GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gooi het geld niet weg!

Herhaaldelijk is reeds gewezen op de onverschoonbare praktijken van adventisten van allerlei slag, die het schoone woord „zending" misbruiken om geld te verzamelen voor wat volstrekt geen „zending" is in den zin, waarin de meeste gevers dit woord bedoelen. Ons blad mag ook wel eens een enkel woord daarvan doorgeven. Ik kies daartoe een correspondentie uit de „Delftscne Kerkbode". Een inzender schrijft aan Dr W. H. Gispen, pred. te Delft, het volgende:

Voorburg, 16 April 1929.

Geachte Redactie.

Naar aanleiding van het berichtje in uw geacht blad van 13 April j.l. met het opschrift „Misleiding" wilt u mij zeker wel eenige opmerkingen vergunnen en deze ook opnemen in het eerstvolgende nummer.

Er is dan in genoemd Ijericht sprake van Zevende Bags Adventisten die „niet eerlijk" te werk gaan, en „liet vierde gebod zoo nauw nemen". De vraag is nu wat men onder Zevende Dags Adventisten verstaat. Tor opheldering diene, dat in ons land is een Kon. goedgeX. Kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten, met een getal van ruim 900 leden, hetwelk een afdoeling is van het wereldwijd vertakte Internationaal Advent Zendingsgenootschap, dat ruim 4600 zendelingen heeft, die het Evangelie des Koninkrijks in 132 (alen en in 279 landen verkondigen. .Voor dit groote zendingswerk wordt in deze maand een extra Zendingsnummer verkocht aan de huizen, getiteld „Ook de Heidenen voor Jezus". De opbrengst daarvan is geheel ten bate van de Advent Zending. Elke colporteur is voorzien van een authentieke machtiging.

Volledigheidshalve moet ik echter ook opmerken, dat er ook een z.g. Intern. Zendingsgenootschap „werkt" met bladen voor de „Zending". Dit werk is kenbaar aan den gewijzigdcn naam. Bovendien Is dit niet een genootschap, doch een persoonlijke onderneming, die niets met zending te doen heeft, en afkomstig is van eenige m den oorlog uit Duitschland gevluchte onderdanen, die hier het Advontgenootschap imiteeren en het zendingswerk zeer belemmeren en het publiek „misleiden".

Indien U deze toelichting ook aan uwe lezers zoudt willen \ oorleggen, door opname in uw blad, zult U ten zeerste verplichten, onder vriendelijken dank,

H. J. B.,

Zevende Dags Adventist.

Hierop geeft Dr Gispen dit antwoord:

Ik dank H. J. B. voor zijn toelidhting. Inzoover mijn artikeltje „Misleiding" den indruk mocht gevestigd hebben, dat a 1 het geld len goede kwam aan de propaganda der Adventisten in een land b.v. als het onze, is ze zeker niet overbodig. Maar ik noemde en noem nog „misleiding":

Ie. Het niet royaal gebruiken van den naam Advent zending, zooals H. J. B. in zijn brief wèl doet. Neen, de colporteurs zeggen tot de menschen: „het is voor de zending", wél wetende, dat anders heel veel menschen er niet voor zouden voelen.

2e. Het leveren nu ja wel van een soort zendingsblad, maar tevens van andore (geen zendings-) lectuur, maar propagandamateriaal voor de Zevende-Dagsadventisten, terwijl de kooper denkt, dat hij alleen zendingslee tuur koopt.

Laten de adventisten (en ik bedoel ook die van het koninklijk goedgekeurde genootschap) zich eerlijk uitgeven voor wrie ze zijn: adventisten. Net zooals de menschen, die langs de huizen komen voor de Luthersohe armen, niet zeggen „het is voor de armen", of de collectanten voor de Joodsche invaliden, niet spreken over „de invaliden".

In verband daarmede vind ik het merkwaardig, dat uit het mij toegezonden zendingsnummer van „De Teekenen des tijds", het blad van de Zevende-Dagsadventisten, blijkt dat dit tot ondertitel voert: „Geïllustreerd Christelijk maandblad voor Nederland, Vlaamsch-België en Koloniën". Dit nu is op dezelfde manier misleidend. Waarom niet: „adventistisch maandblad".

Tenslotte rijst de vraag: werken die 4600 zendelingen in 279 heiden landen? En is dit niet het geval, komt dan niet ook liet geld, aan de „zending" besteed, ten goede aan propaganda, zoodat een Gereformeerde dan betaalt voor 'het werk, door adventisten verricht, om Gereformeerden tot Adventisten te maken? De beantwoording van deze vraag ligt al in den brief van H. J. B., waarin staat dat het Kerkgenootschap der Zevende-Dagsadventisten in Nederland een afdeeling is van het Internationaal advent Zendingsgenootschap. H. J. B. en de zijnen verstaan onder „zending" en „zendelingen" wat anders dan wij. Deze brief licht inderdaad ons artikeltje toe. Maar ook een artikel als in één der nieuwste Duitsche Encyclopaedieën deelt ons omtrent de Zevende-Dagsadventisten het volgende mee: aan hun hoofd staat de algemeene conferentie met zetel te Washington. Zij wordt onderverdeeld in 8 divisies, n.l. de Enropeesche, de Noord-Amerikaansche, de Zuid-Amerikaansdhe, de Inter-Amerikaansche, de Afrikaansclie divisioj die van het-verre Oosten, - de

Zuid-Aziatische en Australisch-Aziatische. De divi.sies worden verdeeld in „unies" met „vereenigingen" en „zeudingsvelden". Onder hen staan de door een „oudste" geleide „gemeenten".

Wat is nu een „zendingsveld"? Een groep van gemeenten, die geen zelfstandige oeconomische basis ])ezitten.

Dus ook in deze laatste samenstelling gebruiken de Zevende-Dagsadventisten het woord „zending" ander.^ dan wij.

Dat ik deze kwestie nogal uitvoerig behandel, ligt hieraan, dat ik meer dan eens met colporteurs der Zevende-Dagsadventisten in aanraking kwam, dat ze hun blad „De leekenen des tijds" in meer dan één Gereformeerd gezin aan den man welen te Inmengen, terwijl tenslotl'fe Br. H. .1. B. m. i. op een nadere toelichting van mijn artikeltje „Misleiding", al was het alleen uit erkentelijkheid voor zijn sclivijven, recht had.

Men geve nooit aan de deur voor de zending. De Gereformeerde Kerken hebben voor de inzameling van gelden haar eigen wegen, welke aan de leden onzer plaatselijke kerken wel hekend zi, in.

Niebergall over den „tegenwoordigen" Jezus.

Ds J. Douma van Britsum, zijn artikelen óver Niebergalls opvattingen vervolgend, merkt in „Gron. K.bode" nog op:

Tegenover hen, die zeiden, dat Jezus God was, heliben anderen met nadruk gezegd: Jezus was niet God, maar mensoh. Hij leerde van God, onderwees de menschen aangaande God, maar hij. was slechts menscli. AVie zoo Jezus beschouwen, spreken van Hem alti.id in den verleden tijd als van iemand, die er geweest is maar er nu niet meer is.

Niebergall zelf gaat met deze laatsten in zoover mee, dat ook hij den. historischen Jezus in het middelpunt stelt, in Jezus geen God eert maar een mensch die ons over God onderricht. Toch bevredigt het hem niet, dat van Jezus slechts in den verleden lijd gesprojcen woi-dl. Vroomheid wil een tegenwoordigen Christus hebben, die er n u is en die een bron is van goedheid en sterk ie. In dat opzicht heeft de rechfzinnig-^hoid veel voor boven het modernisme, dat Jezus slechts in het verleden kent. De eisch der praktijk dringt er toe, om Jezus' beteekenis voor nu te handhaven. Daarom zegt hij, die met de rechtzinnigen niet zegt: Jezus is God, toch ook niet met het modernisme: Jezus leerde van God, maar: wij hebben aan Jezus God. Is Jezus voor de rechtzinnigen object des geloofs, voor de modernen subject des 'A> loofs, voor hem is Hij belper tot geloof en als zoodanig de middelaar tussohen God en ons.

Nu is het wel erg moeilijk, zoo erkent hij, om een historische figuur uit het verleden tegenwoordig te maken, van iemand die er geweest i s, te spreken alsof hij er nog ware. Theoretisch, htj stemt dat toe, is dat niet licht te rechtvaardigen. Maar zielkundig en praktisch kan het wel. Wanneer iemand zich duurzaam en ernstig bezig houdt met een historische figuur, kan dit daartoe leiden, dat deze hem nader komt en als vlak bij hem koiiit te staan. Zoo groeit uit de herinnering aan Jezus de indruk zijner ook nu nog voortgaande werking, en kan van Jezus in den tegenwoordigen tijd gesproken worden.

Hierin neemt hij een bemiddelend standpunt in tii< schen de rechtzinnigheid en hot onvervalschte modci-nismo, dat van Jezus slechts in den verleden tijd spreekt. Hij vindt de verschillen tussohen wie zeggen: Jezus was God, en wie zeggen: Jezus leerde ons van God en hem zelf die zegt: wij hebben aan Jezus God, niet zóó groot.

Er kan nog best samenwerking zijn. Immers, hebhen die drie richtingen niet gemeen, dat zij Jezus met Gort in verbinding stellen? .Een prediking, die dat niet doet. die in Jezus bijv. slechts een socialen hervormer nf volksvoorliehter ziet, moest niet in de christelijke keik worden toegelaten, maar voor elke prediking die lu— schen Jezus en God verband legt, hoe dan ook, zij ruimte. Praktisch kunnen op die basis verschillende richtingen best samenwerken. Wie Jezus verkondigt in Zijn verhouding tot God en ZiJn beeld zoo liefelijk nmgelijk teekent, kan, al zegt een ander het weer anders, de vroomheid der gemeente bevorderen, haar motieven bieden om het goede te betrachten en quietieven om in moeite en verdriet het hart tot rust te brengen.

Hier is samenwerking mogelijk, die ook voor de rechtzinnigen geen bezwaar behoeft te zijn. Zij hunnerzijds moeten, zegt hij, van ons niet eischen, dat wij hun voorstelling overnemen, en wij onzerzijds moeten de orthodoxe opvatting aangaande de verhouding fu— schen Jezus en God ontzien. Vooral moet de noodige voorzichtigheid in acht genomen worden. Een rechtzinnige is zoo uiterst gevoelig. Hij wil liefst vaak voluit hot woord Jezus Christus hoeren, en slechts langzaam kan aan den brave maar wat bekrompen man bijgebracht worden, dat Jezus zelf en niet het woord de wea tot God is. Maar met tact kan hier veel worden bereiki. Stel bijv. dat een jonge predikant, die persoonlijk niet in Jezus' wonderen gelooftj in een oud-geloovige gemeente komt, die zeer aan de wonderen als een daadwerkelijken steun voor het 'geloof hecht. Dan moet hij niet openlijk de wonderen gaan bestrijden. Hij zwijgc over de natuurwonderen en stelle voorop de geestelijke wonderen, de herschepping der menschen tot kinderen Gods en Gods ontfermen over de menschen. Zoo bouwe hij eerst voor het geloof een nieuwe hut, voor hij de oude aantast. Als degemeente maar eerst geleerd heefi een vroomheid, die leeft bij het heil Gods, dan verliest vroomheid, die bij mirakelen leeft, haar waarde en komt de tijd, dat openhartig met de gemeente over de wonderen gesproken kan worden, en haar worden gezegd dat de wonderverhalen niet letterlijk moeten genomen worden, maar als de symbolische taal van hol innigste hopen der geloovige christenheid moeten worden gelezen. Zoo zij er de noodige voorzichtiglieid. maar dan kunnen ook best samenwerken allen, die zeggen hetzij: Jezus was God, of: Jezus leerde ons van God, of: wij hebben aan Jezus God. Al die richtingeri " "hebben toch dit'gemeenschappelijke, dat zij een relatie

zien tusschen Jezus en God. Syntliese is hier best mogelijk. • •

Zoo leerl Niebergall en zoo looron velen met hem. Hoe vei' is dit af van de belijdenis van Petrus, op welke jicfra alleen de Heere Zijn gemeente bouwen wil, die van Jezus, als waarachtig mensch bij hem staande, zeide: „Gij zijl de Christus, de Zoon des levenden Gods"

Svnthese is niet mogelijk, zoo stellen wij tegenover Xiehei-gall.

En, mits de ortliodo.xie baar .scbathouders maar opendoet, heeft zij daai'aan voor zichzelf ook geen belioelle. Xadere uitwerking van de leer van Christus' aml)len, van Zijn aanwezigheid in de kerk door Zijn genade, majesteit en Geest (den , , Geest van Christus") en van Zijn werken naar de toekomst heen in het koninkrijk Gods, — ik zeg: nadere uitwerking van wat de kerk hierin bezit zal foonen, dat bet vraagstuk van Kierkegaard over het , , leerlingschap van de eerste en de tweede hand" en over de.„gelijktijdigheid" van Meester en leerling reeds eeuwen geleden door den Bijbel gesteld en — opgelost is: anders dan hij het deed.

Tekslen „krijgen".

Als illustratie bij wat ik nog zeggen wil in de thans loopende hoofdartikelen geel ik hier een knipsel uit „Zeeuwsch Kerkblad" (van ds P. v. Dijk). Het gaat over een gemeente, een beroep, en een juffrouw:

De bovengenoemde zuster, een erkend godvrucbtig jiiensch, had a; an oen paar haror vertrouwden verklaard, dai zij „een tekst gekregen" had.

Den tekst: „Üwo oogen zullen uwe leeraars zien". De zekerheid der verlangende gemeente wais geprol> ortioneerd naa.r het vertrouwen, dat men in die oude /uster stelde.

Na een paar dagen las ik in de krant, dat doaniné voor het beroep had bedankt....

Ik weet zeker, dat toon bij sommigen het geloof in de gebedsverhooring oen moment in ernstige crisis is gekomen.

Dat kwam door het verkeerd gebruik, dat in haar ••envoud deze zuster van den Bijbel maakte.

De Bijbel vermaant ons om onze zorgen, ook die der gemeente, vertrouwensvol in de handen Gods neer te leggen., met de belijdenis: „niet mijn wil, maar Je Uwe geschiede!"

Men mag Bijbelteksten niet gebruiken als een sleulelbos, waaruit men er een kiest om voortijdig achter een verborgenheid te komen.

Zulke dingen kunnen wel eens gelukken, omdat )nen_oingetwdjield ook goed raden kan; maar als ze juislüfcken zijn ze tot schade van den breederen kring, die nog veel op heeft met vrome zielen.

De fout is, dal men in zulke gevalle-n niet den 1ekst krijgt, maar den tekst kiest.

Er dan zelf een verklaring van geeft en een toepassing op maakt, naar den trant van „wat men w'il gelooft men graag".

Een gebedsverhooring is juist dikwijls, dat ónze wil niet bevredigd wordt.

Dat dit maar goed is ook, blijkt echter pas na jaren.

't G e b e d is een geloofszaak. De V e r h o o r i n g ook, zelfs n a dat we de uiterlijke vervulling onzer wenschen aanschouwden.

Over den „Wereldbond der kerken"

In het „Maandbericht van de Nederlandsche Afdeehng van den , , Wereldbond der kerken" komt iets voor over de Gereformeerden, in hun verhouding tegenover dezen bond. Ter oriënteering geef ik hier eerst de Statuten voor een deel:

Art. III. Doel. De vereeniging stelt zich ten doel: a. De kerken op te wekken haar invloed te gebruiken bij het volk, de volksvertegenwoordiging en de regeering, om een goede verhouding tusschen de volken tot "stand te brengen en te onderhouden. b. Christenen van de onderscheidene godsdienstige genootschappen en vereenigingen samen te brengen, om de kerken in dit pogen te steunen. c. Samen te werken met de andere afdeelingen .an den Wereldbond in de verschillende landen. d. Bij de Christenheid het bewustzijn te wekken^ Jat de internationale verhoudingen moeten worden - gebracht onder den invloed van het Evangelie van Jezus Christus en dat zij voor deze verhoudingen mede ."orantwO'Ordelijk is.

Vervolgens lezen we dit in het orgaan:

Meerdere Gereformeerden, behoorende tot de Grsreformeerde Kerk, waaronder ook predikanten, zijn - ; elukkig lid van do Ned. Afdeeling van den Wereldbond.

Dit neemt natuurlijk niet weg, dat wij wenschten, Jat de belangstelling ook in deze kringen veel grooter ware. Dat de aandacht echter op den Wereldbond! Wordt gericht, is al veel gewonnen. De periode, dat over den Wereldbond der Kerken gezwegen wordt, - ; aat voorbij.

Gelukkig! Liever een krachtige oppositie dan niets! Het is goed, dat Dr Nederbragt zijn bezwaren tegen ilen Wereldbond nit. Heel kras uit zich het Gereformeerde Jongelingsblad, dat in het nummer van 22 Februari 1929 schrijft:

„Die Wereldbond heeft onze liefde niet. Ook niet van het Geref. volk. En geen wonder. Hij staat niet op' den eenig-onwankelbaren grondslag, deq bijbel. Hij belijdt niet den Christus der Schriften-Hij huldigt de theorie van het allegaartje. Hij vereenigt in Nederland o.a. de Oud-Katholieke kerk, den Vrijzinnigen Studentenbond, de Her'steld-Verbanden, de Ethische Vereeniging, enz. Wat wilt gij nog meer? " - - -

De schrijver van deze regelen kan zich dus niet tot samenwerking vereenigen met anderen, die niet de Gereformeerde Belijdenis onderteekenen. Deze schrijver isoleert zich daarmee van de geheele eucoemenische beweging, niet alleen van dezen Wereldbond der Kerken, doch ook van Stockholm en Lansanne.

Hij spreekt in precies denzelfden toon als de paus in zijn Encycliek van Jan. 1928, die alleen de eenheidsbeweging duldt, waarin als eerste eisch geldt onderwerping aan het gezag van Rome. Met de andere kerken als gelijken kan de Roomscho Kerk niet samengaan „wanneer de zaak zoo staat, dan is het duidelijk, dat de apostolische stoel onder géén voorwaarde aan hare conferenties kan deelnemen en onder géén voorwaarde aan katholieken kan toestaan aan zulk pogen zich te wijden of het te bevorderen, daar dit aan een onware christelijke religie verhoogd aanzien zou verleenen, een christelijke religie, die de éénige kerk van Christns vreemd is".

De schrijver in het Geref, Jongelingsblad zou met wat andere woorden het zelfde kunnen zeggen.

Ik vraag mij echter af, hoe deze schrijver durft te spreken namens het Gereformeerde volk. Dat de Wereldbond zijn liefde niet beeft, begrijp ik, en zal ik tot mijn spijt moeten aanvaarden, maar als hij spreekt in naam van het Gei'eformeerde volk behoud ik mij de vrijheid voor een groot vraagteeken te zetten. Ongetw-ijfeld beeft de schrijver wel geestverwanten — maar er zvjn ook anderen. Is de Wereldbond wel bekend bij het Gerefonneerde volk?

Ik zeide, dat deze schrijver zich isoleert van heel de eucoemenische beweging, doch ik moet er bij voegen, dat hij zich ook isoleert van de Gereformeerden zelf, zooals die in den Wereldbond van Gereformeerden zijn georganiseerd. ••

In de duitschc vertaling van het boek van C. S-Macfarland „Die internationalen Christlichen Bewegungen" lees ik, dat er een „Weltbund reformierter Kirchen auf Grund einer presbyterianische Verf assung" bestaat, waarin opgenomen kan worden „iedere kerk, die volgens presbyteriaansche beginselen de autoriteit van de heihge geschriften van het Oude en Nieuwe Testament als norm eiJcent in alle zaken van geloof en moraal en wier geloofsbelijdenis in overeenstemming is met de gemeenschappelijke grondbeginselen der gereformeerde belijdenisse", bl. 98-

Deze wereldbond hield verscheidene internationale conferenties, de eerste werd reeds in 1877 te Edinburg gehouden. Volgens Macfarland — hij schrijft in 1925 — omvat de bond 39620 gemeenten met plm, . 40 millioen zielen.

Deze wereldbond heeft in zijn vergadering te Zurich in 1923 een resolutie aangenomen, waaruit wij het volgende citeeren:

„De Gereformeerde Wereldbond, die is samengesteld uit 38 takken der gereformeerde kerk in 23 landen van Euiopa, Groot-Brittanië en Ierland en vele deelen van bet Britsche Rijk, betreurt de besteding van zoo groote bedragen voor bewapeningen en oorlogstoebereidselen, alsook de omstandigheid, dat nog zooveel troepen ander de wapenen worden gehouden.

Hij roept de kerken van onze gereformeerde belijdenis en al hare leden op, steeds bedacht te zijn op de beslechting van allerlei oneenigheden tusschen de volken langs den weg van verzoening en scheidsirechterlijke uitspraak en bekrachtigt opnieuw de overtuiging , dat de Volkenbond, mits versterkt en v^erïuimd, zoodat zij alle volken om.vat, de heste vredeswaarborg voor de komende geslachten biedt, eveneens voor de wegneming van het onrecht en de klachten, die een oorlog zouden kunnen veroorzaken. Hij verplicht zich alles te doen, wat in zijn. macht is om het entlioiisiasme en de sympathie der volken voor deze groote christelijke instelling gaande te houden.

Do conferentie neemt met vreugde kennis van den arbeid en toenemenden invloed van „den Wereldbond voior vri end s ch ap sarb eid der kerken" en „raadt de met den Gereform.eerden Wereldbond verbonden kerken in alle landen aan om met deze organisatie in verbinding te treden, zoodat door de gemeenschappelijke en vereenigde inspanning der geheele Christelijke kerk de zaak des vredes en der broederschap gediend worde".

Wel een geheel ander geluid en ik blijf hopen, dat ook in Nederland het Gereformeerde Volk eenmaal met dit geluid zal instemmen.

Me dunkt, iets kalmer kon het wel. Evengoed als zij, die aan dezen Bond meewerken, recht hebben om begrepen te worden, hebben ook de tegenstanders dit. Er zijn er, die inderdaad meenen, dat in een tijd, die over de diepste vragen van gezag, van revolutie, van staatsbemoeiing, van 'handhaving van verschillende patrimonia, hopeloos verdeeld is, men zich wel dribbel bedenken mag, eer men zich werpt in de actie van een Bond, die als Bond over deze principieele vragen zich niet uitsp r e k en kan noch wil. Aan den éénen kant staat een heirleger gereed voor den sprong, een heirleger van menschen, die op dit punt rukken aan de fundamenten van bet christelijk leven, — denk aan de revolutionaire brandstichters —. En aan den anderen kant gaat nu staan een groep van christelijke werkers, die a a n elkaar geen woord k w ij ^ k u n n e n, JUIST .over die fimdamenteele V rage n; die dus gedoemd zijn, hun gemeenschappelijke actie te laten blijven een b o v e n-èn een buiten kantswerk, dat nooit tot den wortel der beginselen afdalen k a n. M. a. w.: aan de actie zal steeds de scherpste prikkel — die van een heilig, onverwoestbaar b e - g i n s e 1. — ontbreken. Een wereldbond van kerken, die wel de volkeren oproept tot eenheid, maar die weigert „het heete hangijzer van de eenheid der kerken voor zich zelf aan de orde te stellen, loopt gevaar, citia Bond Gods naam „op te heffen in het ijdele", en Gods vaandels ook, ondanks allerlei betoogen over den „zin voor de werkelijkheid". Indien eenige gereserveerdheid tegenover dezen Bond noodwendig be toekende een loochening van de roeping der christenmenschen ten aanzien van het domme, goddelooze ding, dal oorlog heet, dan mocht men zulk een gereserveerde houding met krachtige woorden verwerpen. Maar meermalen is de oppositie tegen dergelijke bonden-mel-al-te-losse-basis iets anders: een erkenning n.l. van den plicht om te werken met eigen beginsel en in eigen stijl. Men moesl nu toch eigenlijk ter eere van God geen paleizen van vrome volksvlijt bouwen als men bang is, vooraf zijn vingers vuil te maken aan het noodzakelijke graafwerk in den grond. Aan den eeneu kant staan, o zeker vele tragen. Maar aan den anderea kant zie ik ook enkele zenuwachtige, drukdoenerige meoloopers achter eiken optocht, die maar naar het eeuwige oosten wil, al zou de weg ook loopen over hel Westen. Ergens elders zitten de trouwe werkers onder het oog van God. Hier ziet men de cynische naturen; en natuurlijk deugen ze niet. Elders evenwel treft men goedbedoelende, maar slecht redeneerende, enthousiasten. Die deugen ook niet. Het geloof verbindt.de nuchterheid met den ijver, en vreest beide uilersten. Zonder nu iemand te oordeelen, vraag ik ajleen eerbied voor de overtuiging van de voorzichtigen.

Laat men de beginselen maar eerst internationaal maken. B.v. het internationaal Calvini.sme propageeren. En laat dan die beginselen getuigen en werken! In dezen bond is het woord „oecumenisch" slechts illusoir; er i s hier geen oecumenische beweging, omdat men geen oecumenische synode, of concilie, meer begeert of zelfs maar kan krijgen over de b e g i n s e 1 e n van zijn eigen werk.... De k e r k e u zijn in dezen Kerkenbond eigenlijk a f w e z i g; n.l. als kerken met haar kerkelijk wezen. En dat is de tragische kant aan al die dingen.

Natuurlijk is het bovenstaande geen oordeel over hen, die reeds in dezen Bond werken, doch een verdediging van wie het op deze manier niel willen, tegen de beweringen van sommige redacteuren van het orgaan.

Dr Nederbragt en Dr Bavinck.

In verband mei het bovenstaande knip ik nog het volgende uit het Maandbericht v. d. Ned. Afd. v. d. W^ereldbond tol het bevorderen v. e. goede verstandhouding tusschen de volken door de kerken: ^

In de week na Paschen is de algemeene vergadering van de vereeniging va: n predikanten van de Geref. Kerken te Utrecht gehouden. Aldaar-heeft Dr J. A. Nederbragt, administrateur, chef van de directie van Economische Zaken aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, van 's-Gravenbage', o.a. de stelling verdedigd, dat de kerk zich niet met de vredesbeweging heeft in te laten.

Stelling 2: „Zij (de kerk) heeft met geen enkele bewegüig te maken, ook niet met de Vredesbewe-gii^"-

Een lid maakt ons attent op hetgeen wijlen Prof. H. Bavinck in zijn brochure „het Probleem van den oorlog" schreef: „Hoe ware het te wenschen, dat heel ons volk en de neutrale landen aan zulke actie „antioorlog" deelnamen". „Met name hebben de kerken hierbij een roeping te vervullen. Wat zouden dazo met een protest tegen den oorlog sterk staam indien zij één waren op de gansohe aarde en de wereld daardoor tot het geloof kwam, dat Christus door den Vader gezonden was! Nu zijn ze hopeloos verscheurd, wordt de kracht vaU haar getuigenis gebroken en gaat in veelstenrmigheid vaak de eenheid te loor. Maar indien zij tenminste in deze ^aak zich vereenigden en in het belang van de heiligste goederen, immers van het Koninkrijk Gods, eenparig op Vrede aandrongen, dan zou dit toch niet nalaten indruk te maken" (bl. 36—37).

Wij verblijden ons erover, dat niet alleen het boveiibedoelde lid voor Prof. Bavinck kiest, doch blijkens het persverslag ook o'p de vergadering zelf het niet allen met Dr Nederbragt eens waren.

Als men nu maar begrijpt, dat tusschen wal prof. Bavinck zegt en wat dr Nederbragt zeide, volstrekt geen tegenstelling behoeft te bestaan, wanneer men goed leest en de onderscheidingen kent, die Bavincks dogmatiek in betrekking tot „de kerk" geeft, dan is er alvast één traan weer op aarde gedroogd.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's