GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Correspondentie voor deze rubriek en toezending van bladen etc. aan ds K. Schilder, Mathenesserlaan 456a, , Rotterdam.)

Over de Vrije Universiteit en de kwestie-Assen.

Ds J. Bootsma, schrijvende over de publieke verloochening van het historisch Calvinism^ door ds Aalders, zegt in „Westl. Kb.":

Daar waren drie hoogleeraren onzer Vrije Universiteit, die met de scheuring meegingen, maar tevens als tioogleeraren dier Universiteit verklaarden, zich aan de belijdenis 'der Gereformeerden aangaande de Schrift te houden. Wat zeggen, wat doen deze hoogleeraren nu? Laten zij dan nu voor den dag komen en laten ze nu de proef op 'de som leveren, dat ons Gereformeerde volk op hen rekenen kan.

Dat zal een groote vreugde geven in ons kamp, dat zal ons weer tot elkander brengen en dat zal zijn tot bevordering van de kerk des Heeren, maar oo'k van 'de Vrije Universiteit.

De geesten gaan thans uit elkander, dat heeft Ds Aalders in zekeren zin goed begrepen, maar dan zal ons Gereformeerde volk ook meer en meer begrijpen dat tusschen Ds Aalders en de zijnen eenerzijds en de Gereformeerden anderzijds niet minder ligt dan de Heilige Schrift.

In „De Wachter” schrijft ds Joh. H. Rietberg:

Het rapport inzake Art. 2 der Statuten der V. TJ. Dit rapport brengt ons m. i. niet verder. Het zit natuurlijk prachtig in elkaar en naar het mii wil voorkomen konden de conclusies niet anders zijn, in verband met de wijze waarop de vraag ingekleed werd op de ledenvergadering in Arnhem. Iets anders ecMer is het of de V. U. èn onze Geref. Kerken met 'deze conclusies verder komen. En 'dan - vrees ik dat het zoo niet goed gaat, en dat de V. U. op weg is om haar eigen grondslag te verloochenen, vooral inj dien aanvaard wordt de verdediging die prof. H. H. Kuyper gaf in „De Heraut". Die verdediging is m. i. het van-twee-wallen-willen-eten-stelsel. De „stijve" broeders tracht prof. K. tevreden te stellen, maar evenzeer de „Geelkerkianen". Allen moeten immers de V. U. blijven steunen!

Maar voor onze Kerken staat er nog meer op het spel. De V. U. wordt toch in stand gehouden bijna uitsluitend door de liefde en de offervaardigheid van do leden onzer Kerken. En nu zijn daar hoogleeraren die zich 'gevoegd hebben bij een scheurkerk die van oordeel is dat onze Kerken niet meer buigen voor het Woord van God (spatiëering van mij. K. S.) dat de Asser Synode zich naast of boven het Woord van God heeft gesteld.

Ja, ja, dat is toch gezegd? „Ja" is toch „ja", en „neen, neen? " Niet het minst in •beginselverklaringen? Men moet ons toestaan, te onthouden, wat er zoo al gezegd wordt in vele vrome, stichtelijke principieele woorden. Dit niet doen beteekent: „ziJn broeder verachten".

• Ds Rietberg vervolgt:

De vraag rijst: hebben deze hoogleeraren nog wel de Geref. Schriftbeschouwing, zijn zij dus in hun onderwijs nojg gebonden aan Art. 2 der Statuten?

En nu zegt het rapport wél, dat de uitspraken van de Synode van de Geref. Kerken géén bindend gezag hebben binnen den kring van de V. U. Maar, als ik goed zie, staat de zaak anders. Over het Schriftgezag, het zeer voorname beginsel van den grondslag der V. U., Avas een geschil ontstaan. Hoogleeraren der V. ü. hebben in dat geschil partij gekozen en gingen aan de verkeerde zijde staan. Is het geschil daardoor gekomen binnen den engeren kring der V. U. of niet? Mag men dan doen alsof alles in orde is, zoodat er, naar oordeel der commissie die het rapport samenstelde, geen aanleiding tot verdenking is?

Nu heeft de Synode van Assen in bovengenoemd geschil het beginsel van het Schriftgezag nauwkeurig gedefinieerd en op dat bepaalde punt toegepast. Aan dat besluit werkte mede de geheele Theol. Fac. der V. U. Zal nu de V. U. b ij deze u i t s p r a a fc zl' c h aansluiten of niet? Dat is de vraag, waarop het m.i. aankomt, 't Gaat er niet om of de uitspraken van de Synode der Geref. Kerken bindend gezag hebben voor de V. U. 't Wil mij voorkomen, dat men door het zóó voor te stellen, eigenlijk om de kwestie heenloopt.

Van harte hoop ik, dat op de ledenvergadering te 'Middelburg klare wijn zal geschonken worden.

Ik heb wel eens hooren verluiden, dat de theologie behalve sanota (heilig) ook nog r e g i n a heette (koningin, der wetenschappen). De herinnering aan de theologische faculteit is niet overbodig, dus.

Ds T. J. Hagen schrijft in „Delftsche Kb.":

Dat is duidelijke taal. De tweede conclusie is alleszins bevredigend.

Maar de vraag is nu, of die ook bindend verklaard kan worden voor de professoren. De Commissie meent van niet; dat er eerst een behaald geval zoa moeten zijn, en met name een afwijking in het gegeven onderwijs, voordat die conclusie rechtsgevolg zou kunnen hebben.

Velen zijn het daarmee niet eens.

Zij meenen, dat nu eenmaal de drie professoren gekozen hebben, tegen Assen, de zaak ook tot volkomen helderheid moet komen, en - eigenlijk aan hen die tweede conclusie ter teekening moet worden voorgelegd. _

Het is een zeer moeilijk vraagstuk.

En we bidden, dat God wijsheid geve om hierin den juisten weg te bewandelen.

Wie zijn oogen opendoet, en ziet hoe de groep-Geelkerken al meer de fundamenten ondermijnt en afbreekt, zal niet licht tevreden kunnen zijn, zoolang aan de „Vrije" les gqgeven wordt door mannen, die met die groep meegaan. Men zal moeten kiezen of deelen.

In „Geref. Kbl. v. Amsterdam-Zuid" zet de heer Ebling zijn bestrijding van prof. Grosheide's ter zake verschenen artikel voort. We lezen:

We zien nog niet, dat het algemeen verschil tusschen die behjdenis eener Kerk en den grondslag van een school, in dit 'speciale geval zou moeten beteekenen voor de School (de V. U.j de o n - m o g e 1 ij k h e i d eener uitlegging (verklaring) van den grondslag, in tegenstelling dan met de mogelijkheid daartoe voor de kerkelij'KC belijdenis.

Want: in dit speciale geval is de bedoelde belijdenis: de inhoud der Drie Formulieren van Eenigheid; dat is: een aantal Gereformeerde beginselen.

En: in dit speciale geval is de bedoelde grondslag: d e. (alle) Gereformeerde beginselen, dus ook die in de belijdenis voorkomende beginselen. Hieruit moet, dunkt ons, dwingend volgen: de beginselen-inhoud van die Gereformeerde belijdenis behoort tot den grondslag dezer school.

En verder: In dit speciale geval is voor den grondslag der V. U. een der meest fundamenteele bestanddeelen de erkenning van het gezag der Heilige Schrift, in denzelfden zin als waarin het in de Formulieren van Eenigheid (dus in de B e 1 ij d e n i s) beleden wordt. Hieruit moet dunkt ons, dwingend volgen: Ten opzichte van dat bepaalde Geref. beginsel, waar het hier over gaat, zijn Belijdenis en School-gronclslag materieel gelijk.

Vervolgens antwoordende op de bedenkingen van prof. Grosheide (in „N.-H. K.bld.") en op die van „De Heraut", zegt 'de heer E.:

1. De kerkelijke belijdenis kan worden veranderd. De statuten niet. Goed; maar: de kerkelijke belijdenis is in dit geval, te Assen, immers door de uitspraak niet veranderd! Dat staat toch bij allen wel vast. En ook voor verandering der Statuten bij dergelijke uitspraak behoeft dus geen vrees te bestaan.

2. De kerkelijke belijdenis kan worden veranderd. - De statuten niet. Goed; maar: in dit speciale geval i s immers de kerkeUjke belijdenis niet aangevuld! Dat staat toch óók wel vast. En voor ariderhalf jaar werd ons dat toch voortdurend betoogd!

Dus: ook voor. aanvulling der Statuten behoeft geen vrees te bestaan.

3. Blijft over: de uitlegging van de Belijdenis, respectievelijk statuten (art. 2). We laten nu ter zijde de ietwat splinterige kwestie, met welk woord men de kern der Asser beslissing (n.l. deze: naar de klaarblijkelijke bedoeling van liet Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 zijn de \der bekende zaken in eigenlijken of letterlijken zin op te vatten, dus als zintnigelijk waarneembare werkelijkheden) wil noemen, 't Was geen belijdenis-wijziging of aanvulling; men noemde het voor a, nderhalf jaar een uitleggmg of toepassing, meenen we.

Nu blijft voor ons de vraag: kan nu dit (uitleggen, verklaren) wat in 1926 wél kon plaats hebben bij een niet-veranderde belijdenis, in 1928 niet plaats hebben bij nïet-veranderde Statuten?

Als in 1926 de kerkelijke uitspraak: „het gezag der H. S. sluit uit een disputabel stellen van de zintuiglijk-waarneembaarheid der vier zaken en "feiten", de belijdenis niet heeft veranderd of gewijzigd of aangevuld, dan zou, dunkt ons, in 1928 een vereenigings-of universiteits-uitspraak van soortgelijken m-houd de Statuten óók niet veranderen of wijzigen of aanvullen.

De onmogelijkheid van dergelijke uitspraak zien we nog niet.

Tenslotte:

Als werkelijk van een belijdenis-element w é 1 een kerkelijk-officiëele uitlegging kan w-orden gegeven, maar niet van de in art. 2 (statuten; genoemde beginselen een even officiëele uille^gging door of namens de V. U., dan rijzen toch deze vragen:

Is de grondslag der, V. U. dan met zeer vaag en onbepaald?

En: waartoe diende dan toch dit commissoriaal onderzoek naar de juiste interpretatie (verklaring, uitlegging) van art. '2?

En: waarom moest dan toch door een commisso-riaal onderzoek , , gegeven worden , , een positieve v e r-klaring van het Schriftgezag? ''

Van de onmogelijkheid zien we nog niets.

En laat ons nu ook eens het oor leenen aan docent J. J. V. d. Schuit. Met merkwaardig geduld heeft hij tot uu |oe . gezwegen. Thans evenwel schrijft hij in „De Wekker":

W i] hebben a 11 ij d g e m e e n d, dat voor het goddelijk gezag der Heilige Schrift ieder moet buigen, maar dan wordt door deze Commissie indirect in twijfel getrokken of het in de uitspraken van Assen wei gaat om het goddelijk gezag en wordt er een scherpe demarcatielijn getrokken tusschen het kerkelijk en goddelijk, tusschen het ethisch en juridisch gezag der Heilige Schrift.

Men kan het — zooals ik - ^ oneens zijn met een poging om geit en kool te sparen, en toch van zulk geredeneer afkeerig-zijn. Het woord „goddelijk" is te ernstig om het „ijdellijk te gebruiken". Als de docent het eerlijk meent met zijn eersten volzin, dan moet zijn blad niet van een medewerker (uit zijn kerk) aan „Wooi? d en Geest" zeggen: „o, is 't geen ambtsdrager, en studeert hij niet in Apeldoorn? Dan is 't niet zoo erg!"

De kwestie eerlijk bespreken, graag. Maar, mét liefde voor de zaak der V. U. en met respect voor elk adjectief, dat van den naam Gods afgeleid is.

En geen scherpe demarcatielijn tusschen het Apeldoornsch en het niet-Apeldoornsoh gezag der H. Schrift.

Trouwens: het is gespeend aan alle logica, als docent V. d. Schuit van de bewering (in het rapport) dat de uitspraken eener bepaalde kerk als zoodanig geen juridischbindend gezag in den kring eener school als de V. U. hebben (wat vanzelf spreekt) overspringt op de totaal andere fantasie, dat men het heeft over het , , juridisch gezag der H. Schrift". Logica is een schoone zaak en geeft daarom het menschdom veel te weinig vermaak.

Het bekende artikel van ds J. C. Aalders.

Ons overzicht vervolgende met betrekking tot het nu wel genoegzaam bekende artikel van ds J. G. Aalders, geven we eerst het woord aan de „Geref, K.b. van Amsterdam":

In het veelbesproken artikel, dat hij onlangs in „Onder Eigen vaandel" publiceerde, heeft Ds J. C. Aalders, die zien daarin als tolk aandiende van de „jong-Gerefoniieerden", de verklaring afgelegd, dat dezen, behalve dat zij onder de bekoring gsraakt zijn van den geestelijken ernst en de tijdsoriënteering der rechtsmodernen, zich verwant voelen aan „vele gedachten en tendenzen der oudere ethiscben, met name Gunning."

Vervolgens wordt over het theologisch standpunt van dr Gunning Sr. gesproken, en aldus besloten:

Op iemands „gedachten en tendenzen" pleegt zijn uitgangspunt zekeren beheerschenden invloed te hebben. Daarom is er eenig© aanleiding voor de vraag; in hoeverre zijn de „jong-gereformeerden", als wier tolk Ds Aalders optreedt, het met dit uitgangspunt, dat in vierkanten strijd is met onze gereformeerde belijdenis, eens? Het komt ons voor, dat 't aandringen op een antwoord op deze vraag niet bepaald onbescheiden mag heeten. Anders blijven wij ten opzichte van dat „met name Gunning" in den mist.

In „Westlandsche Kerkbode" schrijft ds Js. Bootsma van Loosduinen:

Wij' hebben er on gewacht te weten hoe men in dien kring op de uitlatingen van Ds Aalders reageeren zou. . Zou er in de pers uit dien kring geen protest opgaan tegen het artikel van Ds Aalders? Wij hadden gehoopt, dat er althans hier of daar wel één zou opschrikken en zijn bezwaren inbrengen. Maar wij hebben er niets van vernomen, 't Schijnt dat ook „Woord en Geest" de uitlatingen van Ds Aalders dekt.

Wat dit laatste betreft, „Woord en Geest" dekt zoo wat alle uitlatingen; mits ze maar niet met het historisch Calvinisme eeiiige inlatingen hebben. Voorts vraagt ds Bootsma:

Is het dus waar, dat wat Ds Aalders schreef in den kring der scheurkerken een algemeen gevoelen is ?

Niet minder was ik benieuwd wat de kerkeraad van Amsterdam, waarvan Ds Aalders voorzitter is, van zich zou laten hooren. Zou men daar dan hem niet ter verantwoording roepen? In een Gereformeerde kerk zou zulks zeker geschieden, maar wij vernamen er niets van, dat dit in de schcurkerk van Amsterdam ook gebeurd is.

En zal de vergadering dier kerken in classis niets van zich laten hooren? Als men beweert in die kerken, dat men zich aan de Gereformeerde Belijdenis aangaande de Heilige Schrift houdt, dan had men hier eeu pracht-gelegenheid, dit ook te toonen; die men dan ook niet ongebruikt moest laten voorbijgaan, v/aut men kpn den weg effenen voor wat men zegt gaarne te willen n.l. hereeniging met de kerken van wie men uitgegaan is.

Maar er is tot heden daarvan, helaas niets te merken.

Integendeel alles wijst er op, dat men zwijgt of dat men, sprekende, zijne handen zegenend uitbreidt over het hoofd van Ds Aalders en hem met zijn leer gaarne in zijn huis ontvangt. En dat is nu het indroeve in deze reeds op zich zelf zoo treurige scheuring. Zijn er dan in deze beweging geen ware Gereformeerde broeders en zuster verzeild geraakt?

Ja zeker, geloof ik. Er zijn beste karakters bij, maar die niet gereformeerd zijn; er zijn goed gereformeerden onder, maar die in ethisch opzicht niet gepraedisponeerd zijn voor een royalen wederkeer; en er zijn goede gereformeerden ook met waarlijk „fiere, edele verontwaardiging"-smogelijfcheid; deze 'zal te zijner tijd tot de werkelijkheid van een terugkeer leiden, als ik me niet te zeer vergis in den algemeenen aard eens christenmensohen. Of zouden ze nooit eens (die laatste gToep, bedoel ik) zichzelf den dienst bewijzen, dien koning Ahasveros zich laat bewijzen: eens lezen in de kronieken? Zoo ze willen, kan ik ze helpen. Ik kreeg dezer dagen het jaarverslag van de Gereformeerde kerk van Amsterdam-Zuid (exemplaren te krijgen bij den heer W. J. Bossenbroek, Amsfelveensche weg 217, Amsterdam). Dit 'boekje moeten bezwaarde zielen nu eens koopen. Onbezwaarde ook. Want behalve een getrouw verslag der gebeurtenissen (tegenover de tendentieuze in een ander Jaarboek), en behalve een inderdaad verrassend feitenmateriaal, waaruit de bloei der gezuiverde gereformeerde kerk blijken kan, geeft dit boekje ook een merkwaardige herinnering, die op het befaamde artikel van ds Aalders licht werpt. Immers, op bl. 17 lees ik, dat de dr Geelkerken volgende kerkeraadsmeerderheid (toen nog van numerieke sterkte), vlak na de schorsing van dr Geelkerken „vaststelde" (wel, wel), dat „het verschil tusschen de vergadering (!) van Assen en Dr Geelkerken kan worden gekenschetst als een verschil in beleid voor den verderen wettigen uitbouw onzer Belijdenis".

Een mededeeling, die, als ze geen fanfare is, tranen kan wekken.

Maar men boude zijn tranen in. Men b e g o n ginds met ostentatief te praten over uitbouw van belijd e n i s (meer formules, meer bindingen, meer voorzichtigheden, meer objectieve waarheidsfixaties in ons „platte vlak"), en, na eenigen tijd laat men gerustelijk ds Aalders (conform ds Buskes en anderen) schrijven tegen het hechten aan belijdenissen en v ó ó r het teruggaan, onder de belijdenis, tot op haar „achtergrond" (dus: minder formules, mind eï bindingen, minder voorzichtigheden, en als-t-u-blieft geen vriendelijk woord voor eenig „plat vlak", hetwelk sinds dr Geelkerkens opklarende meetings niet zonder gekrulde lippen te zeggen is, ginds). En dan: in dien befaamden eersten tijd was het ginds het roepen om „wettige n" uitbouw der belijdenis, dus: men hield neg vast aan de gemeenschappelijke samenwerking in deze zaak. Tegenwoordig hebben ze in de groep evenwel b ij n a: zooveel dominees-hoofden zooveel dominees-zinnen. Suiim cuigue; maar ze moeten ons niet willen vertellen, dat men in den bekenden nacht van Geelkerken (ik bedoel: den middernacht, toen men revolutie maakte en hem officieel in den kerkeraad handhaafde) voor God een „j a" sprak; dat „ja" was en een „n e e n", dat „neen" bleef.

„Wettige uitbouw der belijdenis". Wat zouden Barth, Gunning, Roessingh, Kierkegaard ervan zeggen? Ze zijn toch allen te goed voor een dagvlinderverzameling. Ginds is men verdeeld tegen zichzelf en tegen den één door de gelijktijdige aanvaarding van den ander onder deze theologen.

Dan hebben ze 't in '34 en '86 anders gemeend, als ze wat zeiden of schreven!

Marnix („Gron. K.b.") ziet in ds Aalders' schrijven een „treffend s-ympfoom" van de aldaar getypeerde „geestesgesteldheid":

Zoolang onze briefwisseling duurt heeft ons eenvoudig gesprek over hot verband van onze beginselen en ons leven, in zekere kringen verzet gewekt, dat zich soms op vreemd hartstochtelijke wijze uit. Waarom toch? Het was alleen begrijpelijk indien werd ingezien, dat een vreemde geest in ons gereformeerd leven insloop, en dat sommigen daarmee meer of minder werden besmet, die dan in de geestelijke verwarring kwamen van twee absoluut strijdige levensbeschouwingen te willen vereenigen. Hun bedoeling is, dan gereformeerd te blijven, terwijl hun hoofd en hart bezig zijn een compromis te sluiten met wat daartegen lijnrecht strijdt.

Wordt dan daartegenover het gereformeerd inzicht geplaatst, dan spreekt dit tot het gemoed en het gemoed komt in opstand, en dan maakt men zich kwaad. Dan wraakt men den man, die schreef en noemt hem niet competent, of men wraakt zijn schrijven als onbehoorlijk.

Flora angelica.

Er bestaat een boek: Flora diabolica (van Teirlinck, Is., wel te verstaan). Daarin wordt gesproken over allerlei planten, die door het volksgeloof met den duivel in verband gebracht worden. Hieronder is een zekere flora angelica aan het woord:

Kees. Maar dat hebben wo zoo maar niet voor het grijpen, hé?

Bart. Daarom zijn Gods kinderen juist als de leliën. Zij houden den kelk open naar boven. Dauw en regen en zonneschijn, 't moet voor de leliën alles van boven komen. En voor ons komen ook alle goede gaven en volmaakte giften van boven, van den Vader der lichten, bij Wien geen verandering is of schaduw van omkeering.

Kees. Ach ja, dat weet en l)elijd ik ook, en toch gelijk ik meest op een omgekeerde lelie. Ik weet dat de wereld het mij niet geven kan, en toch zoek ik het er maar al te veel in. Daarom vraag ik me zoo dikwijls af: behoor je wel ondel de leliën, Kees? Ik smeek wel: Doorgrond en ken mijn hart o Heer©, en ziet of er bij mij een schadelijke weg zij; en...

Eart. Dat is ook een eigenschap' die Gods volk en de leliën gemeen hebben: oprechtheid". Je fcunl de leliën tot diep in het hait zien. En Jezus bruid ook. Zij verbergt geen kwaad wat in haar wordt gevonden (Psalm 32). Zij zijn die in Psalm 119:1 zalig zijn geprezen, „Oprechten van gemoed." Daarom bemint Gods kind een ontdekkende prediking, zij schuwen het licht niet en zij zijn gaarne onderzocht tot op den bodem van hun hart toe.

Kees. Ja wel Bart, 't gaat ook op de eeuwigheid aan.

Bart. En uit het hart van de lelie, stijgen de meeldraden op. Die meeldraden wijzen op de heilige verlangens, uit de ziel opstijgende tot God in den hemel.

En op die meeldraden bevinden zich gouden tongetjes.

Kees. En die tongen wijzen zeker op den mond en de tong van Gods kinderen.

Bart. Juist! Zoo wordt het door de „Ouden" verklaard. De Heere geeft aan Zijn volk een hart en mond en tong om God en Christus te loven en te prijzen, en om den dienst des Heeren aan te prijzen. En wat een geur verspreiden de leliën en die geestelijke leliën: Een geur van Godskennis en Gods-vreeze en Godzaligheid enz.

Kees. Nu Bart. Je hebt nog al heel wat goeds van Gods volk te zeggen. En ik hoor dat erg graag! Je hoort het anders zeer zeldzaam. Om je de waarheid te zeggen: mijn ooren worden er heelemaal aan gewend om kwaad van dat volk te hooren.

Bart. Nu ja .... de wereld.

Kees. Neen, neen! Gaat maar naar dat volk zelf op hun gezelschappen, z, ©lfs als je bij de Dominé's komt.

Bart. Onze leeraars hebben, gelukkig, wel wat

beters te praten en te preeken.

Den laatsten zin begrijp ik niet.

En wat zijn „de" Dominees? Gelijk er meer meeldraden zijn dan speciaal die der leliën, zoo ook meer dominees, dan die van „De Saambinder", hier geciteerd (blad der oud-gereformeerde gemeenten, ds Kersten, etc).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's