GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Sterrenwereld.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sterrenwereld.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De vorige maal hebben we enkele algemeene dingen behandeld, die betrekking hadden op den bouw van het, heelal en in hoofdzaak objecten betroffen, die min of meer onder rechtstreeksche waarneming vallen. Bij deze behandeling bleven wij, uit den aard der zaak, zeer onvolledig.

Bij dieper nadenken over hetgeen te zien valt, komen echter heel andere vragen te voorschijn. Let men bijv. op het feit, dat de zon ons, eeuw (in eeuw uit, maar steeds licht en warmte doet toeikomen, dan komen we als vanzelf tot de vraag: „Gaat dit nu altijd maar door of komt daar een eind aan? Is de zon een onuitputtelijke bron van energie? " Op deze laatste vraag moeten we ontkennend antwoorden. Wie weten toch reeds lang, dat geen enkele machine of motor, die arbeid verricht, daarmede altijd maar door kan gaan, doch dat deze energielevering na korten of langen tijd ophouden zal, tenzij men nieuwe voedingsstoffen aan deze werktuigen toevoert. Voor het leveren van energie (hieronder vallen licht en warmte ook) zijn voedingsstoffen noodig. Wat zijn nu de bronnen, waaruit de zon put? Een vraag, die ook gesteld kan worden met betrekking tot de overige hemelUchameii, voorzoover het geen donkere bollen, zijn, en die nauw verwant is met de kwestie aangaande verleden en toekomst der sterren.

Op verschillende wijzen heeft men getracht zich uit deze moeilijkheden te redden.

In de eerste plaats is daar de meteoren-theorie, waarbij de mogelijkheid onder de oogen gezien wordt van het vallen van groote hoeveelheden meteoren op de zon. Meteoren zijn lichamen, meestal zeer klein, die in groeten getale zich in de ruimte • tusschen de planeten bewegen. Komen ze een enkele maal binnen onzen dampkring, dan gaan ze gloeien en worden zichtbaar in den vorm van een „vallende of verschietende ster". De mogelijkheid bestaat hierbij, dat ze niet meer ontsnappen, maar op onze aarde terechtkomen, wat dan ook nog al eens voorkomt. Op de zon zullen ze dus ook wel neerkomen. De vraag is nu maar of de hoeveelheid groot genoeg is om de zonne^uitstraling in stand te houden. Daar de , pnergie, die de zon per jaar uitstraalt, tamelijk nauwkeurig bekend is, kan men berekenen hoeveel er elk jaar aan meteoren op de zon zou moeten vallen om het energieverlies te compenseeren. Dit zou een zeer groot bedrag zijn. Bovendien zou de zonnemassa dan zoodanig toenemen, dat de vermeerdering in aantrekkingskracht niet meer te verwaarloozen zou zijn. De aardbaan zou iets nauwer worden en elk volgend jaar zou ongeveer éón seconde korter zijn, dan het voorafgaande. een bedrag, dat te groot is, om aan de waarneming te kunnen ontsnappen.

Deze hypothese heeft men dus moeten laten varen. De energiebron moest dus in de zon zelf gezocht worden. Helmholtz kwam toen met zijn contractie-hypothese, waaraan de volgende gedachte ten grondslag ligt. Een vast lichaam, dat gloeiend is en warmte uitstraalt, koelt hierbij af en krijgt tenslotte een zóó lage temperatuur, dat alle lichtemissie ophoudt. Iets anders staat het echter met een gloeiende gasbol, waarmede zon en sterren te vergelijken zijn. Een gasbol behoeft niet noodzaken lijk af te koelen. Het zou kunnen zijn, dat deze gasbol zich voortdurend samentrok, inkromp. Gevolg van deze contractie is een verlies van volume, maar een winst van energie. Is deze winst grooter dan het verlies door uitstraling in de ruimte, dan gaat de gasbol zelfs in temperatuur stijgen. In ieder geval zou de inkrimping van de zon, noodig om de energie-uitstraling te compenseeren, zóó gering zijn, dat ze buiten de waarneming valt. Het is dus best mogelijk, dat de zon bezig is in te krimpen. Of hierbij de temperatuur in stijgende of dalende lijn verkeert is zonder nadere gegevens niet eens uit te maken.

In de laatste jaren is er een nieuwe theorie, die veld wint. In de moderne natuurkunde is men er toe gekomen, om energie en massa gelijk te stellen, d.w.z. men kent tegenwoordig bijv. aan een lichtstraal massa toe. Eddington heeft deze theorie toegepast in zijn hypothese omtrent de energiebronnen voor de sterren. Hij meent, dat bij vele sterren, waarbij in het inwendige ontzaglijk hooge temperaturen heerschen, massa omgezet wordt in energie. Daar deze energie tenslotte hoofdzakelijk in den vorm van licht en warmte naar buiten komt, is het gevolg van een dergelijk proces, dat de totale massa van een ster in den loop der eeuwen zal moeten afnemen.

Via deze theorieën zijn we dus tenslotte gekomen bij den levensloop der sterren. Ook hieromtrent zijn interessante dingen gevonden.

Ik sprak reeds over de temperatuur der sterren. Deze is vrij nauwkeurig na te gaan. ZoO' is langs verschillende wegen gevonden, dat de temperatuur der zon ongeveer 5800 graden Celsius is. Sommige steiren hebben een hoogere, andere een lagere temperatuur. Lockyer heeft een schema opgesteld, waarin hij de verschillende sterren rangschikt volgens de temperatuur. Hij laat de levensloop van een ster beginnen als een koude gasbol van groot volume, en kleine dichtheid. Al samentrekkende stijgt de temperatuur lot roodgioeihitte, later tot het witte stadium. De witte sterren hebben dus'de hoogste'temperatuur. Inmiddels is de dichtheid zoo groot geworden, dat verdere contractie nog wel mogelijk is, maar niet in die mate, dat ze de energie-emissie compenseert. De stei-begint dus af te koelen en passeert nu in dalende lijn dezelfde stadia, die ze reeds was gepasseerd op de „heenreis" naar de hoogste temperatuur. Als deze theorie ook maar eenigermate juist is, moeten er in de lagere temperaturen twee soorten sterren bestaan, zulke met zeer groot volume en 69 buitengewoon kleine dichtheid en andere met klein volume en zeer groote dichtheid, terwijl in het algemeen bij de witte sterren (met de hoogste temperatuur) niet dat verschil in reuzen-endwergsterren tot uiting kwam.

Hertzsprung deed waarnemingen en kwam door zijn berekeningen tot de slotsom, dat bovengenoemde verdeeling in twee groepen, behalve bij de witte sterren, werkelijk aanwezig was. Merkwaardig was bovendien, dat, ondanks de groote verscheidenheid van grootte en dichtheid, de totale massa, voorzoover men die heeft kunnen berekenen (in hoofdzaak bij dubbelsterren), steeds in grootte-orde met de massa van de zon overeenkwam. Het verschil tusschen reuzen en dwergen is te vinden in grootte en in. dichtheid, maar niet in gewicht.

Hoe groot deze dichtheid wel kan zijn, hoop ik een anderen keer mee te deelen wanneer ik iets ga vertellen over dubbelsterren.

Tevens wil ik trachten in te gaan op enkele vraagstukken, die meer rechtstreeks onze wereldbeschouwing raken.

J. M. SMORENBURG.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

De Sterrenwereld.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's