GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Filip dfi Pillecijn. „Hugo Verriest". Jj. L Veen, Amsterdam, z. j.

Het eene boek komt en het andere boiek gaat en de stroom wo.rdt steeds breeder en het wordt hoe langer hoe meer ondoenlijk, zich op één gebied zelfs ook maar ten naasten bij volledig op de hoogte te houden van wat de boekenmarkt brengt Elke week, lederen dag bijna komen er niemve „belangrijke", „hoogstbelangrijke" uitgaven, die de herinnering aan vroegere verdringen.

Doch — als we eens even stil staan en ons niet verder laten meevoeren dooir den geregelden stroom", maar eens terugzien op de werkelijke winst aan goede, schoone lectuur, die een tijdvak heeft opgeleverd (en een uitgave als Het Nederlandse h e Boek vergemakkelijkt zulk overzicht-nemen) dan blijkt soms, dat die wezenlijke winst tocli zoo groot niet is, als het den schijn had. Dat is geruststellend voor 'hen, die zich beijveren zoo-

veel mogelijk de nieuwe, gep'rezen boeken t© lezen, maar tot de conclusie komen, dat ze 't niet kunnen bijhouden. Werkelijk belangrijke boeken (we bepalen ons thans uitsluitend tot literair gebied), die ieder beschaafd menscih gelezen moet hebben (gelijk de term luidt), zijn er héél wat minder dan sommige kritici beliereu te bswerea. Iemand schreef eens: , , Le3S geen boek in 't jaar, (lat het verschijnt". Ik oordeel niet.

Eén van de eerste artikelen, dis Frits Hopman .schreef in 't Lett, Bijblad van de „N. R. C." droeg tot titel „Levensbeschrijvingen". De schrijver ooirdeelde. dal wij Nederlanders, in tegenstelling b.v. inet de Engelschen, weinig waardevolle biografieën bezitten van onze groote mannen en vrouwen, weinig levensbeschrijvingen in gróoten stijl iiver onze kunstenaars, politici, geleerden. „Waarom - -zo< ) vraagt hij — ontbreken goede Nederland-.sche biografieën? Vinden onze letterkundigen zich te goed om ze te schrijven? Achten zij hun landmen oo ten niet groot genoeg om aldus te worden geëerd? "

Hopman heeft gelijk, maar — kan een der oorzaken ook niet zijn, de over 't algemeen geringe helangslelling bij 't lezend publiek? Wijtet daarop b.v. ook. niet 't slaken van een zoo mooie uitgave als „Mannen en Vrouwen van beteekenis", waarin men menige boeiende schets van leven en werken van groote Nederlanders aantreft?

ken van groote Nederlanders aantreft? Het feit is te betreuren. Een werkelijk goede Jevensbeschrijving over één onzer kunstenaars van vroeger of later tijd, in 't bizonder over zulke, \'0or wie de persoonlijke belangstelling bij' 't tegenwoordig geslacht nog niet geheel verdwenen is, is van buitengemeen belang en weegt in caltureel en literair opzicht tegen tientallen van moderne romans en verzenbiindels op. Dit geeft ons vrijmoedigheid aandaclit te vragen vooir een aanljevelende bespreking van een werk (ofschoon .niet diject van den laatsten fijd), dat een uitnemende proeve is van een levensbeschrijving in den geest als Hopman bedoelt. We bedoelen 't boek van de Pillecijn over den berainnelij'ken „•~ëenvoiidigon [aslor van te lande", Hugo Verriest.

Hugo Verriest was, gelijk men weet, uit „een schoone en sterke stam". „Heel een landelijk geslacht heeft met eerbied en dankbaarheid opgezien naar Petrus Joannes Verriest, koster en armmeester te Deerlijk, hoog opgewassen en zoo onversaagd als hij vroom was, die in 1827 een klein, tenger en voornaam vrO'Uwtje van bweveghem huwde. Die beiden zouden een streng christelijk leven leiden tot glorie van hun volk en hun God, liun huishouden inrichten in geloof en gerust het J)()ofd neecleggen in hoogen en gezagenden ouderdom".

Hugo was de op één na jongste zoon uit deze sj; ekikkige echt verbintenis geboren. Hij had het voorrecht in zijn jeugd onderwijs te ontvangen van ilen , , drie en dertigmaal gelauwerden kostschcolhiiuder P. J. Renier", die de hoofden zijner leerlingen niet maar.' wist op te vullen met allerlei wetenswaardigs, doch ook een goeden invloed oefende op' de vorming van hun geheele persoonlijkheid. Ellende en leed bleven echter den veelhtirvenden knaap niet onbekend. Zooals men weet hegon er na 1830 voo^r Vlaanderen een slechte tijd. De regeering van Rogier, georiënteerd naar ..üütre grande patrie la Francfe" veronachtzaamde (Ie Vlaamsche economische belangen ten eenenluale. „De vlasindustrie schreef A. van Loy in hel Annuarium 19 27 der R. K. Studenten in Nederland, ging ten onder door de slieimoederlijke behandeling vanwege de Belgische regeering, die alles deed om de Waalsche nijverheid tot bloei te brengen. De oogst mislukte in 1845, de ellende in Vlaanderen werd onbeschrijflijk. In dat jaar stierven er 16000 menschen meer dan er geboren werden, in talrijke dorpien stierven 25 op de 30 kinderen. De gevangenissen wareai overvol en de helft van de bevolking leefde van weldadigheid.

De katoennijverheid van Gent ging denzelfden weg op als de vlasindustrie. De Nederlandsch-Jndische markten waren nu gesloten. Van 1829 lol 1839 daalde de productie tot op een derde. En de regeering van Rogier deed niets, Toch wel. ."^let alle middelen werd de verfransching van Vlaanderen begonnen".

Immers, had niet de Waalsche afgevaardigde ïïigarl beweerd, dat de slechte toestand in Vlaanderen te wijten was aan 't feit, dat 't Fransch er onvoldoende was doorgedrongen?

Intusschen, de armoede en verschovenheid van zijn arm volk werden den jongen Hugo Verriest reeds in die dagen van hongersnood en typhus duidelijk: "toen hij nauwelijks 7 jaar was, zag hij een man doodvallen.

Op twaalfjai-igen leeftijd deed hij zijn intrede in 't klein Seminarie te .Roeselaere, een intrede, die èn voor Verriest èn voior de Vlaamsche Beweging in haar geheel van bizondere beteekenis zou worden. In Roeselaere had Gezelle den professorszelel beklommen en gaf er les in Vlaamsche Syntaxis en gjamniatica, zooals er nog nooit les was gegeven.

Gustaf Verriest heeft later Gezelle's eerste les aldus beschreven:

„Ik zie hem nog op het gestoelte stijgen bij zijne eerste les, met een boelen boel losse bladen, die hij stilzwijgend op zijnen lessenaar verdeelde.

Wat mocht dat zijn?

Hij begon. — Van de les in de spraakleer die wij hadden moeten leeren, en werd on-s nocli geroerd noch gewaagd, - maar Gezelle reikte ons en las ons voor eene aanspirake van Hertog Jan van Brabant vóór den slag van Weeringen.”

Het. is geweten van hoever strekkenden invloed voor Vlaanderens herrijzen Gezelle's optreden is geweest. Gezelle neemt in de Vlaamsche Beweging een geheel eenige plaats in, hij gaf aan de Beweging een krachligen stooit en — wilde van een beweging niet weten. Hij was niet revolutionair, hij was geen flamingantische hero, hij was geen ruilenbreker: als straks de Blauwvoeterie begint en de studenten rumoer gaan maken óók om zijn naam dan is hij bijster slecht te spreken, > vaarom Verriest, die èn Gezelle èn de studenten kende, den dichter en de strijders scheidde en beide hun eigen plaats aanwees:

„(Gezelle) is en blijft en zal blijven: — de bronne, met klaar, deugend, zingend water.”

„Roert gij lieden maar voort, in uwen rechtveerdigen strijd en kamp-, maar laat Gezelle gerust''.

Gezelle was de zanger van 't Vlaamsche lied en dooi-zijn lessen en persoonlijken omgang de Vlaamsche levenwekker. .Rechtstreeks heeft hij een geslacht gevormd van mannen, waarop Vlaanderen trotsch mag zijn en HugO' Verriest is van die generatie zeker niet de minste.

Het zou wel verleidelijk zijn aan de hand van De Pillecijn's biografie dezen aristocratischen, tijnbesnaarden en hoogbegaafden piriester-dichter op zijn levensweg van periode tot periode te volgen.

Maar beter lijkt 't ons, dat onze lezers, die werkelijke belangstelling hebben voor de Vlaamsche literatuur, dit voortreffelijke en rijke boek zelf bestudeeren; wij bepalen ons thans tot een drietal fragmenten.

V e r r i es t en de Blauwvoeterie. In 1864 vertaal Verriest Roeselaere, wordt tot priester gewijd en treedt op als leeraar aan St. Loewijkscollege te Brugge. Drie rustige, stille jaren deed hij daar getrouw zijn werk; het bleek toen reeds, dat twee deelen van Gezelle's geest in Verriest gevaren waren. De stilte der Brugsche jaren was de stilte vóór den storm; de strijd riep en hij aarzelde niet. Hij werd overgeplaatst naar Roeselaere. , , Maar te Roeselaere was er een superior die Delbar heette", zegt de Pillecijn.

Het eerste publiek optreden van Verriest viel op 26 Dec. 1872. Oorspronkelijk een rede, gehouden om en onder omstandigheden van geheel plaatselijken aard, staat zij daar als een mijlpaal in de Beweging. Verriest maakt hier de tegenstelling tusschen wat was en wat is en kondigt de heropstanding van Vlaanderen aan, gelijk hij het in zijn tweede voordracht en nog zooveel keeren later deed: „Gelijk het bloed springt uit het hart, en vloeit door geheel het lichaam, Roeselaere zon moeten 't herte zijn van den vlaamschen opstand, en zijn gevoelen, leven en vier zenden door heel Vlaanderen."

Welk was nu 't aandeel van Verriest in 't ontstaan van die wondere opstanding der studeerende jeugd aan 't klein Seminarie? Heeft Verriest niet meer gedaan, dan gelijk pastor Blancke zei , , het bout en het poeier samen gebracht waaraan Rodenbach het vier zou steken" ?

De Pillecijn heeft onomstootelijk aangetoond, vooral ook door 't afdrukken van enkele brieven, dat Verriest niet de man in de schaduw is geweest, de groote, maar stille kracht achter de schermen, gelijk tot nog toe werd gemeend, maar in 't centrum van de Blauwvoeterie heeft gestaan.

Verriest heeft o pi e n 1 ij k genjeene zaak gemaakt met de studenten, hij heeft de volle slagen op' zich laten neerkomen, bizonderlijk die van de ongenade van den Supierior, welke — te laat — inzag, dat V^erriest „une école dans l'école" had gesticht en op alle mogelijke wijzen de Blauwvoeterie bestreed, zooals o.a.. blijkt uit een aanteekening in' Verriest's notaboekje:

„M. de Grijse spreekt altemets van M. Super.

Zoo zeide hij nog, dat M. Sup. ne keer was zoodanig buiten zich. zel.ven als surveilla, nt dat geen mensch m.eer maar een wilde beeste was zijn eigen niet meer bezittende."

Verriest liet zich daardoor niet intimideeren, hij zweeg niet tegenover Delbar en ging zelfs „tot in Brugge het goede recht van de studenten bepleiten".

Uit een brief aan Alfons van Hee tenslotte blijkt duidelijk, hoe hij den strijd zijner jongens als zijn eigen strijd beschouwde en voor hen opkwam. In een volksalmanak was een geestige satire verschenen en om te weten te komen of-dit door een der seminaristen geschreven was, ving er tegen hen een terreur aan vanwege de oiverheid. En ziehier wat Verriest deed: „Ik hebbe brieven ontvangen bitter en lang en droevig. Jamaar mij docht dat , het nu genoeg was en ik ben naar M. Superior gegaan en hem gezeid kort en staal que cela était de la persecution (dat dat vervolging was) enz. enz. ea daar dat al rond mijnen name draaide en om mijne gedachten en gevoelens in die dutsen tegen te kampen geschiedde, ik dat niet herden en mocht. 187 en daar het nu duidelijk en klaarblijkelijk tegen 't vlaamsche zijn was dat men sto'rmde, — dat ik mijnen naam en mijn werk ook in het spel smeet en luide ons recht wilde verdedigen".

Verriest en de „Vlaamsche Vlag ge". In dezen merkwaardigen brief deelt Verriest ook nog mee zijn plan een revue te stichten, „bande; lende over-.vlaamsch, wetenschap, opvoeding, wezen en recht en geschreven door Hugo Verriest, studenten, meesters en geleerden". Deze revue, de „Vlaamsche Vlagge" kwam na twee jaar geheel onder zijn bestuur. Hij nam de zorgen, de lasten en — de schulden van dit studententijdschrift op zich. Ook toen hij principaal en professor was te leper behield hij de leiding an dooT zijn talrijke artikelen, z; ijn raad en kritiek gaf, hij richting aan de studentenbeweging.

„Als document van den tijd is de „Vlaamsche Vlagge" eenig. En eenig ook is het voorbeeld van den professor, die de verantwoordelijkheid op zich nam A^an een studententijdschrift, dat op eigen kracht den strijd had aangevat togen regiem en tegen overheid en de poging tol ontvoogding van een jeugdig geslacht in hel licht wist te zetten van de cultuur van Vlaanderen."

Verriest en Gezelle. Eenige keeren in zijn leven heeft Verriest zich een degradatie moeten laten welgevallen. Uit Roeselaere werd hij weggewerkt naar 't nonnenkloioster te Heule; toen hij als principaal te leper een flinke promotie verwachtte, werd hij gestuurd naar 't onaanzienlijk, vergeten dorp Wacken; toen hij zich in korten tijd de liefde en hoogachting van AVacken had verworven, werd hij naar een ander vergeten doirp, Ingoyghem, verplaatst. Dat dit alles niets te maken zou hebben met Verriest's Vlaamschgezindheid, gelooft natuurlijk niemand, die zich voor den geest stelt de» wijze waarop tegenover Gezelle, Vermeulen, Stracke, Verschaeve enz. werd opgetreden en wie weet, dat Hugo Verriest de liefde v-oor zijn volk nimmer verheelde, maar zelfs den Belgischen koning en de koningin aldus toesprak:

„Ik, Hugo Verriest, de simpele pastoi van te lande, ik sta in het licht, in de waaiende lucht, met mijn hooger vlaamsch denken, met mijn hooger vlaamsch willen, gewonden en gegroeid uit vlaamsche kracht en kunst, tot vlaamsche schoone beschaving, en voor uwe majesteit in dien krachligen toog van de wereldkrachten, ik spreek hier mijn vrij vlaamsch woord."

„Wie zal er den vlaming tegenhouden en zijn weg versperren?

— Niemand."

Evenwel, — de tegenspoed hee: ^; Verriest niet ontmoedigd en het viel hem licht alle tegenvallers Ie vergeten, wijl hij zich zonnen mocht in de liefde en vereering van Vlaanderen en — Nederland.

November 1899 was Gezelle gestoTven en de volgende maand reeds trad Verriest te Gent op met zijn voordracht over den groeten Dichter. Straks genoten tallooze plaatsen in Zuid-en Noord-Nederland 't v^oorrecht den simpelen pastor van te lande te hooren in zijn „eerlijke' en oprechte hulde aan den dichter, die hem zooveel schoonheid had geopenbaard". Het was kieschheid van Verriest .met deze voordrachten te wachten tot na Gezelle's dood (de tegenstelling tusschen beiden: Vlaming—Flamingant, had zich verscherpt en door oorzaken van persoonlijken aard was tenslotte de breuk tusschen hen onherstelbaar geworden); het was op'rechte bewondering voor 't werk van den Meesier, den bij zijn leven wéiniggekende en veel-gesmade, die Verriest dreef hem , , voor de breede schare te brenge.n". Hij heeft hel opi onvergelijkelijk schoone en vruchtdragende wijze gedaan. „Openlijk optreden voor stilluisterende zalen, enkele verzen prachtig zeggen, dat was Verriest's unieke kunst", schrijft Dr D'Haese, „hij (zei) het Gezelle-vers gelijk niet één!”

Reeds deze enkele ffagmenlen uit De Pillecijn's werk mogen U de overtuiging geven, dat we hier waarlijk voor ons hebben een boek, dat verdient gelezen en bestudeerd te worden. Het is een levensbeschrijving, maar een, die om met Hopman te spreken, oneindig meer is dan een verzameling van feiten in een leesbaren vorm vooTgedragen. Zij geeft 't beeld van een levend mensch, zooals zijn omgeving, zooals Vlaanderen, zooals Nederland hem kende, zooals hij dacht en werkte, zooals hij sprak en schreef, zooals hij leefde en stierf.

Zijn karakter en levensbeschouwing, zijn idealen en geluk leven voor onze aandacht. Ook de literaire waarde van Verriest's poëzie als van zijn bundels „Twintig Vlaamsche Koppen", „Regenboog", „Op Wandel" wordt getoetst en bepaald. Eenige zeldzame, interessante fotoi's werden tusschen den tekst ingevoiegd.

Kortom hier is een boek, dat een practisch voorbeeld levert van de wijze, waarop de biografie van een groot man geschreven kan worden; een boek, dat een plaats verdient onder de blijvers; een boek, dat men ter hand moet nemen als men «eenige oogenblikken wenscht van hoog en edel genot, door in den geest als van aangezicht tot aangezicht te verkeeren met dezen „meeslgeliefde onder onze naaste verwanten"; een boek tenslotte den simpelen pastor waard.

Zijn devies was: „Ons volk moet herleven".

Zijn doodssanct.je, met eigen hand geschreven, eindigde:

„Hij beminde zijnen Grod.

Hij beminde zijne Kerk.

Hij beminde zijn volk, zijn taai, zijn land en heeft ze getrouwelijk willen dienen.

heeft ze getrouwelijk willen dienen. Gebed: o Heer, ontvang uwen dienaar in genade, dat hij, van alle schuld ontslagen, bij U moge verblijven door alle eeuwigheid. Amen."

M. J. LEENDERTSE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's