarbij bijzonder den nadruk te leggen op biet gevoel. Hoe meer de eenlioid van het-geestesleven en de samenliang-dor-onderscheidejn-zielsifiKiicties-in-elke-zielsactie vastgehouden' wordt, des te beier is het.

Voorzoover ik kan zien, doei er zich hierbij slncbts één moeilijkheLd op: het gebruik van den term. „UjUio mystica", zooals die sinds Cal-yijn in de Gereformeerde gezindheid leeft. Bijzonder echter in Calvijn's gebruik van deze uitdrukking koml tot uiting hei onderscheid tusschen de historische mystiek en het hoogste van het leven met God naar bijbclschcn' «in. Scherp en schoon komt het uit in De Bavinck's artikel-: Calvijn'.s leer over het Avondmaal, in zijn: Kennis en leven. Maar over dit onderworp, dat nadere bestudeering zoo ten volle waard is J.doch daaraan vermoiedelijk ook hooge eischen stelt), is in het bestek van dit opstel '-niet wel verder te handelen.

De schrijver wijkt inzake de Ijeschouwing J.er christelijke mystiek af van de meening van.""dr Geelkerken. Indertijd heeft ook , .ds van Dijk, van Hollum, Ameland, over de opvattingen van 'dr •Geelkerkens dissertatie een breede, eritische , bs-1 schouwing gegeven, apgen0'm^n^«|? fA3ii#s.cli!^& ^irt,

De zang der rechte broeders.

Van verscheideu kanten zendt men mij een product, dat als advertentie-in-rijm is geplaatst door enkele anonieme (ja, br. 'S., ook wel „Öpmerker" genaamd) adverteerders, en gericht tegen een „synodalen" predikant ergens. Het liedék' kweelt n.m. aldus:

Eens stond er in des Heeren Tempel Men Farizeeër, vroom en vroed • , En luchtte daar zijn hoog gemoed. , ., , _ Hij sprak: „Ik dank, dat ik Uw wetten f|ft; ': In alles zoo getrouw belTacht; .'", D, at ik niet ben als al die andren. Of als deez' tollenaar, veracht!"

Zoo stond er in het „Huis dos Heeren" Een predikant, ook vroom en vroed. En luchtte ook zijn hoog gemoed. Hij sprak: „Och menschen, bidt toch allen Voor dezen diepgezonkon ma, n, '' Ik zelf, ik heb het niet van noode, '^-^i^! 'kBen zoo rechtvaardig als 't maar kam*-*'^'^'; "

Er ging een rilling door de menschen, Dat waren woorden naar hun hart. Maar, 't deed den rechten broeders smart'

Den rechten broeders adverteerders scihijnt-''lfet* ontgaan, dat juist de farizeeër zich den rechten broeder noemt. iVlaar zulke booze oipmerkingen plaatsen alleen kromme broeder^tóMs; a*? s^-%'i'éSt'tf^


1) Aldus ook Dr Looher in de vergadering der Hervormde Gereformeerde predikanten 1925, zie Standaard 10 Sept. 1925.

-) a.w., p. 256.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's