GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Straatzanger.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Straatzanger.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

We herinneren ons den jongen gebrekkigen man, wiens psalmgezang voor de woning van Gispen's ouders zoo'n diepen indruk op zijn moeder maakte.

De levensgeschiedenis van dezen straatzanger heeft Gispen ons als volgt verteld.

Hij stamde af van een Zuid-Hollandsche bedelaarsfamilie. Zijn opvoeding was, overeenkomstig zijn stand, allerellendigst. Als knaap door een zware ziekte aangetast, verloor hij tengevolge daarvan een zijner lichaamsdeelen, en zoo werd hij ongeschikt om te werken. Gedurende die ziekte en onder een verschrikkelijk lijden, ontving hij eenige indrukken van God en het toekomende oordeel. Maar na zijn herstel leefde hij opnieuw als zonder God in de wereld.

Op jeugdigen leeftijd met iemand van zijn stand getrouwd, zou hij nu voortaan voor eigen rekening het bedelvak uitoefenen. Daartoe ontving hij van de familie eenige „klanten". Maar zelf niet van aanleg en gezond verstand ontbloot, begreep hij al spoedig dat hij, zou hij zijn gezin onderhouden, de zaken moest uitbreiden. Tot dat einde wist hij eenig geld bijeen te krijgen, waar hij • liedjes voor kocht: goddelooze, gemeene liedjes, om daarmee het boerenvolk te vermaken. En nu trok hij met zijn vrouw van dorp tot dorp. Doordat hij een mooie stem had, vond hij overal een goed onthaal, 's Nachts sliep hij in de hooibergen, en overdag

oefende hij zijn kunst uit. Zoo leefde hij tevreden met zijn lot.

Toch was hij van tijd tot tijd niet gerust; want de stem des Heeren liet zich soms krachtig in zijn geweten hooren. Geheel onkundig in de Schrift en zich schamende voor zijn vrouw, trachtte hij, zooveel in hem was, die stem tot zwijgen te brengen, en vroolijk in de zonde voort te leven. Maar het liep hem tegen. Toen zijn gansche voorraad liedjes uitverkocht was, had hij geen geld om nieuwe te laten drukken. Ook scheen het wel, of de menschen niet meer van hem hielden. In plaats van overal t© worden ingehaald, werd hij van de werf gejaagd. Een enkele boer stuurde zelfs den hond op hem af. De honger deed zich gelden en de nood klom hoog.

Op zekeren dag doet hij een woning aan, en vraagt aan de bewoners om een kleinigheid. Maax alsof het zoo wezen moet, juist is de veldwachter achter hem, en die legt de hand op hem als lanidlooper. Na bij den burgemeester in verhoor geweest te zijn, wordt hij naar de stad, zijn geboortestad, 'getransporteerd, en daar in de gevangenis gebracht. Gedurende dien tocht echter werd hij door een ontzettend schaamtegevoel aangegrepen, zoodat het hem was, of hij bij eiken stap zou doodvallen. En in de gevangenis werd het nog érger. Het schaamtegevoel werd schuldgevoel, en al zijn zonden kwamen als zwarte schrikbeelden voor zijn ontroerden geest. De gedachte van voor den aardschen rechter te moeten verschijnen en veroordeeld te worden, kwelde hem nameloos zwaar, omdat daarmee verbonden was de gedachte, dat hij door den hemelschen Rechter eeuwig zou veroordeeld worden, gelijk de aardsche hem veroordeelen zou voor een tijd. Als een verworpeling onder de menschen geboren, omzwervende met een verminkt lichaam, hijna omgekomen van honger en ellende, in. de gevangenis van zielsangst stervende, om dan eeuwig verdoemd te worden, als een verworpene van God: zóó stelde hij zich zijn toestand voor, omvangen als hij was door de banden des doods en verschrikt door de angsten der hel. En bij dit ontzaglijk zielelijden kwam nu nog een felle lichaamssmart, en dat alles gepaard met volslagen onkunde van het Evangelie. Hij wist ternauwernood, dat er eens een Jezus geleefd had, maar wat die Jezus op aarde ge'daan "had en wat hij nu deed, dat wist hij niet.

In dien toestand moest hij „voorkomen". Hij kon geen enkele vraag beantwoorden van wege zijn onophoudelijk schreien, zoodat de rechters diep medelijden met hem toonden, en, vooral omdat het de eerste maal was en hij, nog nooit om eenige zaak in handen der politie geweest was, hem de lichtste straf opleiden. Zelfs schijnt hij ten laatste ook nog vennindering van straf te hebben gekregen.

Een paar jaar later ontmoeten we hem met zijn huisgezin op een ellendig zolderkamertje te Amsterdam, en wel op die beruchte gracht, die bijge-naamd werd „het Fransche pad", maar officieel de Goudsbloemsgracht heette (thans Willemstraat). De wanhoop van den honger had hem naar Amsterdam gedreven. Want sedert hij God als een heilig God had leeren kennen, durfde hij geen liedjes meer zingen, die de strekking hadden, om lichaam en ziel te verderven in de hel.

Er was ook reeds iets van de liefde Gods in hem. Onder de prediking van een Hervormd predikant had hij iets leeren kennen van de algenoegzaamheid en bereidwilligheid van den Heere Jezus, om zondaren zalig te maken. Hij verkeerde in dat tijdperk van 't geestelijk leven, dat men, in dien tijd vooral, „de staat der bekommerden" noemde. En hierbij kwam nog de ellende van den honger, de verwijtingen zijner vrouw, die niet van die dweeperij hield, de bittere tranen van zijn uitgehongerde kinderen, en de overleggingen van zijn hart, dat Gods kinderen niet behoeven te bedelen, en dat, waar alles hem mislukte om op andere wijze aan brood te komen, zijn weg dus niet de weg der rechtvaardigen was. Zijn hart gaf hij dan lucht in het zingen, b.v. van Psalm 25: „Zie op mij in gunst van boven", doch om door de buren niet gehoord en mishandeld te worden, deed hij het zoo zacht mogelijk en onder den schoorsteen.

Intusschen bleef er toch geen andere keus over dan è f te bedelen óf met vrouw en kroost van honger te sterven. En nu kwam, in dit benarde oogenblik, de gedachte in hem op, om langs de huizen psalmen te gaan zingen en dan de uitkomst aan God over te laten.

In een straat, niet ver van zijn woning verwijderd, begon hij nu voor het eerst een psalm aan te heffen. Het was Psalm 42. Toen hij aan den regel was gekomen: „Ja, mijn ziel dorst naar dem Heer", viel hij in onmacht op de straat neder. Wat er toen verder met hem gebeurd is, wist hij niet te verhalen. Maar toen hij weer in zijn woning was teruggekeerd, bevond hij zich in het bezit van ruim vier gulden.

Eenmaal het ijs gebroken zijnde, ging hij nu van dag tot dag het werk van straatzanger voortzetten; En omdat hij veelal zulke psalmen zong, die op zijn gemoedstoestand pasten, zong hij doorgaans met gevoel, en trok hij de aandacht van menschen, die anders niet gewoon zijn veel notitie van straatzangers te nemen.

Voor vele woningen, waar hij stil hield en zong, verzamelden zich eenige menschen, die hem centen gaven. Ook gebeurde het menigmaal, dat hij binnengeroepen werd, en men hem aansprali en vroeg, of hij ook verstond, wat hij zong. En dan gaf hij „rekenschap, van de hoop, die in hem was". Zoo werd hij langzamerhand bekend, en kreeg hij een reeks van „vaste klanten", waar hij wekelijks zijn psalmvers (gezangen zong hij nooit, omdat die niet zuiver waren) zong. Hij verdiende daarmee raim zijn brood, 10 a 12 gulden in de week. Ook gebeurde het dikwijls, dat men hem een moeilijken psalm opgaf, dien hij daji thuis instudeerde, en waarvoor hij een ruime, extra belooning kreeg.

Toch is hij geen straatzanger gebleven. Op zekeren dag zong hij het derde vers van Psalin 119: „Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest". Een dronken kerel komt uit een kroeg rollen, en zingt hem, op godslasterlijke wijze, na. Dit „vatte post op zijn hart", en hij beloofde den Heere, geen aanleiding meer te zullen geven, dat Gods Naam werd gelasterd. Van dat oogenblik af echter verminderden zijn inkomsten zeer, want velen wilden hem niets geven, als hij niet zong. Maar anderen van .„het volk" achtten er hem te meer om, en zoo bleef hij toch eenige inkomsten behouden. Ijater hebben eenige vrienden hem aan een kleine negotie geholpen en is hij geheel van het bedelen afgeraakt. Ja, de Heere gaf hem genade en eere. Want hij werd zelfs bevorderd tot voorganger en zielenbestuurder op een godsdienstig Zondagavondgezelschap.

Vraagt iemand, hoe het mogelijk is, dat een arme straatzanger, zelfs in den nederigen kring, tot zóó'n hooge eer kon klimmen, dan luidt het antwoord: hij was 't werkelijk waardig. In Schrift-en menschenkennis, in zelfkennis en kennis van Christus, was hij de voornaamste van dien kring. Daarbij was hij iemand van goed verstand en veel natuurlijken aanleg. Zijn Bijbelkennis was meer dan gewoon, en ook was hij werkelijk thuis in de oude schrijvers, vooral in Comrie', Erskine en Van der Groe. Des Zondags zag men hem óf onder het gehoor van Ds van Velzen, óf in de „groote kerk" bij Ds Kortenhoef Smit, in die dagen de dominee van de rechtzinnigen in de Hervormde gemeente. In later tijd kerkte hij ook wel eens bij de leeraars „onder het kruis", doch die waren hem, over 't algemeen, te gemoedelijk, en stelden de zielen te veel met „'t gemoedelijk werk" gerust. Ook hield hij niet van het „vergeestelijken van de waarheid".

Op het gezelschap gold hij voor „een bevestigd christen", die sprak „uit de dagen van ouds", „die de eerste liefde verlaten had", en in 't donker toch een vrij hoogen toon aansloeg en zeer met zijn bevindingen en „diepe wegen" pronkte. Hij had rust gevonden voor zijn hart in een vollen, rijken, heerlijken Christus, van God geschonken tot wijsheid, rechtvaardigmaking en verlossing. Maar nu viel hij in de fout van vele christenen: hij stelde zichzelven tot een voorbeeld voor anderen. En wie niet als hij „gansch ontbloot" was, verkeerde nog in gevaar, van met al zijn bevindingen voor eeuwig om te komen. Menigeen, wien het te doen was om door beroemde christenen gezalfd en zalig gesproken te worden, moest wel eens harde dingen van hem hooren. Maar ook menig waarlijk heilzoekend gemoed heeft hij beleedigd en ter neer geslagen. Ten gevolge van dat een en ander verminderde het getal zijner vrienden gaandeweg, en ten slotte verliep het gezelschap geheel. Op het einde van zijn leven echter heeft hij dikwijls met tranen zijn geestelijken hoogmoed beleden, en diepe smart gevoeld over zijn stout bestaan in d© dagen zijner kracht, om als

consciëntierechter op to treden en de kleinen t© slaan. Een vrij, vol, algenoegzaam Evangelie, dat was ten slotte alles wat hij weten wilde, en niet licht kon een predikant den weg der zaligheid in Christus voor zondaren te ruim voorstellen. Zelf is hij in vertrouwen op Christus ©n zeker dat God in vroeger dagen groote dingen aan hem gedaan had, maar zonder de volkomen blijdschap in God, gestorven en opgenomen onder de geesten der volmaakt rechtvaardigen.

Een spotter vroeg hem eens, of hij in de opstanding des vleesches ook een paar nieuwe krukken zou krijgen. Zijn antwoord was kort en goed: neen, mijn vriend, dan heb ik ze niet meer noodig, dan zal dit vernederd lichaam aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig wezen.

Daar zeggen wij Amen toe. En gedachtig aan dezen Amsterdamschen straatzanger herinneren wij ons het heerlijke en troostrijke psalmwoord: ie is g e 1 ij k de H e e r e, onze God? Die zeer hoog woont. Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde; Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt; om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen zijns volks. Psalm 113:5—8.

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

De Straatzanger.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's