GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Besmettelijke ziekte te Geneve, in Calvijns dagen.

't Is 1542.

Te Geneve breekt plotseling de pest uit.

Kwam het door do vreemde troepen 'krijgslieden, die, op weg naar Frankrijk, zich daar verzamelden? De koning van Frankrijk had ze gehuurd voor zijn strijd tegen Karel V, en de Raad van Geneve was wat blij, dat de ongenoode gasten de stad verlieten.

Maar pas waren ze weg, of de pest brak uit.

Vreeselijk was die ziekte: brandende builen op de huid, koortsen, algemeene zwakheid, zweren, bloedingen in keel en ingewanden; bij twee derde der lijders hersenaandoening, en dan volgde binnen een paar dagen de dood.

Isoleering der kranken was vóór alles noodig, dat begreep de Raad van Geneve, en in overleg met Galvijn werd er krachtig ingegrepen.

„Daar het Gode behaagt", zoo schreef de Raad in een bekendmaking, „ons (en dat wel rechtvaardiglijk) met Zijn roede te bezoeken vanwege onze zonden, zoo bevelen wij, dat het hospitaal voor pestlijders in orde worde gebracht, en dat er een directeur aangesteld, worde, benevens een geneesheer of barbier, een opzichter en een predikant."

Ook moest ieder, die met een pestlijder in aanraking was geweest, zich minstens acht dagen afgezonderd houden. Verder werden de predikanten uitgenoodigd, één hunner aan te wijzen voor de speciale zorg der pestlijders.

Galvijn schreef aan een vriend: „De pest richt wreede verwoestingen in onze stad aan. "Wij moeten één uit ons midden voor het pesthospitaal aanwijzen. Pierre Blanche! 'heeft zich echter vrijwillig aangeboden".

Ds Blanchet nam dus zijn intrek in het ziekenhuis. Na een paar dagen weer een verontrustend geval: de directeur overleed aan de ziekte.

Toch kwam er langzamerhand een gunstige keer; begin 1543 konden de aangestelden weer naar hun eigen woningen gaan. 't Was een benauwde tijd geweest; dooden moesten binnen een uur begraven worden; ieder, die zicli wat onwel gevoelde, moest dadelij'k naar den geneesheer. In een naburig dorp was een pestgeval; toen mocht niemand van die plaats in de stad worden toegelaten, „op verheurte van zijn leven".

Men meende echter, dat men het gevaar nu te boven •was.

Ijdele hoop!

In April begon de ziekte opnieuw in de 'herberg „De Roos". Dadelijk weer aan 'het werk. Een besmet huis moest geheel worden ontruimd, een winkel werd voor 40 dagen gesloten.

'Ook moest er weer een predikant worden aangewezen. Weer bood Ds Blanchet zich aan. De dappere! Helaas viel hij na drie weken als het slachtoffer der ziekte, en ook de geneesheer van 'het ziekenhuis.

Dus moest er een opvolger voor Ds Blanchet zijn, maar de Raad der stad bedong uitdrukkelijk, dat „mijnheer Galvijn van de verkiezing zou buitengesloten zijn, daar men hem voor de Kerk behoeft, en 'het noodig zou kunnen zijn, zijn raad in te winnen".

Ontroering heersohte in het consistorie, want het leven was er mee gemoeid. Maar er werd iemand anders bereid gevonden: een jongman Simon Moreau, die als ziekentrooster drie maanden in het pesthospitaal heeft gewoond.

De Raad ging voort met zijn maatregelen. Alle 'honden en katten moesten gedood worden; de wacht Jean Blanc zou er voor zorgen, en kreeg voor eiken gedooden iiond een stuiver. Er moesten 36 houten hutten gebouwd wor­ den, om zieken op te nemen. Het balspel werd aan de jeugd verboden om het gevaar van verhitting en bekleuming.

Pierre, de portier van het kasteel, is met zijn vrouw „door de pest naar God gegaan; de drie overgebleven weesjes zuUen op stads'kosten worden onderhouden".

„De zoon van het Raadslid Jean Marchand is aan de pest overleden; den vader wordt de toegang tot den Raad ontzegd, maar zijn drie stuiver presentiegeld zal hij ontvangen".

„Alle vreemdelingen zonder middel van bestaan moeten de stad uit, op straffe van drie slagen met het koord."

In dezen benauwden tijd kwam er ooi al weer corruptie by.

Galvijn kon het niet uitstaan.

Uit de Notulen van den Raad blijkt, dat hij zich met verschillende mededeelingen betreffende Justin, den opzichter van het ziekenhuis, tot de regeering wendde: hij 'heeft een vrouw geld afgenomen; hij verkoopt brooden, die voor arme zieken worden gebracht; hij beknibbelt hun rantsoenen te eigen bate. De man werd, na onderzoek, nog denzelfden dag afgezet.

Het 'heele jaar bleef de ziekte woeden. Pas in Januari 1545 kon worden gerapporteerd, dat er maar twee zieken in het pesthospitaal waren overgebleven. En Galvijn kon in Maart van datzelfde jaar schrijven: „God heeft ons huis tot nu toe bewaard".

Maar er begonnen rare praatjes in de stad te loopen. Van menschen, die opzettelijk de ziekte hadden verspreid. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat, in de heersohende zenuwachtige stemming, zulke praatjes geloof vonden ook. De Overheid bemoeide er zich mee, en liet verdachte personen gevangen nemen, verhooren en pijnigen. Alras heette het, in deze „betooverde wereld", dat een aantal personen een verbond met den duivel hadden gesloten, en zich onder eede verbonden hadden tot den ondergang der stad.

Naar de gewoonte der tijden trachtte men de verdachten door pijnigingen tot bekentenis te brengen. Het liep zoo ver, dat Galvijn het noodig achtte, tussohenbeide te komen. Hij wees er den Raad op, dat men de verdachten niet onnoodig mocht martelen. Hü toonde zijn tijd vooruit te zijn.

De Raad beval eenige matiging. Streng had hij trouwens de bepalingen der afzondering gehandhaafd, en zonder aanzien des persoons. De procureur-generaal Roset en zijn vrouw werden hevig 'berispt, omdat zij in staat van lichte besmetting 'hun huis hadden verlaten. Daar de dochter van een stad'huisbode aan de pest gestorven was, werd het Raadhuis voor acht dagen gesloten. De broer van een Raadslid werd voor zes weken uit e stad gebannen.

't Was wel een „in donkerheid wandelende pestilentie". En bovendien werd de stad bezocht door gebrek en duurte. Op aandrang van Galvijn werd besloten tot het 'houden van een algemeene collecte, om in den grootsten nood te voorzien.

Eenige jaren ging het nu goed, maar in het voorjaar van 1564 werd men opnieuw verontrust door pestgevallen in het naburige Lyon. Heel radicaal werd toen bepaald, dat niemand, uit de richting dier stad komende, te Geneve zou worden toegelaten, of hij moest eerst acht dagen zijn geobserveerd. Losloopende 'honden zouden onmlddellij'fc worden gedood.

Verder werden nog de volgende regelen vastgesteld:

Wie, al was het maar een oogenblik, in een besmet huis geweest was, moest zich 12 dagen lang in een kamer opsluiten, of de stad voor 12 dagen verlaten. Wie er gegeten of gedronken had, idem; maar dan 20 dagen.

En ofschoon Galvijn ditzelfde voorjaar gestorven was, vergat de Raad niet, ieder op te wekken, om zich „voor Gnd te verootmoedigen, en de prediking getrouw bij te wonen, opdat de toorn Gods mocht worden afgekeerd"!

Ook verzocht de Raad de predikanten weer, één aan te wijzen voor de pestlijders. Maar nu moest Beza uitgezonderd worden, dien men, om de gemeente zjoowel als om de hoogeschool, niet missen kon. Echter verzocht Beza, mede bij de broederen inbegrepen te worden. Het lot zou beslissen. En het lot viel op Le Gagneux

In November 'hield de plage op. Ds Gagneux mocht weer in de stad komen, mits behoorlijk gereinigd, en in andere kleeren.

Duidelij'k blijkt wel uit deze geschiedenissen, dat men in de stad, waar Galvijns geest lang bleef nawerken, lang niet afkeerig was van krasse maatregelen ter bestrijding der ziekte. En Galvijn zelf ging daarbij vooraan.

Ook Ds Nicolaas CoUadon, die ook al eens door het lot was aangewezen voor het ziekenhuis. Hij was bereid te gaan, maar verzocht dringend betere inrichtingen en voorzorgen. De bedden moesten verder van elkaar staan; het onderling verkeer der zieken moest verboden worden; de grootste zindelijkheid betracht; gebruikt verbandHnnen en pleisters moesten verbrand worden; niemand moest bij gekiste lijken worden toegelaten. En de Raad deed, wat Ds OoUadon begeerde.

De 'Geneefsche vaderen waren alles behalve voor lijdelijkheid! De 'handen werden uit de mouwen gestoken, en Galvijn zoowel als de andere Gereformeerde predikanten steunden de 'Overheid krachtig.

Een benauwd oogenblik was bet nog in Augustus 1572. Er was weer een nieuwe epidemie.

En nu kwamen er juist honderden arme vluchtelingen uit Frankrijk, waar de Hugenooten afschuwelijk waren vermoord in 'den Bartholomeüsnaoht. Uitgeput en berooid kwamen zij aan in de stad, waar de pest heerschte Wat zou dat worden?

Er was reden 'lx> t 'zorg.

Maar God doet nog wonderen.

Den 3den December kon Beza schrijven, dat, door een bijzondere gunst des Heeren, de pest plotseling ophield, toen de vluchtelingen daar aankwamen.

God waakte voor de Zijnen, tegen alle berekening in. „De stormen zijn Zijn knechten", zegt een dichter. Maar ook de pestilentiën staan onder Zijn heerschappij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's