GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Te Zwolle.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Te Zwolle.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gemeente te Zwolle was een van de oudste gemeenten der Christelijke Gereformeerde Kerk, door den dienst van Ds Hendrik de Cock op 11 Jmii 1835 gesticht. Ze had dezen vader der Afscheiding als ©en misdadiger naar de gevangenis zien voeren en voor den rechter zien staan, omdat hij buiten do muren der officieel© Kerk, aan meer dan n©gentien menschen tegelijk Gods Woord had verkondigd.

Later had zij' het voorrecht gehad, achtereenvolgens door een reeks achtenswaardige en bekwame leeraren te worden bediend, n.l. H. A. de Vos (1843--'46), B. Fijnebuik ('44—'45), C. G. de Moen ('46—'48), D. Postma ('49—'58), H. Beuker ('62^-'64) en H. Vissink ('65—'69).

Maar Zwolle was ook een der ©erst© plaatsen geweest, waar een deel d©r g©meente zich „afscheidde van de Afscheiding" en als Gereformeerde Gemeente onder het Kruis tegen de aanvrage om vrijheid protesteerde.

Haar eerste leeraar was Ds W'. W. Smitt, bij'genaamd „luitenant" Smitt, omdat hij luitenant bij de schutterij was geweest. Hij diende haar van 1841—'46. Na hem kwam De D'. Klinkert ('50—'64). Deze werd opgevolgd door Ds R. Veldman ('64—'69).

Jarenlang bestonden er zoo in Overijssels hoofdstad twee gemeenten uit de Scheiding. En toen in 1866 d© predikant der kruisgemeente door de Synode geschorst werd, waren er zelfs drie: die der Afg©scheideneai in de Nieuwstraat; die der Kruisgezinden in de Goudsteeg (voorzoover zij zich n.l. om de kwestie-Veldman hadden losgemaakt uit het kerkverband), en de in het kerkverband geblevenen, die op de Wal vergaderden, en daarom „Wal"-denzen werden genoemd.

Uit duurde tot 1869, toen deze drie gemeenten samensmolten.

De aldus vereenigd© gemeente vond sinds 1869 een getrouw en tactvol leidsman in Ds N. H. Dosker. Maar toen deze in Februari 1873 ©en beroep ontving naar Grand Rapids in Noord-Amerika, meende hij dit, ondanks alle bewijzen van aanhankelijkheid en liefde der Zwolsche gemeente, en hoewel niet zonder strijd, te moeten aannemen. In zijn plaats werd toen met 133 van de 141 stemmen onze Kamper leeraar beroepen.

Gispen was hier geen vreemd©. Een zestiental jaren terug, bij gelegenheid van de Algemeene Vergadering der Gereformeerde Kerk onder het Kruis, had hij t© Zwolle met sommigen al kennis

gemaakt, en voorts had hij' er meermalen, gepreekt. D'aarbij had hij nu ©©n negental jaren in het naburige Kampe'U gestaan, zóodat de geruchten van zij'n dienst, de goede zoowel als d© kwade, te Zwolle niet onbekend waren.

Vóór ruim negen jaren had me'U ©r Gispen ook al begeerd. Maar destijds vond hij geen vrijmoedigheid om naar Zwolle te gaan. Thans ©chter voelde hij er zich zóó heengetrokkon, dat het hem onmogelij'k was deze roeping af te slaan. En zijn aannemen van het beroep maakt© Dosker het afscheid, waarbij ook Gispen tegenwoordig was, g©makkelij'ker.

Aangezien evenwel het tractement niet toereikend was, beloofden eenig© Zwolsche vrienden hem f 200 's jaars, . di© hem ook geregeld ter hand werden gesteld. Toch vond hij dit steeds onaangenaam. Liever zag hij, dat die som hem door d© gemeente werd uitbetaald. En toen hij in 1878 voor het bero©p naai' Leiden bedankt had, besloot d© kerkeraad daarom di© f200 voor eigen rekening te nemen.

Maar om terug te keeren tot 1873: et eeni treffend en hartelijk woord over Filippenzen 2:29 werd de nieuwe leeraar op Zondag 11 Mei 's morgens door docent Helenius de Cock bij de gemeente ingeleid; waarna de bevestigde 's avonds zij'n dienstwerk te Zwolle aanvaardde met een woord uit het hoogepriesterlij'k gebed, Johannes 17:17b. D'aarbij kon hij niet nalaten t© beken'uen, dat de veranderde kerkelij'ke toestanden hem naar hier hadden getrokken. Wat vroeger in deze stad verscheurd lag, was thans immers geheeld, zoodat de drie gemeenten niet meer drie waren, maar één. En met het oog op zijn eigen kerkelijke loopbaan kon hij beter dan anderen zich één gevoelen met allen. Hij verklaarde dan ook allen toe te behooren en gekomen te zijn met de bede in het hart, om allen ten zegen t© zijn.

Van huis uit e©n „Kruisgezinde" bleek hij hier metterdaad de recht© man op d© rechte plaats te zij'n, om de eenheid der onderscheiden© groepen in de g©m©ente te bevestigen. En door di© eenheid werd haar aanzien naar buiten verhoogd. Steeds meerderen kwamen onder Gispens prediking met haar samen. In d© Nederduitsch Hervormde Gemeent© was D's J. Vermeer destijids d© eenig© orthodoxe predikant. Preekt© hij ni©t, dan trokken zij'n volgelingen in groot© scharan. naar de „afgescheiden" kerk. Ook wel aanzienlijk© Hervormdon. Zelfs mevrouw Groen van Prinsterer, als zij bij den Commissaris des Konings logeerde, kerkte wel bij' Gispen. Dat dit hem zeer streelde, laat zich verstaan.

Trouwens, hoezeer ook op eigen kerkelij'k standpunt onwrikbaar vaststaande, w©es hij d© geloofsgemeenschap met hen, die een ander standpunt innamen, nooit af. Met zij'n drie orthodox© collega's, den Hervormden Vermeer, den Waalschen Daubanton en den Lutherschen Schroder vormde hij een gezelschap, waar de vragen van d©n dag ©n de pas verschenen boeken besproken werden. Ook hield hij jaar op jaar in de Groote Kerk met hen de Week der Gebeden.

De gewoonte, reeds tijdens Dosker bestaande, om Hervormde geloovigen als gasten aan het Heilig Avondmaal to© te lat©n, werd onder Gispen bestendigd. Ook vond de kerkeraad goed, dat ge­

durende de wintermaanden in den zondagavonddienst de eene week uit den Catechismus, en de andeore week over een vrije stoif gepreekt werd. Naar het schijnt hield dit verband met de slechte gewoonte van velen om de avondgodsdienstoefeningen te verzuimen. Verder waren er nog enkele leden, die in een naburige gemeente kerkten, meenende daar beter zielevoedsel te ontvangen dan bij hun eigen predikant.

Over 't algemeen echter vond Gispens frissche en zielkundige manier van preeken in en buiten de gemeente veel waardeering. Alleen klaagden sommigen wel eens, dat de dominee, als de doodbrakende Heman, zoo'n aarts-pessimist was.

Zoo stemde zijn eerste woord al dadelijk weemoedig: „Toen ik, voor een viertal weken, bij het afscheid van onzen geliefden Dosker tegenwoordig was, zat ik in uw midden temeer, met eene mengeling van onderscheidene gewaarwordingeaa. Ik dacht aan het wisselvallige van al het ondeiTOaansche, aan den bestemden tijd, dien alle dingen hebben, aan het ondoorgrondelijke Godsbestuur, dat met de haren van ons hoofd en. met de muschjes, die op aarde vallen, zich bemoeit. Ik dacht aan de onbekende toekomst van den geliefden broeder, die van ons ging; aan mijn eigen toekomst als leeraar van deze gemeente. Ik stelde mij voor, binnen eenige dagen ook zoo voor eene gemeente te moeten staan, die ik jaren lang, niet ongezegend diende, die aUes beproefde, om mij te behouden; ik gevoelde dat ik gerukt werd uit een werkkring, die mij', in vele opzichten, dierbaar was geworden. DaarenbOiVen was ik diep getroffen en laat mij er bijvoegen, smartelijk teleurgesteld, door het onverwachte afsterven van onzen onvergetelij'ken vriend en broeder Smitt (diaken J. E. Smitt), van wiens vTiendschappelij'ken omgang ik mij zoo veel had voorgesteld. Kortom, ik was eenigszins in den toestand vaa den dichter, die zeido: mijn hoop is weemoed, mijn weemoed hoop". — En zeker, nu volgde daarop straks wel: „O, hoe ongelukkig ware ik, zoo ik geen andere kracht kende, dan die eener weemoed die hoop is, en hoe beklagenswaardig was uw toestand, indien ik geen ander woord u te brengen had en op geen anderen troost u kon wijzen, dan dien van eene hoop die, helaas, weemoed is! God zij gedankt voor Zij'ne onuitsprekeUjke gave, ons in het Evangelie geopenbaard. Hij heeft tot ons gesproken door den Zoon; en door de Hoogepriesterlijfce bede van den Middelaar aan Zijne gemeente eene vaste en eeuwige vertroosting geschonken, waarin ze geheiligd is, en waardoor ze vast staat^ als een rots in het midden der baren". Maar met dit al was de weemoedige stemming dan toch gewekt I

Meermalen ook begon Gispen zij'n preek met een gezegde als: „'kBestond niet, maar ik werd genoodzaakt te bestaan, toen dit bestaan een staat van jamm'ren was geworden". Zóó klaagt, ging dan de prediker voort, het ongeloof. — Maar, voegde een schrander opmerker er dan aan toe, intusschen had je het maar weer te pakken.

Geen weemoedige, maar een feestelij'ke dag was het echter voor leeraar en gemeente den 25sten Juli 1875, toen een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen werd.

Reeds onder Ds Dosfcer was de kerk in de

Goudsteeg tot schoolgebouw ingericht, terwij'l de consistorie in de Nieuwstraat bij de kerk was getrokken, waardoor de gemeente voortaan aan één kerkgebouw genoeg had. Maar straks werd ook dat te klein. Toen ging men uitzien naar ©en geschikt bouwterrein voor een nieuwe kerk. Wegens de financiëele bezwaren daaraan verbonden werd echter van het vooirnemen tot kerkbouw voodoopig afgezien. Doch nauwelij'ks heeft D'S Gispen zij'n intrede gedaan, of hij wordt in de plaats van Ds Dosker tot medelid der Bouwcommissie benoemd. Sinds bezorgde die kerkbouw hem jaren achtereen zooveel hoofdbrekens, dat hij later wel eens aan jonge predikanten den raad placht te geven: als er in je gemeente een nieuwe kerk moet worden gebouwd, zie dan om naar een andere standplaats.

Wat al beslommeringen waren er voor hem dan ook verbonden aan het verkrij'gen van bouwterrein, het bij'eenbrengen van de bouwsom en de aanbesteding van het gebouw. Teekeningen van verschillende kerkgebouwen werden onder de oogen gezien. Eindelijk gaf men aan die van de Hervormde Kerk te Voorschoten de voorkeur. Met enkele wijzigingen zou.het nieuw te stichten kerkgebouw naar dat model worden opgetrokken. In het jaar 1874, op Donderdagmiddag 2 Juli, werd de eerste steen van de Plantagekerk door den pastor loei gelegd, die daarbij een treffend woord tot de vergaderde menigte sprak. De oorkonde, op perkament geschreven en door Kerkeraad en Bouwcommissie onderteekend, werd onder den steen ingemetseld. Daarop stond o.m. vermeld, dat vele „vrienden en vriendinnen van het Koninkrijk Gods" hun steun hadden geboden. De oude kerk werd verkocht.

Maar het duurde nog een groot jaar, eer men naar de nieuwe kon verhuizen. Een maand vóór dien tij'd echter brengen de kerkeraadsleden op 'n avond in de week gezamenlij'k alvast een bezoek aan het nieuwe kerkgebouw, „waarin" — zoo zeggen de notulen — „broeder O. Bosch de eerste gaspit aanstak; onder het aansteken van het licht speelde het orgel".

Zondag 18 Juli 1875 preekt Gispen dan voor 't laatst in het oude gebouw; 's morgens over Genesis 12:1 „De Heere nu had tot Abram gezegd: a gij uit uw land, en uit uwe maagschap, ©n uit uws vaders huis, naar het laad, dat Ik u wijzen zal". En 's avonds — ongetwij'feld tot een herinnering aan al de predikaties, in het oude gebouw uitgesproken I — over Prediker 12:13 „Van aUes wat gehoord is, is het einde der zaak: rees God, en houd zij'ne geboden, want dit betaamt allen menschen".

De oude preekstoel (een geschenk van grootmoeder Bosch) werd aan de gemeente te Harderwijk afgestaan.

De stichting van de Plantagekerk, die meer dan ©en halve ton kostte, was een groote gebeurtenis in het kerkelij'k leven te Zwolle. Onder den diepen indruk daarvan hield Gispen bij de eerst© godsdienstoefening, ^oor een buitengewoon gehoor, immers in tegedBMirdigheid van den Commissaris des Konings, ^r Burgemeester en eenige leden van den Gemeenteraad, een welsprekende rede over Genesis 4:26b.

Hij noemde dit nieuwe kerkgebouw een liefelijke vrucht van de vereeniging der bro©d©r©n, een krachtig bewij's van de geestelijk© eenheid der geloovigen, ook bij uitwendig, kerkelijk verschil. Want vele broeders ©n zusters in het geloof, die zich van wat zij „d© Scheiding" noemden, meenden te moeten onthouden, hadden niettemin tot den bouw dezer kerk mede geholpen, sommigen zelfs dooT aanzienlij'ke giften. Gispen waardeerde dit hoog, vooral om het beginsel des geloofs, dat uit die handeling sprak. „Deze Kerk", zoo zeide hij, „staat hier om te g©tuigen, dat er onder g€^ loovige protestanten nóg een© hooger© eenheid bestaat dan de uitwendig kerkelij'ke, ©n dat het beginsel, hetwelk vereenigt, krachtiger is dan het verschil dat scheidt".

Echter, niet aUeen voor het kerkelijk leven, maar ook in het belang der Christelij'k© School heeft Gispen te Zwolle gedaan wat in zij'n vermogen was.

Reeds in het jaar 1844 hadden de Afgescheidenen hier ter stede beproefd ©en bij'zondere school op te richten, maar het werd hun zoowel door d© provinciale als door de stedelijke regeering onmogelijk gemaakt. Pas den 6den Januari 1851 kon hun school geopend worden. Ze werd in 1859 het eigendom der Christelij'k Afgescheiden Gereformeerde Gemeente, en sloot zich bij de Vereeniging voor Christelij'k-Nationaal Schoolonderwijs aan, waarvan zij een jaarlijksche subsidie ad f200 genoot.

Den 14den Augustus 1871 werd het nieuwe schoolgebouw in de Goudsteeg door Ds Dosker aan zijn bestemming gewijd. Hij en het Hoofd d©r School (de heer Wijnbeek), alsmede Ds Vermeer, Dr J. J. Kreenen (Inspecteur van het L.O.), docent De Cock en... Ds Gispen, ofschoon toen nog predikant te Kampen, voerden daarbij achtereenvolgens het woord. Én toen nu op 6 Januari 1876 het 25-jarig bestaan der school herdacht zou worden, hield hij', den Zondag tevoren (2 Januari) als pastor loei een toepasselij'k© r©de. Ov©r zijn correspondentie als voorzitter der schoolcommissie met Groen van Prinsterer in verband met de feestviering spreken we later.

Met den Hoofdonderwij'zer, den heer D*. Wijnbeek, was Gispen al bevriend, toen hij nog in Kampen stond. Te Zwolle echter werd de band tusschen die beiden nog intiemer. Ia 1877 maakten zij samen een reisje naar Duitschland, waaraan' zij onvergetelijke herinneringen behieldöa. Voorts bleef Gispen dezen onderwij'zer der jeugd steeds dankbaar voor wat hij aan zijn schoolgaande kinderen gedaan had.

Ook hier te Zwolle echter moest hij van zijn kinderen — drie in getal — naar den doodeaakker uitdragen. En liefst had hij zelf eenmaal naast hen op het kerkhof van het liefelijk Bergkloosteï willen rusten in hope, gestorven als leeraar der Zwolsche gemeente. Daarom bedankte hij voor de beroepen, die de gemeenten van Amsterdam, Leiden en Schiedam op hem uitbrachten. Als hij echter in Juni 1881 ten vierdesa male door de Amsterdamsche gemeente begeerd wordt, durft hij zijn geboortestad niet langer teleurstellen, maar besluit hij Zwolle vaarwel te zeggen.

In de predikaties, die hij nu, vóór zijn vertrek, nog houdt, bereidt hij de gemeente dan op het afscheid voor. Hij vermaant haar tot eendracht, tot achtnemen op elkander, tot ij'verig gebruik van de openbare godsdienstoefening. Te midden

van de bewegelijke en veraixderl^ke dingen predikt hij de onveranderlijkheid van den lïeere Jezus Christus, die gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde is, als de sterkte van ons hart, en op Hem wijst hij de gemeente als op den vasten grond onzer hoop, maar hij wekt haar ook op om ten allen tijde de waarheid te koopen en niet te verkoopen. Ten laatste had zijn eigen hart er behoefte aan, hasu' te wijzen op den gemeenschappelijken troost, dien alle Gods kinderen bezitten in het heerlijke woord van den Heiland: reest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven! Op dien grond kon hij dan ook van den geloofsmoed der Christenen spreken en het woord van den apostel ook op hare en zijine lippen leggen: Sj hebben dan altijd goeden moed. En zoo restte hem in de afscheidspreek op Zondag 7 Augustus 1881 dus niets meer dan haar Gode te bevelen naar aanleiding van het welbekende en voor een getegenheid als deze zoo dikwerf gebruikte woord uit Handelingen 20:32.

Vooraf echter had hij nog verklaard, dat God hem het voorrecht gegeven had, dat hij nog nooit een gemeente had behoeven te verlaten, omdat er verwarring was, of o^mdat men reikhalzend uitzag naar het oogenblik van zij'n verplaatsing. De vier gemeenten, die hij vóór deze diende, hadden hem nooit hare liefde en waardeering onthouden; maar toch, het mocht in 't openbaar gezegd worden, de stoffelijke bewijzen van liefde en achting, die hier zoowel van de gemeente als van velen buiten haar hem te beurt vielen, had hij nooit te voren in die mate genoten. D© aangenaamste herinneringen nam hij, ook in dit opzicht, mede en het zou hem noch de zij'nen mogelijk zijn, ZiWolle ooit te vergeten.

En Zwolle vergat wederkeerig Gispen niet, die zoozeer zijn stempel op de gemeente had gezet. Zijn invloed bleef er nog vele jaren merkbaar. En zijn persoon bleef er uitennate geliefd. Dit bleek wel, zoo vaak hij in later jaren nog eens weer voor de gemeente optrad; bijzonder ook in 1900, toen hij de gedachtemisrede uitsprak bij het 50jarig bestaan der Christelijfee School; maar alleirmeest, toen hij, een kwarteeuw later, den 21sten October 1906, als 74-jarige grijsaard de vreiigde smaakte, zijn oudsten zoon en naamgenoot, in de uit Scheiding en Doleantie nu vereenigde Gereformeerde Kerk van Zwolle, tot zijn dienstwerk te mogen inleiden.

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Te Zwolle.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's