GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over een Lutheriilm.

In het „Geref. Kbl. v. Haarlem" schrijft Ds J. W. Siertsema:

Nu de filmavond van de Paulus-Vereenlging achter den rug is, meen ik in ons ICerkblad een paar opmerkingen te moeten maken.

Het is voldoende bekend, dat ik alle waardeering heb voor veel arbeid door deze vereeniging verricht, en voorzoover dat mogelijk is, steun ik dien arbeid ook gaarne. Toch speet het mij, dat ik in goed vertrouwen op wat een Kerkbode schreef aan de vertooning van deze film mijn medewerking verleende. Het wil mij voorkomen, dat de Paulus-Vereeniging op dezen weg niet verder moet gaan. De namen van Paulus en Luther hooren bij elkaar en het was een goede gedachte van de Paulus-Vereeniging, om ons het beeld van Luther te willen geven, den grooten Hervormer, die door het Paulus-Evangelie werd gegrepen. Maar is dat haar gelukt?

En dan meen ik, dat het antwoord „neen" op die vraag veel te zwak is. Het was toch niet slechts een gebrekkig beeld van Luther, maar het was een caricatuur. En dan ben ik werkelijk niet bang voor een weinig fantasie, maar door de onjuiste voorstelling van de historie, wordt van Luther een beeld gegeven, zooals we dat telkens weer van Roomsche zijde vinden geteekend, en waartegen van Protestantschen kant zonder ophouden werd geprotesteerd. Het werk van onze Protestantsche historici wordt hier afgebroken, ] het zedelijk karakter van de Hervorming aangetast, en het verzet tegen Rome verlamd. En dat wil toch onze Paulusvereeniging niet. Laat men ons volk op de hoogte brengen van wat Prof. H. H. Kuyper schreef in zijn: Het zedelijk karakter der Hervorming gehandhaafd.

En was het nu nog maar bij die onjuistheden gebleven, maar was dit de Hervormer? Dat toch een van God vervreemde tooneelspeler zich Luther zoo kan voorstellen, kan ik wel indenken, maar dat een GereJ. Christen in deze film Luther terugvindt, lijkt mij ondenkbaar. Het had een dubbelganger van Hitler kunnen zijn. Wat een koude drukte, wat een leege oppervlakkigheid, wat een dwaze braveer.

Dit beeld toont ons geen geloofsheld, maar maakt de Hervorming tot een aanfluiting. Deze film komt een beginselloos geslacht tegemoet en kan meewerken om nog het laatste beetje eerbied voor de beginselen der Hervorming weg te nemen.

Van den machtigen indruk, waarvan de „Kerkbode" voor Amsterdam-Noord schreef, heb ik dan ook niets gemerkt, maar bij de geweldigste oogenblikken in het leven van den Hervormer, hebben onze Haarlemmers hartelijk gelachen. En wilde men zich niet ergeren, dan was dat nog het beste, wat men doen kon.

Laat de Paulusvereeniging de film van het Heilige Land uitbreiden, daai-van gaf zij ons mooie opnamen, en daarmede zal ze ook belangstelling wekken voor haar eigen streven.

Ik heb de fim niet gezien, begeer ze ook niet te zien, omdat ik er niets van hebben moet, dat de een of andere van buiten geleende tooneelspeler, die Luther toch niet begrijpt, hem „speelt", ook als hij bidt, zijn eeden doet voor God en voor de menschen. Dat zijn allemaal éénmaal geschiede dingen, die ik evenmin wil „spelen" als b.v. den zondeval van „onze eerste voorouders", of als de dronkenschap^ van Noach, of de krib van Bethlehem. In Duitsche bladen las ik oordeelvellingen over deze Lutherfilm, die met de redeneering van Ds Siertsema bizonder overeenstemmen. Graag wil men onder ons voor ons volk van de filmkunst nog iets probeeren te maken; maar dan niet zoo.

Distels en doornen.

„De Rotterdammer" gaf volgenden passus in een jaaroverzicht van het kerkelijk leven in Nederland:

En als om de Gereformeerde Kerken te waarschuwen, dat zij geen „al te hoogen toon aanslaan" moeten, is haar in den loop van 1932 dan ook heel wat voorgehouden, dat het tegendeel van streelend is.

Omtrent de Afscheiding en de Doleantie, waarin die Kerken daden van gehoorzaamheid zien, zei Dr P. J. Kromsigt op de Geref.-Herv. Predikantenvergadering: „Men verbeeldde zich gehoorzaam te zijn en liep weg". Een medewerker van de periodiek „Stemmen des Tij ds" schetste de Afscheiding als „smaad en verraad aan de gemeenschap". Ds C. A. Lingbeek, die in het voorjaar over „Afgescheiden oorblazers" en „de Doleerende bullepees" schreef, sprak later in het Confess, orgaan „De Geref. Kerk" van wat door de Kerken der Afscheiding is verricht, als „een ingebeelden zegen, in werkelijkheid een vloek over ons Gereformeerd-Protestantsche Nederlandsche volk". En van het feit van 1886 zei hij: „De Doleantie was de uitvoering van een in elkaar gezet plan om de Herv. Kerk te doen springen" en „dan de restanten als puin op den weg te werpen", terwijl hij van een harer leidei? s schreef: „Dr Kuyper liet niet af hen (de Confessioneelen) van buitenaf te bespuiten met breede stralen van zijn hoon, en een openlijken beginselstrijd ontweek hij zorgvuldig".

Prof. Dr Th. L. Haitjema veroordeelde de „individualistische Doleantie-beginselen" der Gereformeerde Kerken, die de „geestelijke bevoegdheid van theologische chirurgen in den weg staan".

Naar hij op de jaarvergadering der Contessioneele Vereeniging en op die der Friesche Predikantenvereeniging opmerkte, zag dezelfde hoogleeraar in betrekking tot de tuchtoefening bij het geval-Dr J. G. Ubbink in de Gereformeerde Kerken „bedenkelijke leerheiligheid en dreigende lettervergoding". Prof. Dr H. Th. Obbink, die in het „Weekblad voor Christendom en Cultuur" bekende, Paulus' uitspraak van Galaten 1 : 8 „wel wat kras" te vinden, zag in de tuchtoefening op Dr Ubbink „ontstellende, alle recht en orde met voeten tredende maatregelen". Eveneens over deze tuchtoefening door de Classis Woerden schreef „Woord en Geest" als van een „kerkelijke arena", waar , ^de toreadores erin geslaagd zijn den stier der kerkelijke vervolgingszucht tot uiterste woede te prikkelen" en „voor aller oogen met volkomen vanzelfsprekendheid een predikant wordt afgemaakt". En na de uitspraak der Part. Synode kon hetzelfde blad deze tuchtoefening niet anders bezien dan als een „kerkelijk kijk-en hoorspel, keurig in scène gezet", waarbij „men den schijn van een rechtsprocedure uiterlijk tracht te bewaren" en „geen schmink beter helpt dan vrome schmink", maar: reken er op, dat heer Satem met zijn zeven trawanten: anhoop, hoovaardij, schijnvroomheid, bedrog, menschenvrees, schijnheiligheid en leugen, dien dag gevierd zullen hebben".

Het ethisch „Weekblad voor Christendom en Cultuur" schreef over: „Rome's paus" en „de onfeilbaarheid der Gereformeerde Kerken". In „Woord en Geest" schreef H. W.: „Met een „goed"-Gereformeerde valt niet te redetwisten; op argumenten gaat hij niet in; zijn systeem sluit zóó logisch, dat er niets tegen in te brengen valt. Stelt ge nóg prijs op dien naam, die immers een bespotting geworden is? Ik voor mij wil er gaarne afstand van doen en op Christelijk erf overstappen". En in hetzelfde blad gaf Ds L. Nieuwpoort als zijn inzicht omtrent de Gereformeerde Kerken, dat daar zijn „een theologie en een groep theologen, die die Kerk beheerschen en beide leven uit een geest, die aan de waarachtige Gereformeerdheid vreemd is", „een stel menschen, die hun eigen inzichten onfeilbaar verklaard hebben".

Op het stuk van verhouding tot andere Kerkformaties karakteriseerde Ds van Grieken „de voormannen V

Omtrent het practische leven zei Dr P. J. Kromsigt, „dat in de Gereformeerde Kerken de uitwendigheid almeer naar voren komt". De toevoeging „dat het in de Gereformeerde Kerken zoo dood is als het maar kan", heeft hij later als „onbillijk generaliseerend en schromelijk overdreven", willen terugnemen. Een gelijk oordeel van uitwendigheid had „Woord en Geest" toen het schreef, dat heel velen in die Kerken misschien wel zeggen: „Ik dank U, Heere, dat ik niet ben als die menschen in Neveldijk en Ouddijk: ik ben in de leer geweest bij Dr Kuyper en heb geleerd wat het verbond der genade beteekent; ik ga trouw tweemaal naar de kerk; gebruik geregeld Avondmaal; ik ben lid van een Geref. mannenvereeniging, waar men de belijdenisschriften bestudeert; ik heb mijn kinderen laten doopen zoodra daartoe gelegenheid was; één is er zelfs gedoopt, die nauwelijks twee uur oud was; ik zorg, dat mijn kinderen naar de Geref. jeugdvereeniging gaan en geregeld de catechisatie bezoeken". En in het dagblad „De Banier", waarvan Ds G. H. Kersten hoofdredacteur is, dichtte een medewerker o.a.: „Als je zeer gezond beginsel. Mee kan naar de bioscoop. Als je 'theele Christenmenschzijn Vastknoopt aan den vroegen Doop... En je voelt niet, dat je leven Kraakt van oppervlakkigheid... Als je met wat vrome woorden Al dit knoeien nog probeert Goed te praten, — dan eerst ben je Modieus Gereformeerd!"

Waar de moderne Ds H. A. Boeser in „Kerk en Wereld" van der Gereformeerden handelingen schreef als: „de geveinsdheid en de vroomheid der witgepleisterde graven", zag de geestverwant Ds J. L. Faber, het roode Kamerlid, in hen geen verheffender kenmerk dan: „de Calvinist heelt zijn harmonium, waaruit de snotverkouden stem der menschheid schijnt te jammeren om erbarming".

Al deze oordeelvellingen over de Gereformeerde Kerken, haar groei, haar tuchtoefening, haar houding tegenover andere Kerken, de levenspractijk harer leden enz. vormen een uitgebreid en zwaar requisitoir, dat niet malsch is. De pers in die Kerken heeft er maar zelden op geantwoord.

Maar waar zóó over de Gereformeerde Kerken en haar leden gesproken en geschreven wordt, zal er begrijpelijkerwijze meer dan een tijdelijke opklaring moeten komen voor toenadering tot en vereeniging met die Kerken.

Wij zijn het blad dankbaar voor de laatste volzinnen, die den toestand zuiver teekenen.

En wat het terecht geconstateerde feit betreft, dat de pers in de Gereformeerde Kerken maar zelden op deze dingen geantwoord heeft: waarom zou men het doen? Het is alles, vóór en na, een verleggen van de polemiek van de zaken, naar de personen, van Woord tèt woorddrager, van geest tot ziel. Een enkelen keer kan men daarop wijzen, maar op den duur verveelt het.

En deze grossiers in psychogenetische kerkhistorische voor-oordeelen begrijpen niet, naar het schijnt, dat ze met al hun overdrijvingen en probleemverschuivirigen zich op een gevaarlijk pad begeven. Want als wij ook eens psychologisch willen doen? Dan kunnen we veel moois van alles maken. Dan kónden we b.v. zeggen van de chr. gereformeerden: ze hebben de Gereformeerden noodig, in de program-ontwerpen voor hun pers, of in de studie, of in d& behandeling van ernstige zaken (chiliasme!), maar v/illen het niet weten, en doen daarom uit ressentiment zoo onafhankelijk. En tot hervormde penvoerders (ik ken ook andere!) die beweren, dat wij bij ons alles zien glanzen van gerechtigheid, zouden we kunnen zeggen: wij meenen inderdaad tegenover u, dat op een bepaalde manier wij gehoorzaamheid bewijzen moeten, wij hebben dus met u een meeningsverschil over de vraag, hoe de wet moet worden uitgelegd, maar vindt gij dat probleem misschien te moeilijk, en gaat ge d a a r o m een kwestie van Gods gerechtigheid verdoezelen achter tentoonstellingen van snapshots van de dienaars dier gerechtigheid, die even zwak als gij weten te zijn?

En zoo konden wij verder gaan.

Maar het zou zeer onbillijk zijn. Wij moeten niet in dezelfde fout vervallen, en van zakelijke geschillen geen „zielsgesteldheids"-discussies gaan maken. Dat is altijd onvruchtbaar, en is de methode van „de wereld" in haar pers, en politiek.

En daarom laat men bij ons al deze auteurs, als ze zóó beginnen, tenslotte maar schrijven, en probeert een volgenden keer weer op de z a a k z è 1 f in te gaan. Maar dan daarbij ook scherp.

Intusschen zijn we nog ten zegen voor anderen. De chr. geref. studenten, en de oud-geref. studenten, die in de dagen van Assen dreigden mee te gaan met een beweging, die hen ook aan eigen kerk zou ontnomen hebben, vonden toen in „De Wekker" alleen maar knabbeltactici aan het werk, en in , JDe Banier" vinden ze nog van die mooie versjes. Maar gereformeerden worstelden voor hun behoud, hun behoud voor de fundamenteele waarheid, die hun eigen „kerk" nog wilde bewaren. En één student, die voor de waarheid behouden bleef, dat beteekent over 20 jaar zooveel van de jeugd, die bewaard bleef.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's