GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het artikel van ds Aalders over de „oriënteering" der groep-Geelkerken.

Het bekende artikel van ds Aalders, predikant bij de dr Geelkerken volgende gemeenten, trekt nog steeds de aandacht van de pers. Ons overzicht vervolgende, geven we eerst een citaat van prof. Bouwman in „De Bazuin":

Er waren nog altoos velen, die niet konden gelooven, dat er bij Dr Geelkerken en anderen kon en mocht gesproken worden van een afglijden van den rechten' weg. Geen wonder, want de brochures van Ur Geelkerken en de voorlichting door het blad „Woord en Geest" gegeven had de atmosfeer totaal vergiftigd.

Later: Al wat wij in samensprefcing mei de broeders die heengin, gen of uit hun geschriften vernamen, gaf ons den indruk, dat in hun vroomheid en in huime beoordeeling van religieuse vraagstukken een zeer subjectivistische inslag leefde. Juist daardoor hadden sommigen hunner zooveel bekoring voor gevoelige en niet diep denkende naturen. Juist in dat subjectivistische, het enthousiastische en niet krachtig belijnde zit juist de eenheid van de theologen tot wie Ds Aalders en de jong-gereformeerden zich aangietrokken gevoelen. • '

Ds Aalders en de zijnen willen zich vrijmaken van de confessioneele banden. Zij willen de horizonten vrijmaken en perspectieven openen. Zij willen zich niet tevreden stellen met „een stel ovengelevieirde voorzichtigheden", maar in plaats van het handhaven der belijdenis, of , , in plaats van een zich plaatsen op den grondslag der belijdenis, een teruggaan tot daarachter en daaronder". „In ons geding tegen Assen gaat het ook om de waarde der belijdenisschriften in verband met den afstand, die er ligt tusschen XVIe en XXe eeuw". De belijdenis heeft dus voor Ds Aalders feitelijk alleen historische waarde.

Ook dit: L : Of allen, die tot de leidslieden van de groep-Geelkerken behooren hiermede instemmen kunnen wi]' niet zeggen, maar wijl niemand hunner deze onthulling van Ds Aalders heeft tegengesproken, en wijl Ds Aalders in zijn kring nog al gezien is, mag men veilig aannemen, dat zijne medepredikanten in het wezen met zijn woord instemmen.

Tenslotte: aar hieruit volgt:1. dat de zoogenaamde Gereformeerde Kerken in hersteld verband er geen aanspraak op mogen maken, dat zij eigenlijk de zuivere Gereformeerde kerk vertegenwoordigen. Als hane voormannen zich gaarne oriënteeren naar mannen als Gunning, Barth en Luther, dan wordt het duidehjk, dat hunne leiding moeilijk als Gereformeerd kan worden gekwalificeerd. En 2. dat de volgehngen van Dr Geelkerken en van Ds Aalders zich wel eens mogen afvragen of zij ook door hunne leidslieden in een weg geleid worden, die afvoert van dien, die door Calvijn en de latere Gereformeerden is uitgestippeld. Wij hopen van harte, dat zij die Gereformeerd wenschen te zijn, dit inzien, en wederkeeren tot ds gemeenschap met onze kerken.

In „Leeuwarder Kerkb." zegt dr Wi. A. v. Es o. m.:

Wat tot hiertoe van den geest, welke in het „H. V." werkt, openbaar vrt)rdt, geeft nog geen houvast. Het is alles nog weifelend en vaag. Het is ten aanzien van onze Gerefonneerde beginselen als de „mot" in het kleed. Men voelt overal verzwakking. Maar het is nog geen „einheitlich" geheel van gedachten. Men gaat liefst vragenderwijs te werk. Het is als wanneer na de vorst de dooi intreedt. Hier een gat, daar een scheur. Het water komt op sommige plaatsen al op het ijs. Maar het blijft alles toch nog zitten. Alleen het geschrijf van Ds Aalders gaat wat verder. Daar begint bet al te breken en begint men ook te beseften, waar het heen gaat

Tegelijk spreekt dr v. Es over de onbegrijpelijke klacht van ds Aalders dat men in da gereformeerdj pers hem op onzuivere wijze citeerde; dr J. G. Geelkerken liet niet na deze bewering aan te dikken, en daar zijn er natuurlijk, voor wie daarmee de zaak afgedaan en de „synodale pers afgegaan" is. Maar in werkelijkheid lijkt die klacht toich heel erg op een verholen — wij nemen graag aan: onbewust — pogen om te ontsnappen aan de gevolgen van het feit, dat zeer veel langs logischen weg uit deze publieke uitlating van ds Aalders aan het licht gebracht is voor de oogen van het gereform_eerde volk omtrent dingen, die aan de leiders wel bekend waren, maar die tot nu toe nog niet publiek gezegd waren. Dr v. Es zegt — willen wij ds Aalders recht doen, dan moeten wij het citaat wel heel breed nemen:

Het is een wat opgewonden stukje, vol scheldwoorden naar alle zijden, wat volgens het volk ge­ woonlijk het bewijs is, 'dat men'voelt dat men ongelijk heeft en een in dit opzicht geen geruste consciëntie heeft. Wat onze „Kerkelijke pers" van zijn artikel schreef, heet o.m. dan , , malicieus gecommentarieerd", wat dan volgens Ds Aalders zelf voor degenen die zulke woorden niet verstaan, als „boosaardig toegelicht" wordt overgezet. De Gereformeerde medewerker van de JN. R. Crt. — die het maar voor zichzelf moet opnemen — wordt van „obscurantisme" (onvertaald) beschuldigd, van „ongeoorloofd citeeren", vau „niet eerlijk, immers niet volledig weergeven"; van iets, dat „zoowel wetenschappelijk als moreel ongeoorloofd" is, enz. Zij, die Dr Geelkerken op zijn twijfelachtigen weg niet wenschen te volgen, heetem „de tot eenzijdigheid verworden Marinus-groep". Men wil zich losmaken, hooren we, uit „den doodelijken greep van het Asser Synodaal Verband". Ja zelfs durft de man te vloeken en spreekt in zijn citaat van „Assen" als „een oordeel Gods over de Gereformeerde Kerken".

En in dit verband dan desniettemin — gelijk men dan van Ds Aalders gewoon is, een „voor God deiï Heilige en Heerlijke" met de diepste intonatie uitgesproken belijdenis van schuld. Aan de oprechtheid daarvan mogen we natuurlijk niet twijfelen, maar de uitspraak daarvan doet in verband van al die scheldwoorden toch wel een.beetje vreemd aan, evenals, dat wij hooren dat Ds Aalders het ook heel wel weet: , , Met groote woorden vorderen we hier niets."

Wij willen dan ook die „groote woorden" van Ds Aalders maar stil laten voor wat zij zijn, en eens zien, wat hij dan toch eigenlijk daarbij tot verweer aanvoert. Hij zegt, dat de „N.R.Crt." „niet eerlijk.. immers niet volledig" geciteerd had, en voegt dan enkele grepen uit zijn eigen artikel toe aan wat de „N.R.Crt." mededeelde.

Nu, Ds Aalders weet het best, wat aan dit citaat uit zijn artikel ontbrak, en 'als noodige aanvulling zou moeten dienen. En wij huiveren reeds bij de gedachte, dat misschien ook wij nog eens door de krassende pen van deze philippicist den. volken als een „obscurant" zouden kunnen worden ten toon gesteld, of als iemand die bij de „eenzijdige verwording" van de „Marinus-groep" doet, wat zoowel „wetenschappehjk als moreel ongeoorloofd" is. En willen daarom wat hij zelf als aanvulling noodig achtte, onzen lezers maar zoo „volledig" en „eerlijk" als mogelijk voorleggen, dan kunnen onze lezers zelf oordeelen in hoeverre deze completeerende aanhalingen van Ds A. werkelijk een ander licht werpen op wat ook wij uit zijn artikel de vorige maal hebben meegedeeld. Zoo lezen we dan eerst:

„Op dezelfde bladzij, vlak voorafgaande aan de zinnen waar de zijn taak zoo slecht vervullende overzïchtschrijver uit de „N.R.Gt." begint aan te halen, staat te lezen:

„Wij moeten in plaats van ons tevreden te houden met een stel overgeleverde voorzichtigheden, weer durf toonen voor de toekomst met vruchtbare vermetelheden. God zelf moge ons weer plaatsen in de krachtlijn van geestelijke energie, die de belijdenissen der kerk deed ontstaan. In de plaats van het handhaven met een bepaald aantal concrete punten van den z.g. inhoud van Gods Woord moge weer komen het teruggaan tot op en in het Schriftprincipe zelf. In plaats van oen zich plaatsen op • den grondslag der belijdenis, een teruggaan tot daarachter en daaronder. En. mdien het door Kuyper met geestdrift is bedacht en gezien, dat de gereformeerde theologie het geestelijk dak is van een nieuwe wereld, die de 16e eeuw zag ontstaan, dan moge ons geslacht bedenken met niet minder geestdrift, dat de XXe eeuw ook weer een nieuwe wereld ziet ontstaan."

Prachtige woorden voorwaar, met een wegslependen pathos, van een zekere overdrijving niet vrij, noch van dien zoo-beminnelijken overmoed. Maar waar is nu het andere licht, dat zij op de een vorige maal medegedeelde woorden moeten werpen?

Daar wordt echter nog een andere greep door Ds A. uit zijn eigen artikel meegedeeld. Misschien brengt die, wat we verwachten.

„Waarom haalt de overzichtschrijver uit de N. R.Ct. uit mijn artikel dan niet dezen zin aan, dadelijk volgend op de zoozeer ergernis gewekt hebbende zinsnee over Rechtsmodernen, Ethischen en Barth: „In hoofdzaak zie ik in de groep die bezig is in de gereformeerde kerken van het versteld verband zich te organiseeren en in het wekelijksch orgaan „Woord en Geest" zich geestelijk te uiten, een reactie-beweging tegen de eenzijdigheid, waarin het Calvinistisch reveil der Gereformeerde kerken onder Kuyper en Bavinck verloopen is." Voor de duidelijkheid merk ik vooraf tegen mogelijk moedwillig misverstand nog op, dat ik hier niet bedoel, dat het onder Kuyper en Bavinck's leiding verloopen is, maar dat het ondanks Kuyper en Bavinck's leiding verloopen is. Overigens verklaar ik hier onbewimpeld, dat ik zoowel tegenover Kuyper als Bavmcfc, hoe hoog mijn achting voor en opzien tegen die beide gereformeerde theologen eener voorbijgaande periode ook wezen moge, critisch sta, en meen dat te mogen en moeten doen vanwege de kentering in het geestesgetijde, waarvan ik in mijn artikel verder breed rekenschap heb gegeven."

„Versteld" verband, , zal, althans door Ds Aalders, hier wel als „hersteld" verband zijn bedoeld. Het zij hem gegund. De zetter speelt ooik ons wel eens pju'ten. Van critiek op Kuyper on Bavinck houden ook wij wel, wanneer het maar gezonde critiek is. Van > dat „verloopen" met deszelfs toelichting zou eenig bewijs niet geheel overbodig zijn. Maar wij vragen onze lezers, waar het op aankomt: ziet U ook hier soms iets dat ook maar naar eenige verzachting zweemt van wat Ds Aalders over dit oriënteeren naar oudere Ethischen en Barth en zelfs n.b. RechtsMODERNEN schreef?

Dan is er echter nog een derde aanvulling, waarin de vermelde zin over het „oordeel Gods". Misschien zit het daarin. Het is ook het slot van het bedoelde artikel in „Onder Eigen Vaandel."

„Wij moeten het oordeel willen, dat is de critiek, indien wij met ernst de behoudenis willen. Willen wij de behoudenis, het leven zonder oordeel, critiekloos, dan gaan wij onherroepelijk ten gronde.

Dit geldt ook voor kerk en theologie.

Assen is een oordeel Gods over de Gereformeerde Kerken. '

Indien wij dit aanvaarden, en dus de goddelijke critiek op ons, zoo is er behoudenis." Ziedaar alles!

Geeft het een anderen kijk? vragen we weer.

Laat men toch voorzichtig zijn.

Hier wordt met vuur gespeeld.

En het schijnt ons niet een „heilig vuur".

Ook ds P. V. Dijk spreek't over bet verwonderlijke protest van ds Aalders'; beantwoordt diens opgewonden standje aan de „kerkbode"-mensGh©u, die maar uit de „N.R.C." citeeren, met hew ijzen van het tegendeel, eai zegt (na herinne; rd te hebben, dat volgens ds A. de „Kuypier-visie, waarin ook Bavinck meeging haar tijd gehad heeft"!) in „Zeeuwsch Kbl":

Maar vraagt ge dan aan Ds A.: Naar wien ol wat moeten we óns oriënteeren; dan is het eenige vaste punt dat hij aangeeft: „Wij voelen ons verwant aan vele gedachten en ten den zen van de oudere Ethischen met name Gunning". Want „geestelijke ernst" is niet iets waaraan men . zich «riënteeren kan; en wat de tonen van Barth betreft, 'daaromtrent heeft in hetzelfde No. van O.E.V. de geleerde Prof. Dr De Hartog gezegd: „Wij gevoelen telkens weer., , hoe moeilijk het is Barth recht te doen.. .. Wij moeten ernstig waarschuwen 'tegen deze beweging (Scliüol van BarUi, v. . D.).... Nu men door Gereformeerd klinkende stemmen den waren wederkeer tot het woord ingezet aoht^ meenen wij ten minste eenigszins de oogen te mogen en te moeten openen."

Uit de discussie in de Vergadering der Moderne Theologen in de Paaschweek is wel wederom gebleken, dat Barth voorshands een probleem is. En „zich oriënteeren aan een probleem" lijkt me toch fataal om koers te houden.

Blijven alzoo Gunning en de oudere Ethischen! Kuypor en Bavinck hebben hun tijd gehad.

Gunning wordt de man: Vele zijner gedachten en tendenzen zijn het geestelijk kompas der anti-Assenaren.

Weten nu velen clergenen, die met Dr G©el'fcerl; eu één lijn trekken, wat clit beteekent?

Ik wil de vra; ag niet doen, waarom, wanneer Gunning en de oudere Ethischen plaatsvervangers zijn voor Kuyper en Bavinck, wier visie haar tijd gehaid heeft, het nog noodig is overal eigen kerkjes te stichten; w^ant ongetwijfeld zullen ze niet alleen met. open armen ontvangen worden in den kring der Hervormde geloofsgenooten, maar de Hervormden behoeven ook niet bang te zijn, dat de oriënteering naa.r de gedachten van Barth o-f de verwant schap aan vele ideeën en tendenzen van de oudere Ethischen en Gunning, ooit iot een herhaling van Afscheiding en Doleantie bij deze Gereformeerden-van-wijde-sympathie zal' leiden.

Oriënteering, richting nemen dus naar vele gedachten van de oudere Ethischen?

'Maax zóó verlaten we den objectieven grondslag en nemen plaats op den wankelen bodem van de geloofserva.ring.

We worden in plaats van theologisch, anthropologisch, dat is we verklaren alles van uit den mensch.

Het eigen religieuse leven stelt de waarheid vast binnen den kring des geloofs.

De waarheid wordt uit het geloofsleven geken'I Ze is subjectief!

, Daar ligt dan in beginsel de belijdenis mee tegen 'den grond.

„Ik zie het zoo.... mijn buurman ziet het anders." Beiden hebben wij als religieuse menschen iN onze wedergeboorte een toetssteen, want de ervaring van de wedergeboorte is de grond der waarheid.

De autoriteit van de Heilige Schrift is op die I manier weg!

' A'Ejii geloof is de norm, de maatstaf, geworden voor Gods AVoord; en niet Gods Woord de norm voor mijn geloof.

Dat zijn Etliische hoofdgedachten. We doen den ouiden professor Gunning geen onrecht als we zoo „zijn visie" weergeven. Is het naar die gedachten dat we nu voortaan koers houden moeten?

Of zijn het andere gedachten en andere tendenzen? -Maar welke dan ?

Schenko men toch klaren wijn! AVant hier zijn fundamenteele vragen in 't geding! Op cl en weg, dien Ds Aalders ons wil doen inslaan, zie ik nog wel overal verspreid Christelijke individuen; geloovige enkelingen; maar wat verdwijnt dat is één vastaaneengesloten Kerk, die met de voorlichting van Grods Woord en Gods heilige ordinantiën als de maatstaf en de toetssteen der w-aarheid de wereld ingaat, om haar aan te wijzen onfeilbaar eri beslist 'den koninklijken yteg der Schriften tot behoudenis baars levens.

Art. 2 van de Statuten der Vrije Univer siteit en de Asser Synode.

De bespreking van het rapport der bekende commissie, welke bespreking volgens de (later feitelijk nog eens gehandhaafde-) onware bewering van ds H. C. V. d. Brink niet eens bestaat, hoiudt nog altijd aan. Enkele citaten volgen.

Prof. Kuyper oordeelt in „D'e Heraut" (vervolgartikel):

Indien de Generale Synode van Assen een nieuw geloofsartikel had opgesteld, dan zou het vraagstuk misschien anders staan. Maar zoo is het te Assen niet gegaan; het gold te Assen een aanklacht tegen een predi-

kant, die door zijn uitlatingen over de vier bekende 'bijzonderheden in het Paradijsverhaal twijfel had gewekt, of hij wel van harte instemde met wat onze Belijdenis aangaande het gezag-der Schrift zegt. Het oordeel, dat de Synode hierover uitsprak, droeg zeer stellig een dogmatisch karakter, in zoo verre zij op een bepaald en concreet punt het gezag der H. Schrift, zooals onze Kerk dit belijdt, gehandhaafd 'heeft en deze uitspraak dus, zooals Vanzelf spreekt, voor alle ambtsdragers der Kerk bindend gezag had. Formeel bindend was deze uitspraak voor de Vrije Universiteit niet en kon ze niet zijn, omdat de Universiteit als zoodanig niet onder het gezag der Synode staat. En concreet kon de vraag, of het geschilpunt, waarover de Synode te Assen besliste, al dan niet met de Gereformeerde beginselen in verband stond, eerst aan de orde komen, wanneer gebleken was, dat een der docenten in zijn leer of onderwijs hieromtrent een afwijkend gevoelen had, in welk geval, zooals de Commissie terecht opmerkt, de leden geen anderen weg hadden kunnen inslaan dan het voorstel te doen om een Oommissie van Enquête te benoemen. Maar er is meer dan dit; niet alleen dat niet gebleken is, dat de docenten, tegen wier kerkelijke houding bezwaar was ingebracht, een afwijkende meening hadden verkondigd, maar een hunner, gelijk op de jaarvergadering te Arnhem werd medegedeeld door den Voorzitter, had met de leerstellige uitspraak van de Asser Synode zijn instemming betuigd, en de andere drie hadden een verklaring geteekend dat „als bij hun onderwijs ooit ter spiake mochten komen de punten waarover het kerkelijk geschil ontstond, zij nimmer bezwaar hebben gehad en ook nu nog niet hebben, zich daarbij' aan de letterlijke opvattin g t e h o u d e n".

Ds Höij („Zeeuwscli Kbl") herinnert aan de eerste opmerking van het rappiort:

dat leerstellige uitspraken van belijdende Gereformeerde Kerken als 'zoodanig in den kring der Vrije Universiteit uiteraard geen juridisch-bindend gezag hebben, daar de Vrije Universiteit een zelfstandig bestaan heeft naast de kerk en voor de handhaving van haar Gereformeerd karakter haar eigen statuut en inrichting bezit.

Ook ds Heij behoort toit hen, die natunrlijfe dit allang verwacht hadden te hoeren, immers, met citaten uit dr Kuyper's oratie over do souveieiniteit in eigen kring staaft hij de bewering, dat dit standpunt van meet af voor de positie der V. U. erkenning vond. Maar wat de zaa)k! zelf — materieel genomen — betreft:

Het kerkelijk standpunt van een viertal docenten had bij velen de vraag doen opkomen of deze docenten voor hun onderwijs nog wel stonden op de basis van art. 2 der Statuten; op den grondslag der Gereformeerde beginselen? De vraag, of er bij hen nog was de erkenning van het volstrekte gezag der Heilige Schrift? Die erkenning van dat volstrekte gezag der H. S. vorderde — naar de meening van alle leden — instemming met de dogmatische beslissing van de Synode te Assen. Daarom werd gevraagd of niet moest worden uitgesproken, dat Art. 2 der Statuten, voor wat betreft het Goddelijk gezag der H. S., in dien zin moest worden geïnterpreteerd (uitgelegd).

Die vraag had recht. Is het zóó, dat kerkeliike uitspraken als zoodanig geen bindend gezag hebben binnen den kring der Universiteit, dan laat toch de Souvereiniteit in eigen kring toe, dat de Universitaire kring zelf uitspreekt, dat een bepaalde uitspraak als juist wordt erkend en als norm wordt aanvaard. Zoo werd echter de vraag te Arnhem niet geformuleerd. De vraag werd ruimer gesteld n.l. of Art. 2 der Statuten zoo is te interpreteeren, dat tot de daar genoemde Gereformeerde beginselen behoort het Goddelijk gezag der Heilige Schrift, gelijk de Gereformeerde Kerken in Nederland in haar kerkelijke vergaderingen hebben beleden en handhaven.

De laatste woorden hebben we gespatieerd, wantdaarop komt het aan.

Vervolgens herinnert ds Heij aan dei bekende conclusie der oommissie inzake het ongereformeerde handelen van wie het bijbelsoh gesdhiö'dverhaal berooft van zijn historisch karaCter; betuigt daarmee zijn instemming, maar zegt, dat er toch .zeker nog vragen overblijven:

Nu blijven er zeker nog vragen. De ongerustheid werd gewekt door het kerkelijk standpunt van vier docenten, die zich aansloten bij de kerkengroep, die Dr Geelkerken volgt.

Die ongerustheid was gegrond. Immers de grond-.slag van die keïken is die van niet-Assen; of sterker uitgedrukt: die van tegen Assen. En het geschil tusschen de Geref. Kerken en die van het z.g.n. Hersteld Verband, gaat juist over de opvatting van het Schriftgezag.

Men doet die kerken als groep toch zeker geen onrecht, wanneer men zegt dat haar „leer" op dit punt afwijkt van en staat tegenover die van de Geref. Kerken. Als nu die vier docenten — het zijn er nu maar drie meer, want Mr Zevenbergen vertrok , naar Utrecht — behooren tot die kerkengroep, aanvaarden ze ook die leer, maar dan wijken ze af van de uitspraa, k, die de commissie voorstelt, óf zij aanvaarden die uit-•spraat der commissie, maar dan zijn ze het niet eens met de leer van hun kerk.

Het laatste zou ons een oorzaak van vreugde zijn. Alleen was dan toch niet ongewenscht, dat duidelijk werd uitgesproten, dat men tot die kerkengroep kan behooren zonder het eens te zijn met haar leer. Dat zou voor een kerk wel een eigenaardige uitspraak zijn, maar dat moet die kerk weten. Voor de V. U. lijkt het ons noodig, dat duidelijk blijke, dat de bedoelde docenten instemmen met de conclusie der commissie. Dan is de reden voor ongerustheid weggenomen.

Tenslotte zegt ds Heij: De interpretatie van Art. 2 der Statuten wordt alzoo vastgesteld zakelijk in overeenstemming met da dogmatische beslissing van de Synode te Assen.

Het zou heerlijk wezen en de positie van de V. U. temidden van ons Gereformeerde volk versterken, wanneer straks kon worden gemeld dat niet alleen Directeuren en Curatoren, maar ook alle professoren V r ij w i 11 'i g deze verklaring voor hun rekening nemen.

In het „Geref. Eerkbl. van Maassluis, Vlaardingen tc", schrijft de heer G. G. Gijben van Den Haag n in.de „Gexjef. Haagsche Kb." de lieer G., evenens van Den Haag, over dezelfde zaak. De heer ijben schrijft d. .d 21 Mei; gelijk ooik , dhr. G.:

Om nu den nevel te doen optrekken, hebben de vier bedoelde hoogleeraren enkel te verklaren, dat zij zich blijvend overtuigd houden van de onfeilbare ingeving van het historisch gedeelte der Heilige Schrift, en mitsdien van het Paradijsverhaal in al zijn bijzonderheden.

Geschiedt dit niet uit eigen beweging, dan — zoo wil het mij voorkomen — hebben de leden en begunstigers der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag het bezwaarlijk af te wijzen recht om voor te stellen in de eerstkomende jaarvergadering dat de H.H. directeuren en curatoren der V. U. desaangaande ernstig navraag doen bij 'het viertal.

In de hoop dat deze „kwestie" nu eens niet verder met veel omslag op de lange baan zal geschoven, maar in alle eenvoudigiieid zal beslecht worden.

Wat de heer Gijben hieraan liet voorafgaan, omt zakelijk vrijwel overeen met wat dhr. G. schreef: ( '

De V o r m van zulk een opdracht was beslist foutief, omdat de V. U. van den beginne aan zich vrij verklaard heeft, niet alleen van den Staat, maar ook van de kerkelijke instituten. Derhalve moest het nu door de commissie eindelijk ingezonden Rapport ook wel zeer teleurstellen. De commissie legt nadruk op den eisch van de handhaving van het Schriftgezag, maar kon en mocht niet vaststellen, dat eeuige Synodale uitspraak van dezen tijd bindend zou zijn voor de niettheologische professoren. Het staan van de V. U. als zoodanig buiten de gereformeerde kerken als instituut verbood dit.

Na het Rapport, ook al wordt het door directeuren en curatoren der V. U. overgenomen, blijft dus de nevel nog hangen.

Het eenige en voorname, dat ons gereformeerde volk moet interesseeren, en dat bevrediging kan bieden, is nu, dat de vier hoogleeraren, die, formeel genomen, instituair-kerkelijk „overgingen" naar een nieuw kerkverband, hetzij uit eigen beweging óf ingevolge navraag van de bestuurders der V. U., hoofd voor hoofd de verklaring afleggen, dat zij onverzwakt zich overtuigd gevoelen, dat de Bijbelsc'he historie, met inbegrip van alle Paradijs-bijzouderheden, door Gods Geest is daargesteld zooals wij ze lezen, dus in de gewone, eigenlijke beteekenis der woorden. Overigens zijn de hoogleeraren vrij in hun kerkelijk gedrag.

Een voorstel in dien zin zal m. i. dan ook moeielijk kunnen uitbliiven, tenzij het door spontane tegemoetkoming voorkomen wordt. .

Eindelijk zegt dr H. Kaajan in „Utr. Kb.":

De hoogleeraren (aldus professor Grosheide) weten straks, Avat als afwijking van Art. 2 zal worden beschouwd.

Maar als de hoogleeraren na eens een andere interpretatie van Artikel 2 hebben, wie maakt ait, dat zij ongelijk hebben en Meeren Directeuren en Curatoren gelijk?

Artikel 2 der Statuten is immers onverander-1 ij k. Een interpretatie van dit Artikel heeft geen rechtsgeldigheid.

Ook ai aanvaiaïden Heeren Directeuren en Curatoren de voorgestelde interpretatie van Artikel 2, blijven hoogleeraren nog geheel vrij. Duidelijk is mij daarom de zaak nog niet.

Karl Earth's vonnis over de groep-Geelkerl< en: sectarisch!

Karl Barth wordt — men weet het nu langzamerhand wel — in de groep-Geelkerkten zeer gretig aangehoord. Wat uit gereformeerd standpunt — althans volgens sommiger oordeel — daartegen aangevoerd wordt, blijft daar buiten bespreking; hetgeen van een blijkbaar niet-gereformeer'd gezelschap en zijn orgaan ook niet verwondert. .Onlangs gaf ik in „D'e IBazuin" — ik meen, ook hier — een citaat uit de dogmatiek van Karl Barth, die sommige, juist voor de groiep-Geelke(r!k!en karakteristieke, eigenschappen naar yioren bracht als speciaal typeerend voor de sec; te, en 'de haeresie. Hatelijk, zulk oiteeren, niet? Ja, ja; — tenzij voor wie zich herinnert, dat de geref. kerken door een niet onvrijmoedigen jongen man uit dien kring „sectarisch" genoemd zijn, en dat er nog steeds enkele menschen zijn, die het geoorloiofd vinden, hun kerk' te verdedigen, omdat ze, kan dat niet meer, adhaesie moeten betuigen aan haar bestrijder, met woord-én-daad. Hetzelfde öitaat, 'dat ik toen gaf, heeft dezer dagen ook dr E. D. Kraan getroffen. Hij zegt ervan in da Geref. Kb. van Maassluis, Vlaardingen en al die andere plaatsen (wanneer krijgt dit blad eens ©en naam, dien men'noemen kan zonder buiten adem te rafcbn? ):

In de kringen, die Dr Geelkerken volgen, is Barth tegenwoordig een gevierd en een toonaangevend man. Niet, dat het conflict-Cieelkerken zelf naar aiaiüeiding van eenig onderdeel uit de theologie van Barth, uitbrak. De brochure van Dr Geelkerken uit den tiJd om d© Asser Synode lezend, krijgt men sterk den indruk, dait hij toen van deze nieuwe theologisclie strooaning nog geen 'kennis had genomen en van Barth zelf weinig of misschien wel niets gelezen had'. En in ieder geval kwam Dr Geelkerken toen van een gansch andere zijde dan Barth ooit gekomen is. Maar na de beslissing vain Assen kwam de keer. Elke geest, die schijnbaar of in werkelijkheid Anti-Assensch was, werd toen geannexeerd, odk al stemde liij — nauwkeurig onderzocht — heelemaal niet met den eigen geest samen. ' ,

Dr. Geelkerken had gezegd, dat de openbaring onze bevatting en ons intellectueel begrijpen verre te boven gaat; en ook Barth had gesproken van het Woord Gods, dat spot_ met alle redelijkheid en logica des menschen. Zoo 'scheen Barth pro-Geelkerken en anti-Assen te wezen, terwijl verscheidenen niet eens de eenvouidige volkswijsheid ter haxte namen, dat, wanneer twee hetzelfde zeggen, het toch niet hetzelfde is. Laat staan, dait men onderscheidde, dat bij Geelkerken een gansch andere geestesrichting (suprahistorisme) aan het woord was dan bij Barth (irrationalisme).

Bovendien traden tot Dr Geelkerken's kring toe personen, die veel meer dan hij van Barth kennis hadden genomen en met hem zichzelf oofc verwant voelden en vriendschap sloten.

Men denkt natuurlijk' hier dadelijk aan prof. aitjema.

Wat dr Kraan schrijft is nuchter, nuchter, maar aar, waar. En waarlijk ook nog noodig, zooang er nog hoogleeraren zijn, die bij al dit onwetenchappelijk geharrewar van de pers van dr GeeleAen rustig toezien.

Vervolgens merkt dr Kraan op (ik kan on wil et citaat niet bekorten, want de strijd met de groep-Geelfcerken begint-eigenlijk p'as, althans in nieuwe phase):

Nu wil het geval, dat deze zelfde, als autoriteit opgeroepen, Barth in zijn onlangs versohenen dogmatiek (deel I, blz. 386—387) zich oofc uitgesproken iieeft over het ondersdieid tusschen kerk en sekte of ketterij en dit in dezen geest gedaan heeft.

Nadat Barth geconstateerd heeft, dat er tijden kunnen komen, waarin opnieuw beslist moet worden, wie nu eigenlijk als kerkelijk leeraar en wat nu eigenlijk ais kerkelijk dogma is aan te merken, gaat hij aldus voort: 'Maar zulke veranderingen moeten altijd van binnen uit, uit de Schrift als het AVoord Gods, uit het geloof en de gehoorzaamheid der kerk zelf volgen; maar ze moeten niet overgenomen zijn uit veranderingen in het wereldbeeld en de sociologische struktuur. der samenleving, niet uit het sentiment en gevoels-slingeringen van den modernen mensch en niet uit wat het cultuur-bewustzijn eischt en meebrengt. Want hierdoor onderscheidt zich een reformatie der kerk van een onbeduidende ketterij', dat de eerste de kerk van binnen aangrijpt, de tweede van buiten; dat de eerste de vraag op werpt, hoe het met de kerk tegenover de Schrift staat en de tweede, hoe zij de wereld kan behagen.

Wanneer men nu bedenkt, dat Dr Geelkerken in het kerkelijk conflict niet uit de Schrift argumenteerde, maar telkens zich beriep op de cultuur, het andere, wereldbeeld, Oostersche geschiedbeschrijving, dan verstaat men ook, dat zijn kerkelijke beweging naar Barth's oordeel zeker geen reformatie, doch ketterij en sekte is.

Wil men nu in de kringen van Dr Geelkerken zich bij voiorkeur aan Barth oriënteeren — het zij zoo, en men zal dit z& li moeten verantwoorden. 'Maar de eerlijkheid brengt toch mede, dat men dan ook dit oordeel van Barth, dat uit diens grondideeën consequent voortvloeit, aanvaardt en erkent, dat deze de nieuwe kerkformatie niet als reformatie aanmerken wil.

Nu zegge men niet, dat het er weinig toe doet, •of men kerk of secte of hoe dan ook' h'eet, ''mits men slechts gelooven mag den Geest van Christus te bezitten. Want aldus staan de zaken niet. De tegenwoordigheid des Geestes is immer aan de kerk beloofd en verbonden — en hier staat zeker het instituut der kerk niet buiten — en de vraag naai den Geest des Heeren kan nooit buiten het kerkelijke vraagstuk om behandeld worden. Evenzeer als omgekeerd het kerkelijk vraagstuk altijd een geestelijk vraagstuk, d.w.z. een vraagstuk ook betreffende den Geest des Heeren is. Indien men werkelijk als bizondere Geestes-gedoopten aiangemerkt wil wezen, zal men de kerkelijke vraag niet uit den weg kunnen gaan; en bij deze kwestie spreekt de vereerde leidsman Barth niet valn reformatie, doch van haeresie.

Men leze en overwege. En de groep-Geelkerken rammele nu eens niet met enkele Barthiaanscihe termen, maar toone, dat het haar „meenens" is, als zij „onder het oordeel" zegt te willen doorgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's