GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Docent Van der Schuit repliceert.

Ds W. Bouwman en Ds Broekstra hebben beide in „Leidsche Kerkbode" gevraagd: zou docent v. d. Schuit den volgenden keer beter schrijven? Ik moet hen teleurstellen. Zijn Eerw. draait inzake „de comedie" weer om de zaak heen. Eerst haalt hij Prof. Bouvwman aan, die uit de door ons verleden week geëxcerpeerde bijdrage omtrent het tooneel deze bizonderheid vermeldt, dat Calvijn in het algemeen tegen het tooneel was, en suggereert daarmee zijn lezers, dat Prof. B. het met de armoedige probleemstelling van den docent v. Apeldoorn eens was. Alsof hij niet begreep, dat Pi'of. B. met dat „Bazuin"-stukje onmogelijk kan veroordeeld hebben, wat hij zelf in Kampen aanschouwd heeft. Zulk een citeeren is geen „godsdienst op zijn smalst"; het is heelemaal geen godsdienst. En dan constateert de docent:

Een snelle afloop der wateren is ook hier te constateeren. De tijd is gekomen, dat onze gereformeerde voormannen een strenge philippica moesten laten hooren tegen al die liefhebberij-comedietjes, die bij lustrumfeesten en bij andere gelegenheden in de gereformeerden studentenwereld te vinden zijn. Weg daarmee.

De wereld lacht om dezen godsdienst op zijn smalst.

„De wereld lacht". Zij schijnt nu ineens iets goed te kunnen doen. Maar de kerk zegt: onderscheid wel, want anders is elke philippica een slag in de lucht.

Docent Van der Schuit repliceert nog eens.

Men herinnert zich, dat we denzelfden schrijver ook letterlijk citeerden inzake zijn poging, om inconsequen tie te zoeken bij hen, die den Calvinistenbond bestreden; deze inconsequentie zouden zij dan vertoonen in hun houding tegenover de Vrije Universiteit. Hij komt er nu op terug, en zegt:

Wij hebben toen gevraagd, hoe het komt, dat deze zelfde mannen aan de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag wel als Calvinisten erkend werden?

Dat is weer een probleemverschuiving. Dat, wat hier staat, heeft deze schrijver nu juist niet gevraagd. Hii heeft heel wat anders beweerd.

Geen eerlijk woord verder leest ge over de zaken, , waar het om gaat, hoewel die hem toch letterlijk voorgezet zijn. En dan doet dat nog deftig met geleende termen, als „vlucht uit het concrete" en „kerk in het slop...; wat een arme afhankelijkheid, die weigert, haar naam te noemen. Nog één volzin:

Wanneer men zoo beginselvast positie durft kiezen tegen den Calvinistenbond, waaraa" ontleent men dan het recht om ten opzichte van de V.U. goed te praten wat men naar deze beginselvastheid niet minder veroordeelen moest?

Men zegt te strijden voor het concrete, maar als men begrijpt, dat die lijn aan de V.U. niet al te sterk kan aangehaald worden, dan neemt men zijn toevlucht tot de relativiteitsleer en gaat schipperen en plooien tusschen de Gereformeerde belijdenisschriften en de Calvinistische beginselen.

Moet men nog eens wéér zeggen: als er van het „coacrete" sprake moet zijn, druk dan de statuten af, en doe zien, dat ze bij Bond en V.U. anders waren? Zeg dan, dat de bestrijders van den Bond gezegd hebben, dat een samenwerking op „punten" hun had kunnen lijken? En vooral, wees dan eindelijk eens — eerlijkt Want als iemand, die w é é t, dat de bedoelde hoogleeraren een verklaring omtrent Assen-in-dogmatischen zin hebben afgelegd, die dit weet, zeg ik, dan nóg durft schrijven:

dat men een beetje ethisch kan wezen (de calvinistisch» beginselen). Hierom zijn dus mannen uit het Hersteld Verband aan de V.U. verbonden.

Voor ethische mannen is er naar calvinistische beginselen wel plaats aan de V.U. op Gereformeerden grondslag, maar als dezelfde mannen naar luid dezer Calvinistische beginselen in den Calvinistenbond willen zitten, dan heft men waarschuwend den vinger op, en feliciteert zichzelf om zijn stoer Calvinisme.

dan antwoord ik: als ik dit géén onwaarheid-spreken noem, dan „vlucht ik uit het concrete". Wie zoo de menschen verleidt, heeft zware verantwoordelijkheid. En is schismaticus. Want zijn critiek is één schuldige verdoezeling van feiten, die hem voorgelegd z ij n.

Groen — de „veldheer zonder leger".

In „Westlandsche Kerkbode" schrijft Ds Bootsma:

Het is den Gereformeerden nog al euvel geduid, dat zij met den Bond van Kerken of wilt ge met Stockholm, niet wilden meegaan. Zij waren hierin wel zoo wat de spelbrekers. Evenzoo was het op Zendingsgebied, dat zij met een algemeenen Zendingsraad niet meegaan, omdat daarin allerlei richtingen vertegenwoordigd zijn. En nu dezer dagen kwam er weer eenige wrijving over de samenwerking in den zoogenaamden Calvinistenbond. Sommigen meenden, dat zij ditmaal zich niet afzijdig moesten houden en stelden zich voor dat men hier toch wel met andersdenkenden kon samengaan. Maar de zaak liep vast en ligt al weer tegen de vlakte.

Zoo blijkt telkens, dat de Gereformeerden op zichzelf aijn aangewezen en daarom nog al eens in den seperatistischen hoek werden gedrukt.

De vraag rijst of dan het Gereformeerd beginsel zoo dringt om op zichzelf te staan, zoo uitsluitend is, dat het op generlei wijze toelaat met anderen te arbeiden en zijn aanhangers isoleert over heel de linie? En verloopt het Calvinisme zoo niet in wat men van ouds heeft genoemd „doopersche mijdinge"? Berooft men zichzelf niet van allen en lederen invloed en betimmert men niet zijn eigen licht dermate, dat men in sombere schaduwen komt te zitten en zichzelf den groei en den invloed beneernt? , -

Ik stem toe, dat er soms veel aanlokkends is in de toenadering van menschen, die in sommige dingen verschillend, toch één en denzelfden Heiland liefhebben en dienen. En toch meen ik, dat men hier met wijs beleid en omzichtigheid moet te werk gaan. En dat wij juist in dezen tijd van streven naar synthese, en van afslijpen der beginselen goed moeten weten wat wij doen. Wil men samen gaan dan moet men overeenkomen over den te volgen weg, en do mogelijkheden en de bezwaren moeten goed onder de oogen worden gezien, om straks niet twistend van elkander te gaan. We mogen met beginselen niet marchandeeren, want dan bewijzen we aan anderen zoowel als aan ons zelf slechten dienst.

Ik merk hierbij op, dat we met beginselen en met beginselverklaringen moeten oppassen. We moeten niet van alles een beginsel maken en als men er niet meer mee terecht kan, het dan maar weer overboord werpen. Dat is, jammer genoeg, veel te veel gedaan en heeft aan de ware beginselen spot en hoon bezorgd. Heeft men een beginsel aanvaard als waarachtig en heilig, dan moet men er voor staan, als 't moet met zijn leven. Beginselverzaking is zelfverzaking. Een beginselloos mensch is geen achtenswaardig mensch.

Daarom moeten we goed onderscheiden tusschen ware en valsche principes, 't Is niet noodig het woord beginsel of beginselloosheid altijd in den mond te hebben, maar het komt er op aan het beginsel in zijn hart te dragen en dan er voor te staan, al zou het ons nog zooveel kosten.

Als ik nu, dit alles overwegende, de vraag stel of wij in dezen tijd in ons Gereformeerde leven in het rechte spoor geleid worden, dan meen ik hierop toestemmend te moeten antwoorden. Het is soms pijnlijk „neen" te moeten zeggen tegen broederen en in zaken, waarin veel is, dat onze sympathie heeft. Het is waarlijk niet aangenaam altijd voor dwarskijkers te worden aangezien, maar als de nood ons opgelegd is, mogen wij er niet voor tei-ugdeinzen.

Groen van Prinsterer heeft in zijn tijd den hoogen moed en de groote geestkracht gehad het isolement aan te durven, ja daarin zijn kracht te zoeken en, hoe dwaas het sommigen ook scheen, die hem hoonden als een veldheer zonder leger, de tijd heeft Groen in het gelijk gesteld. Dit voorbeeld is zeer leerzaam en heeft ons zeker heel wat te zeggen.

Wil dat nu zeggen, dat we anderer arbeid niet Blogen waardeeren? Dat we alles verkeerd achten, wat we zelf niet doen? Ganschelijk niet. We moeten nooit in ons zelf roemen en meenen, dat wij het alleen weten en alleen kunnen. Een principieel man is ook een nederig man en zal wat anderen doen, niet zonder meer afkeuren. Iets anders is het hetzelfde werk mede te doen, als ons dat niet mogelijk is dan ten koste van ons dierbare en heilige beginselen.

Voorzichtige, en wijze woorden, lijkt me zoo.

Het Wilhelmus, en de antimilitairistische jeugd.

Het zaad, door de antimilitairisten gezaaid, begint te ontkiemen. „De Standaard" berichtte:

In de gehouden propagandavergadering van de Chr. Jeugdcentrale te Gouda is het tot een heftig incident gekomen.

Toen gezamenlijk het Wilhelmus zou worden gezongen, vveigerde de pianist, een christen-anti-militairist, het lied te begeleiden. Er werd heftig geprotesteerd, o.a. door Ds J. P. C. ten Brink, Geref. predikant, vooral ook, toen dezelfde persoon wel Gez. 221 wilde begeleiden.

Ds ten Brink verliet uit protest eenige oogenblikken de vergadering. Bij zijn slotwoord vermaande hij de jongeren zich niet in te laten met den anti-militairistischen geest, die in een der organisaties schijnt te heerschen.

Geen wonder, als de jeugd de ernstige kwesties hoort oplossen in een handomdraai.

Huwelijksadvertenties en onze pers.

Nu we overnamen, wat Ds Gispen schreef inzake huwelijksadvertenties, geven we billijkheidshalve ook het vervolg weer uit „De Bazuin";

Het heeft me goed gedaan, dat mijn opmerking over de bewuste advertentie in „De Standaard" veler instemming mocht vinden. Daarom deed het mij bijzonder genoegen een schrijven van de Directie van „De Standaard" te ontvangen, waarin me medegedeeld werd, dat maatregelen genomen zijn, waardoor voorkomen zal worden, dat dergelijke advertenties in de kolommen van „De Standaard" opgenomen worden.

Ook in de „Geldersche Kerkbode" was een adverten­ tie van gelijke strekking opgenomen, maar de redactie heeft verzekerd, dat ze daar buiten stond, en de uitgever, dat het niet weer gebeuren zal.

De hemeldeur tusschen „ja" en „neen".

„De Saambinder" schrijft:

Bart. Een zeer wijs oudvader schreef hiervan: dat de Deur van het Koninkrijk der hemelen niet in eens geopend werd, maar bij gedeelten; en dat zij niet eerder geheel geopend zal zijn dan in den oordeelsdag. Dan eerst zal de geheele zaak voor Gods volk open en bloot zijn.

Kees. Dat begrijp ik nog niet goed.

Bart. Die schrijver zal het zoo bedoelen: Eerst ging er van deze Deur der zaligheid een kiertje — zeg een klap van deze klapdeur — open in de moederbelofte in het paradijs. Allengskens ging die Deur al verder open onder den schaduwdienst en onder de bediening der profeten. En toen Christus geboren werd, leefde, leed, stierf en van den doode opstond en ten hemel voer, ging de toegang al verder en verder open.

Kees. En met het Pinksterfeest ging zeker de Poort waag en wijd open?

Bart. Neen. Dat zal niet zijn voor den jongsten dag.

Openbaringsgeschiedenis hier beneden verward met werkelijkheden van „hier boven".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's