GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ervarings-prediking of niet; ?

Ik citeerde hier, wat ds. C. Lindeboom schreef over de preek-methode van de redactie der preekenserie, die onder leiding van de H.H. Buskes en Smelik (E. L.) verschijnt. Ik reken me verplicht, nu ook over te nemen, wat ds Buskes daartegen inbracht aan het adres van ds Lindeboom in Noord-HoUandsch Kerkblad. Ds Buskes dan schrijft:

OosterendJ, 4 Mei '29.

Hooggeachte Bedactic,

Naar aanleiding van Ds Lindeboom's „Steeds meer verschil" zou ik graag het volgende onder de aandacht van uw lezers willen brengen.

Indien Ds Smelik en ik inderdaad bedoelden, wat Ds Lindeboom zegt, dat wij bedoelen, zou Ds Lindeboom rechl hebben, om van „steeds meer verschil" te spreken.

Ds Lindeboom heeft ons echter verkeerd begrepen. Hij beroept zich op wat wij in den prospectus zeggen: „Wij willen geven bezielde getuigenissen, van wat zich aan ons als zekerheid openbaarde" en concludeert, dat wij dus prediken wat wij ervaren jiebben. Dat is echter in 't geheel niet onze bedoeling.

Wij Avilleii alleen en uitsluitend het , Woord van God prediken. Alleen dat Woord van God toch heeft zich aan ons als zekerheid geopenbaard."Een andere zekerheid ken ik niet. En dus ben ik het voor de volle honderd procent en van harte eens met wat Ds Lindeboom over het karakter der prediking zegt. Bron van de prediking mag nooit en in geen enkel opzicht de ervaring zijn. De stof van onze preekeu mag nooit aan het religieuse leven van prediker en gemeente worden genomen. De prediking moet enkel zijn bediening van het Woord Gods, verklaring eu toepassing-van de Heilige Schrift. Daarom stem ik ook geheel in met wat Ds Lindeboom zegt over ervaringspre diking.

Wij spreken in ons prospectus ook - over de belijdenis van Jezus Christus als den Zoon van God. naar de Schriften.

Tusschen de oude Geref. Kerken en die van het H. V. is er verschil. Maar het verschil is niet, dat de kerken van het H. V. een prediking zouden willen, die de ervaring tot uitgangspunt en inhoud heeft. Integendeel: ook de kerken van het H. V. willen niet anders dan een prediking, die bediening van het Woord Gods is. Al onze ervaringen hebben wij aan dat Woord te toetsen.

Waarom is het noodig, de verschillen grooter te "^ doen voorkomen, dan zij inderdaad zijn?

Soms krijg ik den indruk, dat mijn collega's in de oude Geref. Kerken het betreuren, dat wij Gereformeerd blijven en daarom iedere gelegenheid gretig aangrijpen, om te demonstreeren, dat het verschil steeds grooter wordt.

'k Hoop van harte, dat deze indruk er naast is. Dat zal inderdaad het geval zijn, wanneer Ds Lindeboom er zich over verheugt, zich ditmaal vergist te hebben.

Hoogachtend,

Uw dw. dr. J. J. BUSKES Jr.

Hierop antwoordt ds Lindeboom als volgt:

Met dankbaarheid en blijdschap nemen we nota van die betuiging.

Alleen staan we nog voor de vraag, hoe het komt, dat wij de redactie verkeerd hebben begrepen. Ds Buskes verwerpt duidelijk en onomwonden, wat \vij in den prospectus meenden te moeten lezen. Er is dus geen twijfel aan, of de redactie heeft het goed bedoeld.

Maar — heeft zij het ook goed gezegd ? Of heeft zij het zich zelve te wijten, dat hare bedoeline moest worden misverstaan?

Van het Woord van God als de eenige bron voor de prediking spreekt de prospectus niet. Wel wordt aan het slot gezegd, dat in deze serie ook predikers uit andere fcerkformatie aan het woord zullen komen, „die met ons Jezus Christus belijden als den Zone Gods, den Verlosser en den Heiland der wereld, naar de Schriften". Maar Ds Buskes weet toch wel, dat tal van elhisohen deze uitdrukking gaarne zullen onderschrijven?

Omdat de redactie in den passus, die over den i n - houd der prediking handelt, het Woord Gods of de H. Schrift niet noemt, doch de te geven preeken omschrijft als „bezielde getuigenissen van wat zieh aan ons als zekerheid openbaarde", moest toch wel de —• nu gelukkig onjuist gebleken — indruk worden gevestigd, dat ervaringsprediking werd bedoeld.

't Ging immers om de motiveering der uitgave van een nieuwe preekenserie? De redactie begint haar prospectus mei te zeggen, dat van vele preeken te maken geen einde is, en dat haar daarom bijna de lust zou vergaan, met een nieuwe preeken-serie aan te vangen. Het is toch heel begrijpelijk, dat we, na zulk een inleiding, met bizondere belangstelling gaan kennis nemen van wat; , ondanks het genoemde bezwaar, tot de uitgave drong?

En als we dan lezen, dat de nieuwe preeken „bezielde getuigenissen" zullen zijn „van wat zich aan ons als zekerheid openbaarde", dan zal toch Ds Buskes bij eenig nadenicen wel kunnen begrijpen, , dal een dergelijke omschrijving misverstand moest wekken.

Wij kunnen het niet anders inzien, of de fout ligt bij de redactie. Zij heeft zich onduidelijk uitgedrukt.

Ds Buskes zegt: „Wij willen alleen en uitsluitend het Woord van God prediken. Alleen dat Woord van God heeft zich aan ons als zekerheid geopenbaard. Een andere zekerheid ken ik niet". Had de prospectus een dergelijk© verklaring gebracht, alle misverstand ware uitgesloten geweest.

Het spijt me wel, maar het eerste stak van ds Lindeboom blijft m.i. nog in alle deelen jiüst. Ik geloof graag, dat de redacteui'en van de preekenserie eenigszins schrikken, als zij de consequenties van hun standpunt zoo nuchter geformuleerd zien. Maar ik geloof tevens, dat die formuleering de waarheid trof; ik geloof dat, niet omdat ik het graag gelooven wil, maar omdat de uitlatingen van deze auteurs telkens weer bevestigen, wat ds Lindeboom schreef.

Tenslotte zegt ds Lindeboom ook nog dit in antwoord op ds Buskes' ingezonden stuk.

Ds Buskes vraagt: „Waarom is het noodig, de verschillen grooter te doen voorkomen, dan zij inderdaad zijn? " En hij voegt er aan toe: ., Soms krijg ik den indruk, dat mijn collega's in de oude Geref. Kerken het betreuren, dat wij Gereformeerd blijven, en daarom iedere gelegenheid gretig aangrijpen om Ie demonstreeren, dat net verschil steeds grooter wordt."

Deze indruk is inderdaad „er naast".

Immers, de demonstratie van het verschil tusschen de Geref. Kerken en de Kerken in H. V". gaat toch niet uit van ons. Gereformeerde'predikanten?

't Zijn juist de mannen van het H. V., die onvermoeid bezig zijir, om het verschil steeds grooter aijuetingen te doen aannemen. Waar zij de kans schoon zien, trachten zij een wig te drijven in de plaatselijke Geref. Kerk en sturen zij op scheuring aan. Ook de Zending van de Geref. Kerken kunhen ze niet langer steunen: naar een eigen missie wordt gestreefd. Een eigen preeken-serie verschijnt reeds. Ëen concept voor een eigen Kerkorde wordt bij oedeelten gepuWiceerd. Verschil dus over heel de linie. En dat in overduidelijke demonstratie.

Het zou onzerzijds worden betreurd, indien de mannen van het H. V. Gereformeerd willen blijven?

Hierin vergist Ds Buskes zich.

Wat wij betreuren is juist, dat we telkens afwijking zien van de Gereformeerde lijn. Dat hebben we meermalen in dit blad aangewezen. Vooral ten opzichte van de Schriftbeschouwing, die in „Woord en Geest" van tijd tot tijd wordt voorgedragen.

Wij zouden ons niet verblijden, dat Ds Buskes len opzichte van de prediking blijven wil in het • rereformeerde spoor ?

Het tegendeel is waar. Hoc meer hij en zijn medestanders zich als zuiver-Gereformeerd doen kennen, hoe grooter onze vreugde zal zijn. Die vreugde zou fen toppunt stijgen, indien hij loerde inzien, dat het niet Gereformeerd is, zich te stellen tegen de beslissingen der Synode van Assen, en daarom hereenigtng ging zoeken , ^ïn, e|, . .de Kerken, die hij den scheldbrief' gaf. ., ? tf-§-3-', ' '

Bi|ge> loof naast de deur, of — binnenhuis.

Ds D. van Dijk scnrijft in Gron. Kerkbode:

Het is' niet een groote oogst van brieven geweest, die ik op mijn verzoek heb gekregen, over tooverij, belezen en dergelijke.

Eerst is daar een verhaal van een broeder hier uit Groningen. Hij vertelt daarin het volgende.

Verleden jaar April bevond hij zich in een Bra-Ijantsch dorpje, waar hij werkzaam was bij de installeering van een zuivelfabriek. Op een dag krijgt hij stoom tegen den eenen kant van zijn gezicht, waardoor hij leelijk gebrand wordt en geweldige pijn krijgt.

Dadefijk werd hem gezegd, dat hij zou gaan naar een oud vrouwtje, om zich door haar te laten bespreken.

Hij vond dat dwaasheid en ging, na voorloopig door den directeur verbonden te zijn, naar den dokter.

De dokter was niet thuis; de zalf, die de huisknecht op de brandplek smeerde, gaf geen verlichting van pijn; -

Óndertusschen bleef men er bij hem op aandringen, dat hij zich toch zou laten bespreken.

Het kostte niets, dan een paar centen in een busje voor do heiligen.

Tenslotte hij er op af; hij kwam bij een oud vrouwtje, die wat over de wond blies en een paar woorden prevelde.

Ze zei daarbij, dat de pijn nog zoo lang aan zou houden, als er verloopen was tusschen het oogenlilik, waarop het ongeluk was gebeurd en het oogenblik van bespreken.

En dat kwam uit. Na drie kwartier was de )iijn weg. Wel duurde het nog lang eer, onder beliaindieling van den dokter, de wond was genezen', maar pijn had hij niet meer gehad.

Sinds haid hij nog verscheidene menschen gesproken, wien het evenzoo was gegaan als hem.-Verder kreeg ik een schrijven van een zuster uit de provincie. Met dien brief was ik erg blij, omdat ik daaruit merkte, dat het geregeld schrijven in de Kerkbode een band geeft aan zoovelen, die ik overigens niet k©Q. Daarin ligt voor m"ijn besef een''mooi stuk van de oeiening van de gemeenschap der heiligen.

En nu wat zij mij schreef over het onderwerp, waarover wij het hier hebben.

Indertijd, zoo vertelt ze, hadden ze ongeloovige buren. Toch zei hun buuna-ouw, een jong mensdi nog, wel eens: „als ik aan het sterfbed van mijn schoonmoeder denk, zou ik haast gaan gelooven, dat er een God was".

Die schoonmoeder was n.l. kaartlegster geweest. Zelf haid die jonge vrouw zich nooit door schoonmoeder de ka: art willen laten leggen. Ze wilde van to voren niet weten hoe haar leven in de toekomst zijn zou.

En dat haar schoonmoeder dat zeggen kon, daarvan wa: s ze overtuigd.

Eens had ze het bijgewoond, dat er twee schippersmeisjes walen gekomen orh zióh'te laten waarzeggen. Mot het ééne meisje .was de oude vrouw gauw klaar geweest, maar tegen het andere zei ze; „met jou 'kan ik vanavond niet klaar komen. Jij moet over eenigen tijd maar eens terugkomen".

Toen de meisjes waren vertrokken, gaf ze op de vraag, waaroim ze dat meisje de toekomst niet zeggen kon, ten antwoord; „omdat ze binnen zes weken op het kerkhof ligt".

En zoo was het ook gebeurd.

Die oude vrouw leidde een ruw en goddeloos leven. Een begrafenis vond ze voor de gasten een mooi ding, omdat daar zoo le.kker gegeten en gedronkeii werd. Zelf la-eeg ze tenslotte een vreeselijk stea-fbed. Zij riep maar steeds: ^, nooit had ik gedacht, dat sterven zoo iets verschrikkelijks was".

Meer wilde die jonge vrouw er liever niet vali vertellen, maar wat zij aaii dat sterfbed bijgewoond had, was toch van dien aard geweest, dat haar dat soms deed denken: „daar kon toch nog wel oen God zijn".

-Dezelfde .zuster vertelt ook nog een geschiedenis valD. „wratten".

Als 'kinderen waren zij en haar broertje tegenwoordig geweest bij de begrafenis van hun grootvader.

Terwijl zij buiten speelden zagen ze in de voorkamer, waar het lijk stond, een tante met een neefje van een jaar of veertien. En die tante drong er bij haai* zoontje op aan, dat hij toch maar flink met zijn hand over Opa zijn gezicht zou strijken. Dat was dan om de wratten die hij op zijn hand had te doen verdwijnen; want, zoo was de gedachte, de ia: anraking van een doode zou een middel zijn tegei; wratten.

Inderdaad waren de wratten ook verdwenen.

JRBH — RBH.

Ds P. Deddens vertelt volgend verhaal in „Rijswijtsche Kerkbode";

Een oud Joodsoh verhaal vermeldt, dat koning Salomo, die gelijk alle koningen, eigenliandig een afschrift moest maken van Mozes' wet (Deut. 17; 18) oip een bepaalde plaats opzettelijk iets anders neerschreef, dan er in de wet des Hoeren stond. Toen hij was toegekomen aan Deut. 17:17 las hij: ook zal hij (d.i. de koning) voor zich de vrouwen niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijke" — en dan staat er in 't HebreeuwscJi, waar wij vertalen „hij zal niet veirmenigvuldigen": .R B H (jarbèh). Maar koning Saloano, bij het oversclmjven, liet nu mei voordacht de eerste letter, de jota., weg — en nu werd de zin der woorden plotseling geheel ianders. In zijn handschrift kwam nu te staan RBH (ribhahj waardoor de tekst ging luiden: neen, hij heeft zich de vi'ouwen vennenigvuldigd en zijn hart is niet afgeweken!"

De toepassing van dit verhaal is duidelij'k.

Hier wordt ons geleerd: . laat geen tittel of j ota van Gods Woord vallen. Vej^vorm de ordinantie Gods niet naar Uw begeeren. Elke vervorming, elke omvorming, is een m i s v o r m i n g. Wie die misvorming in praictijk brengt^ als Salomo, vindt den . vrede niet, maar onrust en ellende.

't Gaat hier over de huwelijksordinantie. Wat heeft in den loop der tijden de mensch die ordinantie des Heeren verwrongen naar zijn onheilig begeeren —• tot zijn eigen schade en schande. En als ook nu weer al sterker de drang zicli openbaart en de eisch wordt gehoord, om het huwelijk los te maken van de christelijke grondslagen, waarop het naar het geldend recht in ons laiid nog goeddeels i-ust — , dan heeft de Kerk .des Heeren zich daartegen met alle kracht te verzetten, , 0m Gods wil. Om der wille van de Kerk. Ook om der wille va; n de eischers zelf, die niet weten, wat ze vragen. De band, dien zij zeggen zoo benauwend te knellen, wordt, losgegespt, der menschh'eid geesel, .. ,

De politieke stem van ds Busltes

Politiek en belijdenis hangen ten nauwste samen. Het lijkt me daarom goed, de afteekening der stroomingsn eizer dagen te helpen mogelijk maken door uit „De Roterdammer" dit verslag over te nemen:

De Vereeaiiging „Kerk en Vrede", , heeft Woensdag te Amsterdam haar jaarlijksche algemeene vergadering gehouden.

Prof. Dr G. "J. Heering, vaïi Leiden, hield als Voorzitter een Openingsrede, waarin hij zijn dankbaarheid over den groei der Vereeniging uitte, alsook over het in Augustus 1928 te Amsterdam gehouden Internationaal Congres van Anti-militairistische Voorgangers. Echter was er bezorgdheid over de recente geschiedenis van het z.g.n. Belgische Verdrag, de mislak-•king van het werk te Geneve en de daar vertoonde komedie van de hnmaniseering van den oorlog. De heilige taak der Kerk blijft alzoo. Dank zij de arbeidersbeweging en de ware democratische gezindheid, wint in vele kleinere landen de ontwapeningsbevveging veld. „Kerk en Vrede" moet deze beweging zijdelings en geestelijk, maar Icraclitdadig steunen. In elk geval zullen wij het wel laten, onzen steun en onze stem te geven aan de bewapeningspartijen. Het is wol treiurig, dat juist de kerkelijke partijen de steunpilaren zijn van leger en vloot. Wij binden, zoo besloot Spr, , den strijd aan tegen oorlog en oorlogstoerusting, in Christus' Naam.

Nadat Prof. Heering in gebed was voorgegaan, las Ds J. B. Th, Hugenholtz, van Animerstol, het jaarverslag voor, waaruit bleek, dat het ledental in een jaar tijds van 2061 op 3772 klom. Het aantal aanaangesloten voorgangers is van 177 tot 222 gestegen. Er werden 13 nieuwe afdeelingen gevormd. De lectuurverkoop en - verspreiding gaat geregeld door.

Besloten werd de administratie té vestigen bij den Secretaris, die de beschikking over een nieuwe kracht zal verkrijgen. Ontvangsten en uitgaven bedroegeiil resp. f8604.65 en f7106.44.. De nieuwe oontributieregeling werd nog uitgesteld. Ds J. J. Buskes (Oosterend), en A. Elffers werden tot bestuurslid gekozen.

Nog werd besloten tijdens de aianstaande verkiezingen propaganda te voeren door de kiezers te bewegen, in geeai geval te stemmen op oandidaten, die, op den ouden weg van. oorlogstoerusting voortgaande, in de Kamer zullen stemmen voor de Oorlogsbegrooting.

Natuurlijk is het mij hier om de beide laatste alirxea's te doen.

Op , do zaak ga ik niet in. Constateeren is mij genoeg. Ik zeg met ds Buskes: het is verdrietig, — maar het was te verwachten. Enkele theologen hebben het oerder begrepen dan een enkele politieke journalist.

Sentiment of meer?

Da „Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid" schreef over het meerderheids-en minderheidsrapport inzake verleening van het actieve sterru-echt aan de vrouw in de kerk. De meerderheid is — gelijk men zich toch hopelijk nog herinnert? — tegen, de minderheid vóór.

Genoemd kerkblad zegt aan het eind van een breed artikel:

Deze bestrijding van het meerderheids-standpunt maakt zeker indruk, en deze indruk kan gemakkelijk nog worden vei'sterkt, wanneer gewezen wordt op ongerijmdheden in de praktijk, die uit den toestand, zooals wij dien kennen, schijnen voort te vloeien. De inwonende zoon, pas toegelaten tot het H. A. en meerderjarig, mag, hoewel hij zijn ouders nog onderdanig is, nevens zijn vader zijn stem uitbrengen, maar zijn moeder mag het niet. Ook het gevoel en de fantasie kunnen hier in dienst worden genomen. Zou Christus — aldus de inleider op de vroeger genoemde Utrechtsohe ouderlingenconferentie — wanneer wij Hem thans de ons bezig houdende vraag mochten voorleggen, niel antwoorden met de wedervraag, of de vrouwen dan niet het eerst het opstandingsevangelie hebben verno-. men, haar geloof niet evenzeer met haar bloed hebben bezegeld, haar kinderen niet even goed in de vreeze des Heeren hebben opgevoed? Dergelijke sentimentsmotieven moeten echter toch maar liever op den achtergrond gehouden worden, als het er om gaat een vraagstuk tot oplosssing te brengen met gegevens uit de H. S. als zijnde de geopenbaarde wil Gods.

Het is me niet geheel duidelijk, of de schrijver tot de „sentiments-motieven" alleen maar rekent wat in de laatste regels staat, dan wel, of hij er óók onder rangschikt wat in de eerste regels staat (moeder en zoon). In dat laatste geval (dat ik evenwel niet onderstel) zou ik hem willen toegeven, dat - inderdaad do zaak moet bezien worden uit het standpunt, waarop men vraagt: wat is het wezen van de kerkelijke verkiezing? Maar met behoud daarvan zou ik meenen, dat de vergelijking van moeder en zoon, indien de verkiezingsdaad niet met het vrouwelijk recht in strijd komt, toch ook argumenteerende kracht krijgt als men eraan denkt, dat „de genade de natuur niet te niet doet".

Overigens vereischt de zaak zelf natuurlijk een ruime bespreking.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's