GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ewestie-Ubbink.

Ons overzicht vervolgend, citeeren we eerst Docent Wisse, chr. geref., uit „De Wekker". Deze merkt op:

Deze „Nieuwe Belijdenis" lijkt mij meer „modern" dan nieuw. Ik vind er allerlei allang .veroordeelde zienswijzen in. Ik geloof, dat Dr TJbbink eigenlijk, als hij zich zelf eens goed analyseert, en als hij dus dóórdenken, dóórredeneeren, en dóórconoludeeren durft, dat hij dan ten slotte zou moeten zeggen: ik ben eigenlijk voor: heelemaal geen belijdenis, want dat is toch het eindkantoor (of 't begin? ) van zijn subjectivistische beschouwingen. Afgedacht nog van de ongereformeerde, ja ik geloof onschriftuurlijke en onkerkelijke stellingtn en uitspraken die we overal in zijn boek vinden, lijkt mij deze nieuwe belüdenisproeve ondeugdelijk en onbruikbaar, omdat zij slechts vertolkt (voor hoe lang? ) de privé opvatting van hetgeen iemand persoonlijk in eigen subject heeft

(ik geloof eerlijk) voelen groeien. Daar smeedt men geen gouden ketenen van belijdenisschriften uit. Daar 'bouwt men ook geen kerken op.

Moge de schrijver licht ontvangen om het met zijn broederen weer eens te worden. Ik geloof, dat het dikke boek niet veel zal nalaten, 't Is een zware steen die een groote kring beschrijft op het watervlak, een vrij flinken plons laat hooren, maar m.i. spoedig weggezonken op den bodem zal liggen. Heel rustig.

Ds H. J. Heida vervolgt in zijn kerkbode; hij geeft Dr TJ.'s meening aldus weer:

Zoo wordt al het uitwendige belemmering, hindernis, verblinding. Alleen het inwendige, zintuigelijk niet waarneembare, is de waarheid als Goddelijke werkelijkheid.

Dat, zooals hij zegt, persoonlijk voor eeuwig uit God geboren zijn, beslist over alles.

Welnu, wie dat kent, is dienaar des Woords.

Wie dat gezien en ontmoet heeft, die moet spreken, getuigen overal.

Zulk een profeet, die God gezien heeft in het heilige der heiligen, behoort niet, gelijk de Dordtsohe Kerkenordening dat regelt, onder controle van ouderlingen of wie ook gesteld te worden. Dat ware de herders stellen onder de schapen.

Hiertegenover merkt Ds Heida dan op:

Deze zienswijze is slechts een openbaring van de grondfout van alle subjectivisme; zij is de oude, gevaarlijke, revolutionaire omzetting van het subject, van den mensch, tegenover het bestel en de openbaring Gods.

Onder den schijn van geestelijk-zijn en geestelijkspreken is er hier een werken naar en in het vleesch.

Het is dezelfde gronddwaling, die niet voor de eerste keer in de Gereformeerde Kerken in Nederland openbaar wordt en haar tot in de fundamenten toe bedreigt, n.l. het onaihankelijk verklaren des menschen tegenover de openbaring Gods.

Of dat nu gebeurt onder den schijn van het eeren van het subject, van het gemoedsleven des mensch en, 't zij onder het bedeksel, dat de persoonlijkheid tot meer ontwikkeling moet komen of ook met de stelling voor oogen, dat religie allereerst een zaak is van gevoel of ten laatste onder het vijgeblad, dat de Kerken toch zich hebben te wachten voor het intellectualisme, het doet alles niets terzake.

Het is de aloude kwestie, dat hierbij tegenover God en Zijn weg, de eigenwillige weg des menschen gezet wordt, dat hierbij niet de minste waarborg overblijft, dat hierbij van eenig werk des Heiligen Geestes sprake is.

Hier hebben wij te doen met een mystiek, die valsch mag heeten evengoed als wij spreken van valsche religie tegenover de ware naar Gods Woord.

Het bezwaar, dat wij, omdat wij de belijdenis achten als grondslag van samenleving in het midden der wereld, ons zouden overgeven aan intellectualisme en dat wij daarmede zouden getuigen, dat de belijdenis is DE waarheid, is slechts bedriegelijke schijn.

Inzake de kwestie van het al-of-niet-geoorloofd-zijn der publicatie merkt Ds De Bondt (in aansluiting aan Dr Dijk's, door ons geciteerde, historische herinneringen) in de „Leidsche Kb." op:

Maar bovendien blijkt uit wat Dr Dijk hier schrijft, dat de Synode allerminst aan Dr Ubbink gevraagd heeft een „Nieuwe Belijdenis" te concipieeren, maar eenvoudig aan te geven: wat verstaat ge onder die nieuwe strooming?

In elk geval is duidelijk, dat, wat Dr Ubbink ook meende als antwoord op dit schrijven van de Synode te moeten uiteenzetten, dit gericht moest zijn a a n d e Synode.

Voor al wat Dr Ubbink wilde publiceeren, bleef gelden het door hem geteekende formulier.

Eindelijk nog wat Ds Buskes schrijft — in vervolg op vroegere mededeelingen — in „Woord en Geest":

Uit betrouwbare bron verneem ik, dat Ds R. J. van der Weerd wel degelijk tegen de schorsing van Dr Ubbink gestemd heeft en dat dit tegen ook als tegen was bedoeld.

Tenslotte schrijft ook „De Rotterdammer" in een overzicht van het kerkelijk leven gedurende 1931:

Opmerkelijk is in dit verband een uitspraak van de Roomsche „Maasbode": „Ook wie niet Gereformeerd is, maar den ernst beseft, waarmee deze menschen hun kerkelijke aangelegenheden behandelen, voelt het pijnlijke van dit religieus conflict".

Is zulk een conflict pijnlijk, het levensbestaan van een Kerk eischt de handhaving harer Belijdenis.

Het doet goed, dezen laatsten zin hier te lezen. Want hij spreekt waarheid; on is dus DAAROM o.m. „interkerkelijk".

Wat inzake vredesactie mogelijk of onmogelijk is?

Ds Buskes bespreekt in „Woord en Geest" een brochure van Ds De Graaf inzake de oorlogs-kwestie. Ik stel voorop, dat ik Ds de G.'s brochure nog niet heb gelezen. Over bepaalde onderdeelen kan er dus verschil tusschen hem en mij zijn. Maar als Ds Buskes opmerkt:

voor enkele jaren was het nog volstrekt ondenkbaar, dat zulke beschouwingen gegeven zouden worden door een Amsterdamschen Gereformeerd predikant. Wie ook maar iets afweet van wat er in de oude Gereformeerde Kerken omgaat, beseft wat de verschijning van dit geschriftje beteekent

dan zou ik erop willen wijzen, dat het gevaarlijk is zulke „onmogelijkheden" te stellen. Want als ik Ds Buskes goed begrijp, dan heeft wat Ds de Graaf zegt gedeeltelijk denzelfden inhoud, als hetgeen ik in Delft eens sprak, toen ik daar nog predikant was. Ik heb'geéii reden, om aan te nemen, dat, wat in Delft mogelijk wafi^ in Amsterdam onmogelijk zou zijn. Het was nog vóór „Woord en Geest" bestond-: Wat ik in Delft heb gezegd, zou ik nóg handhaven, en toch ben ik heel sterk tegen de vredesactie, gelijk ze „daadwerkelijk" gepropageerd wordt, in den laatsten tijd.

Ook hier blijkt m. i. al weer, dat men, om wat te kunnen met elkaar, beginnen moet met op goeden grondslag saam te komen. Men behoeft het nog niet met elkaar eens te zijn, als men maar niet het heterogene homogeen noemt. Want dan kan men zich niet meer „oriënteer e n", en praat in de ruimte.

Niet voor ons pleizier op de weield.

Mamix schrijft in de „Gron. K.bode":

gij weet wel, hoe het gaat als men in onzen tijd tegen allerlei dingen, die ons geslacht bekoren, ingaat. Daar beleeft niemand genoegen van. Men krijgt veel booze gezichten te zien en veel booze woorden te hooren.

Maar ik denk dan maar aan hetgeen Dr Colijn eens tegen mij zeide, toen ik opmerkte: als wij dat doen, daar zullen wij geen pleizier van beleven. Hij' antwoordde : wij zijn ook niet voor ons pleizier in de wereld. En zoo is het.

Volmaakt mee eens.

De uitverkiezing, en de leertucht.

Het „Algemeen Weekblad" '(ethisch, zuUen we maar blijven zeggen, al heeft het blad er zelf een beetje be^ zwaar tegen, naar ik lees) schrijft onder „Oog en Oor":

Zoo dikwijls men iets over het vraagstuk der Kerk leest, kan men er ook bijna zeker van zijn iets tegen te komen, waarbij' een mensch alles voor de oogen begint te draaien.

Lotgenooten, voor dezen keer.

Voorts:

Dit trof ons opnieuw in een rede over „De Kerk tn haar nood", die onlangs op een onzer groote kerkelijke vergaderingen is gehouden. Spreker was Ds G. Uitgever Veenman.

Lees maar eens bladzijde 6. Uitdrukkelijk verzekert de spreker daar, dat hij^ leertucht wil. Verder zegt hij', dat degenen die meenen dat alleen hun die Christus als den gezondene belijden een plaats in de kerk toekomt, zich schuldig maken aan individualisme en hoogmoed. Het is immers niet duidelijk waar men het recht aan ontleent, om aan de hand van dezen maatstaf te beslissen! Neen, wij moeten het niet wagen — nu komt het — „met deze uitverkiezing door menschen maar met de uitverkiezing Gods : God, die uit het gansche menschelijk geslacht zich een gemeente ten eeuwigen leven heeft verkoren".

Toen vrij dit lazen, hadden wij een gevoel rond te tasten in Egyptische duisternis. Allereerst dit. Men wil leertucht. Best! Tegelijk wil men het wagen met de uitverkiezing van God ten eeuwigen leven. De schrijver zou zich zeer aan ons verplichten, als hij ons eens 'wil duidelijk maken, hoe hij, als er straks een geval van leertucht is, deze twee gegevens denkt te verbinden, zonder een maatstaf te stellen die op de een of andere wijze door eigen keuze is bepaald.

Hier strijdt men, vraagt men, op een punt, waarop de Gereformeerde dogmatiek reeds jaren en eeuwen geleden antwoord heeft gegeven, tusschen Scylla en Gharybdis heenvarend.

Natuurlijk laat ik buiten bespreking de vraag, of de brochureschrijver het verband tusschen uitverkiezing en leertucht inderdaad zóó stelt, als hier schijnt te worden aangenomen.

Dr Wnmkes over Prof. Greydanus, de ' Statenvertaling, de Friesche bijbelvertaling.

In het „Algemeen Weekblad" schrijft de uit de Friesche taalbeweging bekende Dr W. A. Wumkes iets over het rhythme in de taal, b.v. van den Bijbel, in bepaalde gedeelten. Als voorbeeld geeft hij' de eerste verzen vaa het scheppingsverhaal:

Beresjyt bara Elohim eet hassjamajym weéet haarets Wêhaarets hajetah tóhoe wabóhoe. Weohósjek al-pené tehoóm Weróeag Elohim meraohéfet al-pené hammajym. Wajjómer Elohim jêhi oor Wajjehi-Oor. Wajjar Elohim et-haóor ki-toób Wajjabdeel Elohim been haóor oebeen hachósjek. Wajjikra Elohim laóor joóm Welachósjek kara lajelah. Wajjehi éreb wajjehi! bóker jóom echad.

Dr Wiunkes merkt vervolgens op:

Ook al verstaat men geen letter Hebreeuwsch, de taalmuziek van deze Godswoorden wordt hier ook voor den ongeletterde openbaar.

De laatste Nederlandsche vertalingen hebben zich echter aan de majesteit van het rhythme in deze verzen ernstig bezondigd.

Prof. Obbink laat de beide lidwoorden in vs 1 geheel weg. Prof. Böhl zet het klankrijke, plastische tóhoe wabóhoe over met één woord baaierd. Ieder voelt het enorme verlies. Beide hebben in vs 2 het teekenende al-pené door het simpele op, in vs 3 het prachtige wajjómer weergegeven door het stijve: Toen sprak God. Niet minder heeft het rhythme geleden in hun koud God scheidde het licht van de duisternis, (vs 4). De Statenvertaling spant hier verre de kroon, al verwaarloost zij de klankmaat van het mooie participium in vs 2.

Hierna geeft Dr W. énkele opm6rking; én ten beste nïét het oog op een komende Bijbelvertaling. Het zal onze lezers, pok buiten Friesland, wel interesseeren:

Nu mijn overzetting van het Nieuwe Testament in de Friesche taal persklaar ligt en door het Nederlandsche Bijbelgenootschap zal worden uitgegeven, mag ik op grond van eigen ervaring wel een wenk geven, die aan de nieuwe Nederlandsche vertaling ten goede kan komen. Het Kristlik Frysk Selskip, dat de verantwoordelijkheid van de Friesche vertaling op zich nam, , heeft terstond het wijze besluit genomen om in decommissie van revisoren naast den bevoegden taaikenner Prof. S. Greijdanus te Kampen te benoemen twee ongeleerde, maar bijbelvaste mannen, die het leekenelement der Friesche kerken vertegenwoordigen, den landbouwer M. S. E. Visser te Britsimi en den gaardenier A. M, Wijbenga te Niawier. En ik mag: zeggen, dat dit de Friesche vertaling ongemeen ten goede is gekomen met het oog op het voorlezen in huis en kerk. Met dien faktor boude men bovenal rekening. Rhythme en klank zijn de schoonste sieraden van onze onvolprezen Statenvertaling. En juist het eenvoudige volk heeft daarvoor meer gevoel dan het geletterde. Nooit heb ik de klankgolven der Statenvertaling schooner hooren uitdragen dan door dentimmermansknecht-voorlezer Jelle Drost in de kerk te' Joure. Met de nieuwe vertalingen ware hem dit stellig, niet mogelijk geweest. Als met het rhythme van het oorspronkelijk geen rekening wordt gehouden, tast men het wezen en de ziel van het godlijk Woord aan, en vrees ik voor mislukking.

Ten besluite waag ik mij aan een vertaling van Genesis 1 : 1—5 in het Friesch, om mijn kritiek een opbouwend karakter te geven, en tevens te doen zien, dat met deze taal vaak meer te bereiken is dan met de officiëele rijkstaal.

Yn it oanbigjin skoep God de himelen en de ierde, , En de ierde wier woastens en wyldens. En tsjustemis laei op it flak fen de djipte. En de Geast fen God wier Sweevjende op it flak fen de wetters.

En God sei : Dêr sij Ijocht! En dêr waerd Ijocht. En God seaeh it Ijocht, dat it goed wier, En God makke skieding bitwisken it Ijocht en bitwisken de tsjusternis..

En God neamde it Ijocht dei. En de tsjusternis neamde Hy nacht. En it waerd joun en it waerd moam, de earste dei..

„De Wekker", de geref. predikanten van Aalten, en Hendrik de Cock. Waar kan De Cock terecht?

Het loopt naar 1934, en dan zullen de christelijkegereformeerden over Hendrik De Cock vele schoone woorden zeggen. En verklaren, dat zijn geest bij hèn is, niet bij ons. Daarom is het van beteekenis, nog eens terug te komen op het catechisatieboekje van de predikanten der Geref. Kerk van Aalten: Ds Delleman, schrijver van de door „De Wekker" bestreden coupure uit het boekje, en Ds Gerritsma, met Ds D. auteur van dit boekje. Men weet, dat „De Wekker" (Docent Van der Schuit) het boekje bestreden had, en wat Ds Delleman hierop geantwoord had. Thans komt „De Wekker" daar weer op terug. Gansch merkwaardig. Want, hoewel het boekje uitdrukkelijk onderscheid maakt tusschen volwassenen en kinderen, schrijft „De Wekker" unverfroren:

De redeneering is hier: wat van de volwassenen geldt, geldt ook van de kinderen. Ei zoo! Ik meende, dat wij nog altijd hebben een formulier voor volwassenen en één voor de kinderen.

En dan wordt daarop verder doorgeredeneerd. Zooontduikt de schrijver natuurlijk weer de kwestie, en strijdt tegen anderen, dan die hij noemt. Dezelfde methode, als onlangs tegenover Ds Lindeboom gevolgd werd, , (toen getracht werd, af te komen van het feit, dat deoude Brakel zei, wat „De Wekker" verbood te zeggen). Ernstiger wordt het, als „De Wekker" handelt over de beteekenis der uitdrukking: „in Christus geheiligd" (eerste doopvraag):

Dat dit „in Christus geheiligd" niet stelt een subjectieve „geestelijke vernieuwing", leert de Heilige-Schrift uitdrukkelijk. Dit nu is voor eiken gereformeerden belijder van veel grooter waarde dan het woord van welken godgeleerde uit vroeger of later.tijd.

En dan volgt aan het slot deze suggestieve vraag:

Kan Ds Delleman en met hem de Gereformeerde Kerken, wel zeggen tot het zaad des verbonds wat Jezus zegt tot Nicodemus: Gijlieden moet wederom geboren worden? Kunnen zij dat en eerlijk blijven? Kunnen zij dat en t e g e 1 ij k het zaad houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd?

Juist door hier „de Gereformeerde KERKEN" te noemen, wordt de indruk gewekt, alsof in het ééne kerkverband slechts plaatS' is voor de ééne, in het anderealleen voor de andere exegese van het „in Christus geheiligd". Deze indruk nu moet weg. Want ziJ maakt scheiding daar, waar ik eenheid blijf zoeken. „De Wekker" beroept zich, nota bene, zelf op Bavinck; — wasdie niet lid der Gereformeerde Kerken? Voorts wordt bij ons op hist o rise h-w etenschappelijfce gronden beweerd, dat de uitdrukking o o r s p r on k e 1 ii k bedoelde de z.g. „subjectieve" heiligheid. Dat is duslouter een kwestie van wetenschap; iets anders da» persoonlijk inzicht, of kerkelijke belijdenis.

Als „De Wekker" nu van Ds Delleman's opvatting (waarin hij, volgens historisch onderzoek, aan de „vaderen" zich aansluit) een scheidines-grond tusschen

twee KERKEN helpt maken voor niet-ondersoheidende lezers, dan wordt het tijd, terwille van die lezers, te herinneren aan een oud geval.

Het was in 1929, dat ik — teneinde de eenheid der kerken voor goedwillenden te helpen bevorderen — in „De Bazuin" breed een kwestie behandelde, die „De Wekker" hoogelijk interesseerde: de vraag n.l., of de Synode van 1887 niet precies hetzelfde leerde, als de Gereformeerde Kerken in 1905 deden? Daarbij gaf ik ook een citaat uit Hendrik De Cock. Ik schreef („De Baauin", 10 Mei 1929):

Wanneer men dan ten overvloede nog leest van Hendrik de Cock zelf (Wederl. Besch. en Antw. v. h. leerst. d. H. Doops, 1837, in een KERKELIJK GOED­ GEKEURD geschrift, zie daarover weer de acta van 1836, bl. 21), deze uitspraak, dat de term: geheiligd" in de EERSTE doopvraag de „betrekkelijke verbondsheiligheid en lidmaatschap bedoelt", „niet met uitsluiting echter, MAAR MET INSLUI­ TING van de ware heiligheid en het ware lidmaatschap, voortkomende uit Gods kragtig TOEGEPASTE genade, gelijk zulks het geval was onder anderen in Johannes den doper en Jeremias, . Jer. 1:5 en Luc. 1, die van 'smoeders lijve af aan geheiligd waren, en die voortvloeyt uit. Gods genadige verkiezing, de kinderen der belofte hier voor het zaad gere k e n d (!) naar den regel van t'aulus, Rom. 9 : 8, die van zichzelven in dezen getuigt, dat God hem van zijns moeders lijf aan heeft afgezonderd. Gal. 1 : 15", (zie bl. 43 en 44); — ik herzeg: anneer men dit leest van Hendrik de Cock, dan staat men wel zeer verwonderd. Want:

De Cock zegt: de ware heiligheid, vrucht van toegepaste genade, is begrepen in de eerste doopvraag. Maar „De Wekker" werkt ze er wekelijks uit, „in nomine H. de Cock".

Nu trof het, dat in denzelfden tijd dezelfde redacteur van „De Wekker" zich óók had beroepen op Hendrik De Cock. Daarvan schreef „De Bazuin" van 17 Mei 1929:

„De Wekker"-redacteur citeert De Cock verkeerd, en zet alweer midden in een zin de schaar. Hij citeert uit De Cocks „Weerl. Besch. en Ontw. V. h. leerstuk des H. Doops" (ook door mij verleden week aangehaald), dezen volzin:

„en geloof ik, dat die verbondsbetrekking, die Pau 1 us Rom. 9 en Petrus Hand. 3, zoo kragtig uitdrukt, helaas te weinig bij de gemeente gevonden wordt, die dit ter behartiging wordt aanbevolen."

Dan is het citaat in „De Wekker" uit. Er wordt een punt achter gezet.

Maar dit laatste gebeurde ten onrechte, schreef ik. Immers:

Waar redacteur Van der Schuit een punt zette, en zijn schaar in het papier zette, daar zette De Cock een komma. Die komma heeft de bedoeling, den overgang te vormen naar het onmiddellijk volgende, waar hetopaankomt. Ik zal nu het geheel afschrijven: „.... en geloof ik, dat die verbondsbetrekking, die P a u 1 u s Rom. 9 en Petrus Hand. 3 zoo kragtig uitdrukt, helaas te weinig bij de gemeente gevonden wordt, die dit ter behartiging wordt aanbevolen, de liefde hoopt alle dingen, terwijl sommigen helaas in onze dagen door hun gedrag het tegendeel schijnen te leeren, n.l. dat de voorzigtigheid en nauwkeurigheid op hunne wijze, alle dingen moet verdenken, waardoor in vele gemeenten, in plaats van de liefde, het meesterschap op den troon klimt en verbijting en vereeting tegen de vermaaning des Apostels voedsel wordt gegeven, waartegen ik bij deze gelegenheid en uitstap de Gemeente des Heeren wel gewaarschuwd wil hebhen, daar niemand hierdoor groeijen zal."

Hieraan voegde ik toe:

Men begrijpt dat dit de zaak geheel en al verandert. Redacteur Van der Schuit heeft de bedoeling van De Cock alweer niet begrepen. De „verbondsbetrekking", die De Cock in de gemeente meer en meer gehandhaafd en erkend wil zien, vereischt, dat men naar het oordeel der liefde elkaar bejegenen zal. Wat is dat oordeel? Dat men van elkaar aanneemt, dat God door het Woord het genadeverbond als AANBOD van genade elkaar heeft doen toekomen? Maar dat behoeft men niet te oordeelen naar den aard der liefde, doch dat spreekt van zelf. 'Neen — natuurlijk bedoelt De Cook dat men van elkaar moet aannemen, dat men de goederen (g e e s - t e 1 ij k e goederen) van dat verbond subjectief deelachtig is, tenzij het tegendeel blijkt. En dat is dus een verband leggen tusschen verbond en verkiezing, en een protest tegen de huidige ohr. gereformeerde penvoerders, die het verbond Gods vervagen tot een aanbod van genade, een aanbod, dat — om met De Cock te spreken — ook komt tot „Turken en heidenen en Joden".

Het is nu al weer bijna drie jaar geleden, dat deze dingen zijn besproken. „De Wekker" gaf geen woord ter rectificatie, of ter weerlegging. Maar de vraag blijft: waar is nu plaats voor De Cock? Hij zegt wat Ds Delleman leert, en wat „De Weklcer" ongereformeerd noemt, twee en een half jaar, nadat het blad deze dingen heeft moeten overwegen. Ik laat opzettelijk de vraag rusten, of Ds Delleman en Hendrik de Cock gelijk hebben: ik stel, opzettelijk, alleen de vraag: wanneer houdt „De Wekker" eens op, te verdeelen? Samenwerking, samenwerking!! Als Ds Delleman niet met zijn boekje bij de Chr. Geref. kerk zou mogen komen, dan De Cock ook niet. Als de vragen, die „De Wekker" aan de „Gereformeerde KERKEN" stelt, zin hebben, laat hem ze dan ook aan De Cock stellen. En aan zijn broeders, die een schoon De Cock-feest voor 1934 op touw zetten, doch die de scheur maar laten zitten, en het volk verdeeld houden, en dan en passant vertellen, dat „De Reformatie", en de Gereformeerden, zoo veel verdeeldheid zaaien Als „De Wekker", di© zoo „ruim" doet, b.v. inzake den Calvinistenbond, en tegenover Prof. Visscher, en zoo, nu ook eens toegaf, dat het schismatiek is, Ds Delleman te beschuldigen van ongereformeerdheid om wat De Cock zegt, dan konden wij misschien wat gemakkelijker luisteren, als de ééne „Wekker"-redacteur over samenwerking, en de ander over Moskou oreert.

Het geweten — een „hechtere grondslag".

In „Woord en Geest" schrijft een recensent:

Uit het vorige geschrift blijkt duidelijk, dat schrijver's overtuiging gebaseerd is op de uitspraak van zijn eigen Christelijk geweten: dat is een heel wat hechtere grondslag dan een duistere bijbelplaats.

Tot zoover het blad.

Hier wordt een opvatting verdedigd, die nu precies het omgekeerde vril van wat wij gelooven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's