GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkbouw,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkbouw,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Zeer kort mogen in dit laatste artikel nog enkele opmerkingen worden gemaakt over het oefenen van barmhartigheid, het gezang met begeleidend instrument en het gebed, voorzoover deze met de inrichting van het kerkgebouw verband houden, over verlichting, verwarming en ventilatie om dan te eindigen met aan te sluiten op het begin van deze artikelen.

Het systeem van „inzamelen" met zakjes-metlange-stokken maakt niet te lange banken noodzakelijk.

Het toch al hinderlijke collecteeren worde niet verergerd, doordat de „inzamelaar" slechts ten koste van overmatige physieke inspanning sommige kerkgangers kan bereiken.

Bij het gebruik van z.g.n. doorgeefzakjes speelt de lengte der banken een minder voorname rol, doch ook om andere redenen zijn niet te lange banken gewenscht.

Overigens verdient de laatste methode, naar het ons voorkomt, verre de voorkeur boven de eerste. Het gaat vlugger en rustiger.

Het neerleggen van het .„offer" der gemeente op een tafel op het podium, zooals dat o.a. geschiedt in de Duinoordkerk in Scheveningen en in een Parijsche kerk, is vrij wat stichtelijker dan het rinkelend leegstorten der zakken tijdens den dienst en kan in de meeste kerkgebouwen geen overwegende bezwaren ontmoeten.

Stelt het gezang der gemeente geen bijzondere eischen aan het ge"bouw, wel is dit het geval met het orgel, dat als regel wordt gebruikt om het gezang te ondersteunen.

Meent een enkele collega, dat het orgel, als behoorend tot dat deel van de handelingen in den eeredienst, waarbij de gemeente actief is, moet opgesteld zijn aan de zijde der hoorders, het lijkt ons toe, dat we op dit pimt minder dogmatisch mogen zijn en daarom de plaats boven den kansel niet behoeven uit te sluiten.

Was de plaats van den voorzanger, die een overeenkomstige functie had, niet op het podium?

Reeds om accoustische redenen zal plaatsing in de lengteas van het gebouw wenschelijk zijn.

Tenzij men. de gunstige plaatsen op een frontgalerij voor het orgel wil prijsgeven, lijkt de plaats boven den kansel om technische redenen uiterst geschikt.

Doch ook op aesüietische gronden verdient deze schikking de voorkeur.

Het orgel toch is in ons kerkgebouw één van de weinige, eigenlijk het eenige belangrijke, decoratieve element.

Indien de bouwmeester zijn taak beheerscht, biedt het een ongezochte gelegenheid om het centrale punt van den eeredienst bijzonder te accentueeren en den kanselwand te maken tot een decoratief geheel, dat a, an de kerkruimte hoogere schoonheid verleent.

Voorbeelden van goede oplossingen zijn gelukkig reeds aanwezig en ten zeerste kan toegejuicht, dat de orgel-„kasten" hun tijd hebben gehad.

De als „versiering" of „bekroning" bedoelde, vaak gedrochtelijke kinder-engelen met angstwekkend-afbengelende beenen, krijgen uiteraard bij den modernen kerkbouw geen kans meer om de gemoedsrust der gemeente te verstoren.

Evenmin wordt den schilder-verver nog gedegenbeid geboden om zijn excessieven kleurenrijkdom ten toon te spreiden.

Het ^streven van den architect is er op gericht, om de technisch-noodzakelijke pijpen zoodanig te groepeeren, dat een decoratief geheel ontstaat.

Een zuiver streven bracht ook op dit gebied reeds zeer goede resultaten.

Het Imielen der vrouwen tijdens het gebed, zooals we dat in een orthodox-protestantsche kerk in Parijs zagen, maakte een plechtigen indruk.

Of deze houding van den ootmoed, het „knielen in schuldbesef van den zondaar" meer wenschelijk is dan het „voor God staan van den verloste" in onzen eeredienst, mogen onze theologen uitmaken. In dit verband kan worden volstaan met de opmerking, dat de voor het knielen benoodigde plaatsruimte in onze kerken gewoonlijk niet aanwezig is en hiermee eventueel bij kerkinrichting zou zijn te rekenen.

De dagverlichting van ons kerkgebouw dient zoodanig te zijn, dat lezen van normalen druk geen bezwaar oplevert. Een mysterieus half-duister is daarom al ontoelaatbaar, doch hoort ook in die „klare" Calvinistische sfeer niet thuis.

Goed gekozen glas, dat het felle daglicht getemperd in de kerkruimte toelaat, kan de „stemming" in het gebouw ten goede komen.

Gekleurd glas is echter een gevaarlijk materiaal.

Wie het niet beheerscht, — en dat zijn er onder de architecten slechts weinigen — bïijve er af, en roepe de hulp van een —de kerksfeer aanvoelend glaskunstenaar in.

De, om hun onbereikbaarheid, onpractische „lichtkronen" als bronnen voor de kunstverlichting zien we veelal vervangen door verlichtingsobjecten, die zoodanig zijn aangebracht, dat ze voor spreker en hoorders geen hinder veroorzaken.

Bij de verwarming onzer kerkgebouwen lette men er op, dat de verwarmingsbronnen zoO' weinig mogelijk van plaatselijken aard zijn.

Hoe beter de warmte gelijkmatig over de ruimte verdeeld is, hoe minder luchtstroomingen zijn waar te nemen. En minder besveging van de lucht beteeken t minder tocht.

De veelgeprezen voetverwarming is ook' om deze reden zeker niet ideaal uit wetenschappelijk-technisch oogpunt.

Het mag verwondering wekken, dat aan de ventilatie onzer kerken tot voor enkele jaren zelden behoorlijk aandacht is besteed.

Toch is een ruimte, waar gedurende anderhalf (soms zelfs twee) uur een groot aantal menschen verblijven, uiteraard zeer onfrisch, wat zich ook meermalen demonstreert.

Gaat men, na het eindigen van een dienst, de kerk binnen, b.v. op de galerij, dan valt dit euvel sterk op. Natuurlijk is het volume van het gebouw, het aantal personen, dat aanwezig was en de mogelijkheid van natuurlijke ventilatie op het resultaat van grooten invloed.

Een kunstmatige ventilatie — in den winter liefst met verwamide lucht — blijft in de meeste gevallen •eisch voor een goed ingericht kerkgebouw.

Voor „frissche lucht" — nu in figuurlijken zin — moge bij den bouw onzer kerken nog eens wordeni gepleit.

Zeker blijkt hier en daar inde laatste jaren van verbeterd inzicht, doch men meene niet, Qat we •er zijn.

Eenerzijds wordt door de architecten de taak nog veelal te licht opgevat en vóór dat ze zich aan het werk zetten, zij hmi ter overweging aanbevolen wat Dr Kuyper in „Onze Eeredienst" schreef (pag. 144): „.. .Wel is het de moeite waard, dat onze architecten, die telkens opnieuw tot bouwen geroepen worden, zich doordringen van een leidende gedachte, en telkens opnieuw de poging wagen, om, ook op eenvoudige schaal, die leidende gedachte tot uitdrukking te brengen".

Anderzijds zijn de fcerkehjke autoriteiten nog niet altijd overtuigd van de noodzakelijkheid om een „deskundige" aan te wijzen, wiens adviezen voUe vertrouwen kunnen worden geschonken en die, in gebondenheid aan 'de gestelde eischen, voldoende vrijheid geniet om zich als bouwmeester aan zijn schoone taak te geven.

Die autoriteiten mogen hier nog eens worden herinnerd aan een andere uitspraak van Dr Kuyper (blz. 78): „Schoone kerkbouw is zaak der kunst. Kerkbeheerders, die hieraan toe zijn, zijn dus gehouden bij het bouwen van een bedehuis de hulp der bouwkunst in te roepen, opdat het gebouw inwendig en uitwendig schoon zij".

Schoonheid wordt niet verkregen door een kostbare betimmering of fraaie banken. Nog minder door „versieringen", die niet zelden het tegendeel zijn van hetgeen de naam aangeeft.

Doch voor het interieur is de ruimtewerking die ontstaat, door de toepassing van goede verhoudingen van de omsloten ruimte, de primaire factor. Architectuur is ruimtekunst.

Daarnaast komt de tweede, eveneens abstracte, factor voor het verkrijgen van een goed resultaat, namelijk de verlichting, die voor de werking van het interieur van buitengewonen invloed is.

Eerst daarna komen wanden en zoldering, die met den vloer de ruimte omsluiten, en ^ie wél concreet in teekeningen zijn vast te stellen.

Het uitwendige hangt ten nauwste samen met de omgeving, waarin het gebouw wordt geplaatst.

Goede massa-groepeering, afgewogen verhoudingen, strenge eenvoud, het naar buiten tot uitdrukking brengen van de bestemming zijn eenige van de factoren, die, door een bekwaam bouwmeester gehanteerd, het gebouw voor onzen eeredienst tot een karaktervol geheel kunnen doen worden en waaraan een zekere wijding niet valt te ontzeggen.

Moge het de enkele bouwmeesters onder ons, die toonden hun taak ernstig te verstaan —• waarvan de resultaten ons reeds hoopvol vermogen te stemmen —• gegeven worden om het vraagstuk^ van onzen kerkbouw, overeenkomstig de „gezuiverde kerkidee", nader tot oplossing te brengen:

Dan zal, naar het woord van Dr Kuyper, „de kerk met de kunst haar profijt doen. Ze mag d€) kunst, overmits deze een gave Gods is, niet igno-. - reeren. Aan het hooge ideaal door de kunst gesteld mag ook de kerk zich niet onttrekken. AUeen maar in dit alles heeft de kunst te dienen, in de kerk mag niet anders heerschen dan de Rehgie" (pag. 87 van „Onze Eeredienst").


Naschrift. De redactie was zoo welwillend deze artikelen een plaats te geven in de rubriek „P'opulair-Wetenschappelijke Schetsen". Dat ze hiermee niet de minste Eianspraak bedoelen te maken op „wetenschappelijke" behandeling van het onderwerp, moge de schrijver hier uitdrukkelijk constateeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerkbouw,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's