GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar wordt „gescholden"!?

In het „Algemeen Weekblad" wordt door Ds Noordmans geschreven over een medewerker aan hetzelfde blad, naar aanleiding van diens uitlatingen over het Barthianisme. In het algemeen heelt, de volgende opm.erking van Ds Noordmans wel iets te zeggen:

De steller van het stukje heeft blijkbaar verdriet beleefd van de jongste theologische evoluties. Hij spreekt over schelden en razernij. Wie? Waar? Ik herinner me niet, dat in de theologen-wereld ten onzent zoo iets heeft plaats gehad als omstreeks het jaar 80 in de letterkunde.

Inderdaad, de theologen hebben den naam van „schelden"; dies draaien vooral de irenische heeren „van de Kunst" — den goeden niet te na gesproken — dan ook hun pas gefotografeerde hoofd zeer zichtbaar om, zoodra zij, op weg naar de plaats, waar zij „uit eigen werk zullen lezen", er een van dat theologenslag tegenkomen. Maar, niet alleen omstreeks '80, doch ook nog nu, wordt nergens meer „gescholden", dan in hun kring...

Barth niet meer in de mode?

Bovenbedoelde medewerker v. h. „Alg. Weekbl." (de schrijver van „Oog en Oor") had beweerd, dat Barth niet meer in de mode was, en het Barthianisme alweer uit den tijd. Zijn opmerking, tegen welke Ds Noordmans in verzet kwam, wordt thans aldus toegelicht door den auteur zelf:

Het is bekend, dat er modeverschijnselen bestaan. Bepaalde boeken, zooals het boek van Spengler e.a., worden een tijd lang door allen geprezen, en daarna vergeten. Bij uitingen als deze kan men dit modieuse verdragen. Maar het wordt uitermate pijnlijk en volstrekt onaannemelijk, zoo niet erger, wanneer het getuigenis van een groep mannen door een meerderheid die dit getuigenis eerst als Godsgetuigenis heeft geëerbiedigd, op precies dezelfde wijze wordt behandeld. Toch is dit geschied. Een gansch zeer groot heir beweerde door Barth's getuigenis van het Woord van God te zijn gegrepen. Wie bezwaren had, werd bij Van der Palm en Beets ingedeeld. Nu is Barth bij de meesten hunner niet actueel meer. De opmerking is dus volkomen gewettigd, dat de massa der zoogenaamde Barthianen meer begrip bleek te hebben van het modieuse dan van het existentiëele.

Als Elia of Johannes de Dooper terugkeerden, zouden zij tegenwoordig na een tijdje ook niet actueel meer zijn.

Precies als in de bioscoop.

Natuurlijk heeft de schrijver gelijk, als hij beweert, dat er menschen zijn, die louter uit modezucht grepen naar Barth. Dat hebben wij zelf in dit blad ook gezegd; maar toen deden wij dat in een bepaald verband, en daarom was dat toen erg onbehoorlijk van ons, en werd het natuurlijk niet geloofd, totdat het dan nu in een „a 1 g e m e e n" blad, dus zonder dat lastige bepaalde verband, gezegd werd...

Maar dat voor het overige het Barthianisme voorbij is, daarvan gelooven wij niets. Daarvoor is het veel te „algemeen", veel te „verbindend", veel te „gemakkelijk", en in die gemakkelijkheid zoo onschadelijk voor de reputatie, omdat het immers roept tégen alle gemakzucht? Bovendien zijn er ook nog ernstige Barthianen, die weten, wat zij willen. Wie weten wil, of het Barthiamsme voorbij is, moet maar eens een poosje leerlingen van Barth op hun preekstoel hooren. Of maar eens hun „meditaties" in buitenlandsche kerkbladen lezen. Een duitsche dominee schreef wel in de „Christliche Welt", dat een dominee op het platteland niet veel aan het Barthianisme heeft in zijn preek, maar we gaan toch immers tegenwoordig verloren vanwege gebrek aan platland? We worden allemaal stad. En de „stad" leeft altijd van het laatste nieuwtje; ook de stichtelijke wijk in de „stad". Die „stads"wijk heet „kerk", het stadsbestuur zegt het zelf. En nu vraagt héél de stad al minder naar hou-vast; ze wordt er al banger voor. Daarom zal het barthianisme nog een toekomst hebben, met kwade gevolgen; gevolgen, waarvoor slechts ten deele Barth zelf aansprakelijk is. En voor een zeer groot deel het „algemeene" volk aansprakelijk is. En alle lieden, die, al of niet achter Barth of onze „interkerkelijken" aan, bang zijn voor elk bepaald verband.

Vrijzinnig protest tegen een onjuiste onderscheiding.

In „De Hervorming", vrijzinnig, wordt gerecenseerd een kinder-kalender 1932:

Op de achterzijde van het schild krijgen wij tweo proeven van bewerking: voor lederen dag een korte tekst of spreuk, met een kleine toelichting of een beknopt verhaaltje. Een luidt aldus: „God liefhebben bestaat niet in trouw naar de kerk gaan en bidden on psalmen zingen, maar in het blijmoedig aanvaarden van wat je wordt opgelegd, in het helpen van anderen, in het trouw vei-vullen van je werk en je plichten — ook de allerkleinste kleinigheden — en goed en waar en standvastig te zijn".

De redacteur. Ds Drijver, zegt hiervan:

Een bekexid emeritus-predikant, die op catechetisch terrein zijn sporen zeker verdiend heeft, heeft in een brief aan onze redactie zijn afkeur uitgesproken over het negatieve eerste deel van dit kinderpreekje. „Er is — merkt hij op — al meer dan vijftig jaren in dien geest gepreekt en geschreven, zeer tot schade van het gemeentelijk leven". Allerlei groepen — gaat hij voort — zien wel de beteekenis van bijeenkomsten op den Zondagmorgen en van het onderhouden van vormen in.

Inderdaad, de gewraakte aanhef van het stichtelijk woordje op 10 November had beter anders geluid. Luther, op wiens geboortedag het aan den wand verschijnt, zou zooals het er nu staat, meer voor het tweede dan voor het eerste gedeelte gevoelen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat vrijzinnige ouders, die met hun kinderen de blaadjes lezen, op 10 November versterkt worden in hun gewoonte niet of zelden ter kerke te gaan.

O.i. is het wel eens goed, zulke klanken (ik bedoel: van dien kalender), die we thans nog naast onze deur vernemen, en och, ook wel binnenshuis, te hooren afwijzen juist van vrijzinnige zijde. Een gelukkige reactie. Indien toch het „kerkgaan" (goed verstaan) behoort tot „wat je wordt opgelegd", dan is de vermaning: „'t ligt niet in kerkgaan, maar in doen wat je opgelegd wordt", even onjuist gedacht, als b.v. deze: „je vader liefhebben, dat bestaat niet in 's morgens hem goeien dag te zeggen, maar in datgene te doen, wat een kind betamelijk is".

Veronderstelde wedergeboorte.

In Middelharnis is aan het eind van een langen weg van domheid en theologische verdwazing een christelijkgereformeerd kerkje verrezen. Wat nu het speciale daarvan is, och, dat heeft niemand van 't nieuwe kerkje in onze ooren geprofeteerd. Men gaat nu eenmaal varen onder christelijk-gereformeerde vlag, en vlag-inscripties worden door nette menschen niet aan wetenschappelijke exegese onderworpen, zoo men weet; in „wetenschap" kun je God niet dienen, want weten is een kwestie van het „hoofd", en God heeft alleen „harten" geschapen; hoofden en hersenen en zulk spul komt van een lageren demiui'g, daar kun je God heelemaal niet mee dienen!

Natuurlijk werd het nieuwe kerkje met zeer veel stichtelijkheid in gebruik genomen. „De Wekker" geeft er een uitvoerig relaas van, en besluit:

Ds Van Ree ging nu in dankgebed voor. Na het zingen van Ps. 72 : 11 en het uitspreken van den zegen ging de gemeente overvoldaan huiswaarts.

Overvoldaan.

Natuurlijk, dat hèb je zoo van die veronderstelde wedergeboorte.

Overvoldaan.

Natuurlijk, dat heb je zoo bij de morphineering der zielen.

Hoeveel roode stemmen meer volgenden keer?

Hoe is dat dan?

Men maakt tegenwoordig, ondanks de verdraagzaamheid, en den samenwerkingslust van een deel van onze pers en Docent Van der Schuit, speciaal christelijke gereformeerde scholen. „God" is blijkbaar bezig, ook die scholen „groot te maken"; pluriformiteit en wat daar verder volgt; men herinnert zich de klanken wel. Artikel 2 van het reglement der vereeniging luidt volgens „De Wekker":

Art. 2. Grondslag. Zij (de vereeniging) heeft tot grondslag de onveranderlijke waarheid van Gods Woord en erkent, dat de zuivere belijdenis daarvan is uitgedrukt in de drie Formulieren van Eenigheid, zooals die door de Christelijke Gereformeerde Kerk worden verstaan en verklaard.

Zou er niet een man ergens in een of anderen gemeenteraad wezen, die eens publiek en officieel laat vragen om een afschrift van de ten dage der oprichting aanwezige kerkelijke uitspraken, waaruit blijkt, hoe de 3 formulieren door de Chr. Geref. kerk worden „verstaan en verklaard"?

Wie draagt vmcht?

Dr Gunning schrijft in „Pniël":

Ik mag óók wel eens lachen over de gemakkelijkheid waarmee af en toe menschen, die van het saamgestelde leven van een publicist geen flauw benul hebben, deze moeilijkheden „oplossen", ...toch drukken zij mij. Ik schrijf deze regels in een geheel Roomsche streek. Het wemelt hier van kloosters. Eén is er, waar het bijzonder streng moet zijn en waar de nonnetjes niets doen dan bidden en mediteeren. Ik benijd ze niet, maar ik weet toch niet of het leven bijv. van een tooneelrecensent of van een dagbladreporter zooveel vruchtbaarder is.

De vraag is te herleiden tot de andere: wat is gehoorzaamheid? Ambt?

Hoe een nieuwe bijbelvertaling ontvangen wordt­

in het „Amsterdamsch Bijblad" van „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft Ds F. Dijkema:

Volgens opdracht van het Nederlandsch Bijbelgenootschap wordt thans gewerkt aan een nieuwe bijbelvertaling. Prof. Grosheide, één der mannen, wien de taak werd opgedragen, heeft op de laatste vergadering van het Bijbelgenootschap te Amsterdam daarover het een en ander meegedeeld in een lezing getiteld: „Hoe een nieuwe Bijbelvertaling ontvangen wordt". En hij geeft daarop allereerst het antwoord, dat de ontvangst doorgaans slecht is. De massa immers vraagt niet om een nieuwe vertaling. Zij is immers niet op de hoogte van nieuwe ontdekkingen en terwijl de.deskundigen weten, dat een vertaling verouderd is, is haar dit onbekend. Maar bovendien is zij vertrouwd met de oude vertaling: de oude taal heeft •

voor haar iets gewijds en dierbaars gekregen. Dit betreft bij ons in 't bizonder de Staten-Vertaling.

Deze opmerking van Prof. Grosheide is juist. Natuurlijk staat een groot gedeelte van ons volk volmaakt onverschillig tegenover een nieuwe vertaling, omdat het den Bijbel in 't geheel niet meer leest. Maar onder hen, die den Bijbel wèl lezen, is er eenig verzet te bespeuren tegen een nieuwe vertaling.

Even later:

Maar nu is het merkwaardig te lezen hoe indertijd ook de Staten-Vertaling op verzet gestuit heeft. Dit gold van de Roomschen, die gevoelden, dat de Staten-Vertaling dikwijls minder ten gunste van Roomsche opvattingen dan de toen bestaande was. Dit gold ook van de Remonstranten, waarvan enkelen zich vooral richtten tegen de kantteekeningen, door de vertalers aangebracht, omdat deze ten onrechte van de voorbeschikking spraken.

Wilt gij dan vast en wilt gij zeker gaan Blijft bij den tekst en laat de glossen (aanteekeningen) staan,

zoo dichtte de Remonstrantsche Pi-edikant van Arnhem, Engelbert van Engelen. Toch werd de Staten-Vertaling bij de Remonstranten spoedig algemeen ingevoerd. Onder de Doopsgezinden en Lutherschen, die de zoogenaamde Biestkens-Bijbels gebruikten, vond de Staten-Vertaling weinig ingang. Ja zelfs de Gereformeerden hadden bezwaren. Vooral in Amsterdam was het verzet groot. In 1640 verklaarde de Classis Amsterdam, dat de nieuwe vertaling niet eerder zou worden ingevoerd, dan wanneer de Staten-Generaal dit aan alle kerken hadden voorgeschreven te doen. Eerst vijf jaar later geschiedde het. Merkwaardig is de reden. Er waren nog heel wat oude bijbels in voorraad: een 80.000. Deze schijnen vooral aan Amsterdam te hebben behoord. Vandaar het verzet om de nieuwe vertaling in te voeren. Vrees voor stoffelijk verlies dus. Maar bovendien was er ook vrees voor het nieuwe, dat dit namelijk tevens het onjuiste zou zijn.

Prof. Grosheide vei-wacht dan ook, dat een nieuwe vertaling ook weer op verzet stuiten zal. Maar hij vertrouwt, dat een nieuwe vertaling, die goed zal blijken te zijn, langzamerhand de harten winnen zal, en dat dan ook de kerken tot haar invoering zullen besluiten. Wij vertrouwen dit ook. Maar natuurlijk hangt alles hier van af of de nieuwe vertaling werkelijk een goede zal zijn, ééne, waarin rekening gehouden is met de wetenschappelijke ontdekkingen van den laatsten tijd en waarin men zich niet door kerkelijke of dogmatische inzichten laat leiden, maar uitsluitend vraagt naar wat er in den oorspronkelijken tekst staat. Want slechts zulk een Bijbelvertaling heeft recht van bestaan.

Tot zoover Ds Dijkema.

M.i. heeft ook de kansel hier voorbereidend werk te doen. O.m. door, als de vertaling van den gekozen tekst onjuist is, dit bericht doodeenvoudig aan degenen, voor wie de Schrift... gegeven i.? , door te geven, zonder er om heen te draaien.

Als de naam ontbreekt....

In „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft Leo van Breen over den heer Leenderste, die ook aan onze lezers bekend is, en in „De Rotterdammer", naar „De Stroom' meedeelt „zijn bezwaren ontwikkeld heeft tegen de medewerking van vrijzinnigen aan het litteraire tijdschrift „Opwaartsche Wegen". De heer Van Breen besluit:

Indien de heer Leendertse meent, dat de letterkundige bijdragen van de vrijzinnige medewerkers verschillen van die der orthodoxe, laat dan de redaktie van „Opw. Wegen" eens een nummer van het blad vullen met anonieme bijdragen. Dan kan de heer Leendertse selektie toepassen, maar dan ben ik er tevens van overtuigd, dat hij ten aanzien van de toe^ kenning der epitheta „vrijzinnig" en „orthodox" tot vreemde resultaten zal komen.

Ik geloof het graag, maar vind er geen kracht van argument in. Tenzij dan om te bewijzen, dat velen, die tot de orthodoxen willen gerekend worden, tot den „lof des Heeren" nog steeds onbekwaam zijn in hun kunst.

„Die gelooven haasten niet".

Wat ik jaren geleden in ons blad opmerkte, moge thans in ander verband nog eens uit „Kralingsche Kerkbode" hier een plaats vinden: „dezelfde dingen aan u te schrijven...", men kent het vervolg. Het blad schrijft:

We lazen hoe een Hervormd predikant den tekst aanhaalde: „Die gelooft, zal niet haasten", om het Wijven in de zondige kerk-organisatie te verdedigen. Ja zeker, er werd erkend, dat de toestand der kerk diep treurig was; meer nog, dat het een beslist zondige weg was om zich te buigen onder een organisatie, die den Koning der Kerk als haar eenig Hoofd op zijde zette; maar in plaats van op te wekken om zoo spoedig mogelijk te breken met zulk een onschriftuurlijke en Zondige toestand, werd het woord der Schrift aangehaald: „Die gelooft, zal niet haasten". Dus stil berusten, wachten, uitstellen. En dat zou dan een zaak < Jes geloofs zijn.

„Die gelooft, zal niet haasten". Dat nu eenvoudige Menschen met weinig Bijbelkennis zulk een tekst aanhalen op een vei'keerde wijze is niet euvel te duiden, temeer daar op den gewonen klank af er schijnbaar iets voor valt te zeggen. Maar dat Dienaren des Woords zoo iets doen, kan niet door den beugel. Alleen de Aanhaling van deze woorden uit Jesaja in den brief ^an Petrus moest reeds tot voorzichtigheid manen. Daar wordt de Oud-Testamentische tekst aldus ge-'ezen: „Die gelooft, zal niet beschaamd worden". Trouwens in het Hebreeuwsch staat bij Jesaja: Die Wooft, zal zich niet weghaasten, zal niet vlieden.

David zegt: „Ik heb gehaast, - en niet vertraagd uwe geboden te onderhouden".

Iffooie preeken.

Uit „Soester Kerkbode" knip ik van Ds Popma:

We hebben den moed om week aan week den kansel te beklimmen, omdat „we iets te zeggen hebben".

En dat „iets" is geweldig. Het Woord van God.

De preekstoel is geen praatstoel. We spannen ons niet in om een nummer te geven. „De Hemel verlosse ons van mooie preeken", zei wijlen Ds Sikkel.

Dat zij zoo. En moge de lof verstommen van de goedbedoelende zwakheid, die daar zegt: „ik heb veel genoegen gehad".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Reformatie | 14 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Reformatie | 14 Pagina's