GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Troebel water.

Tegen Dr Kaajan schrijft Ds Biesma, Chr. Geref. pred., in „Chr. Geref. Kb. Groningen":

In elk geval, a 1 s 't waar is, dat ook onze Kerk gaarne in troebel water vischt, dan mogen we zeker wel constateeren, dat, volgens 't gezegde van Dr K., er in de Gereformeerde Kerken inderdaad troebel water is! Dan zijn wij 't van harte met hem eens, dat 't tijd wordt, dat er een Schriftuurlijke opbloei komt!

Zoo triumfeeren keffende buurvrouwen ook over mekaar.

Bach ouiwend?

„De Harp" citeert volgende passage uit een artikel van dhr G. v. Ravenzwaay („Radiogids" N. C. Rad. Ver.):

„Zoo dikwijls we hebben geluisterd naar een uitvoering van een Bach-Cantate, zoo weinig is wellicht tot ons doorgedrongen, de wezenlijke zin van een dergelijke compositie.

Het gebruik van de Cantate in den Eeredienst z ij n we ontwend; we zouden zelfs verrast ophoeren, indien in onze godsdienstoefeningen, pal voor de predikatie, het bijbelwoord eerst werd gezongen door koor en (of) solisten, met instrumentale begeleiding. Doordat we dit gebruik niet meer kennen, is het daardoor vaak, dat wij zoo aan den buitenkant van het werk staan, indien we het buiten het liturgisch verband hooren uitvoeren."

De heer Jan Zwart voegt daaraan toe:

Als dit in een Duitsch blad stond, voor Duitsche lezers en kerkmenschen, zou 't zeker een goed woord op de rechte plaats zijn. Maar wat voor zin heeft het in een Nederlandschen omroep voor Nederlandsche Protestanten zoo aanstonds te redeneeren van „zijn we ontwend"; „we zouden verrast ophooren"; „dat gebruik niet meer kennen? ? " Men is geneigd te vragen: wanneer hebben onze Nederl. Gereformeerde Godsdienstoefeningen dit gebruik der Cantate dan v/èl gekend en sedert wanneer zijn ze er aan ontwend en behoorde het niet tot de verrassingen?

Het trio.

Ds J. D. Boerkoel schrijft in „Watei'gr. Kb.":

Onze leiders hebben de laatste zeven jaren heel wat bittere woorden moeten hooren, maar ze werden dan toch als leiders erkend. Nu echter komt de kwestie in 't geding, wie feitelijk onze leiders zijn. Jaren lang heeft week aan week een uitgebreide kerkelijke pers ons voorgelicht, ook in de zaak der gezangen. Ons volk is onophoudelijk en degelijk bewerkt en opgevoed tot een zuiver Gereformeerde beschouwing. Een leger van kerkbodes heeft zich daartoe beijverd.

Daarnaast probeerden Gereformeerden met een toevoegsel invloed op onze menschen te oefenen. Christelijke Gereformeerden; Gereformeerde Bonders; Oud-Gereformeerden. Van der Schuit; Visscher; Kersten. In de gezangenkwestie gaat het nu onder andere ook hierover: door wie laten we ons eigenlijk leiden?

Wat den hoogleeraar Visscher betreft, deze heeft zich ook al gevoegd bij het legioen der Beklagers. Hij vond het verlangen naar gezangen onder ons een bewijs van vormelijkheid, en van veruitwendiging. Pr-of. Grosheide schreef er over, ikzelf in „De Bazuin" van dezelfde week. Blijkbaar vergeet deze hervormde hoogleeraar sei en toe heelemaal, in welk huis hij woont. En welke andere huisregelen er bij ons zijn. Het maakt een heel verschil, of gezangen, bepaalde gezangen, met geweld van boven af opgelegd worden, dan of andere, uit vrij leven van onderen op voor den dag gekomen, in de v r ij h e i d der kerken gelaten worden. Maar wat helpt het, deze dingen uit te zoeken? God zal al dat gewriemel van menschen.

die ons niet kennen, en die toch maar raak beweren, rengen in het gericht. Het is overigens ontstellend, te ien, hoe veel onzin er in den naam des Heeren wordt gepubliceerd.

Een herinnering aan Prof. Lindeboom.

Ds D. J. Couvée schrijft in zijn altijd frissche orgaan, dat thans in breeder fonnaat verschenen is („Medeeelingen v. d. Geref. Kerk v. Hillegersberg-Straatweg"); Na verteld te hebben, dat Prof. L. in den reuk van „aartsconservatisme" stond bij een deel dei-genen, die hem niet kenden, vervolgt Ds Couvée:

Hoe keek ik daarom op, toen ik, nog Hervormd, hem eens hoorde preeken in de Nieuwe Noorderkerk te Rotterdam. Een frissche preek, warm en natuurlijk uitgesproken; natuurlijker, gewoner dan ik van jonger mannen daar wel eens beluisterd had. En bij het onderbreken van zijn rede, met een uitdagend handopheffen: en laat ons nu ten spijt van satan en zijn trawanten zingen: „Maar 't vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wensch verkrijgen". Het kan ook een ander psalmlied zijn geweest. Maar de echt-natuurlij ke, niet na te volgen wijze, waarop de al grijze Professor tot geloovig zingen aanvuurde, trof mij, die het deftiger gewoon was, en !3 mij altijd bijgebleven. Het bracht mij het christelijk geloof als iets levends, vlak nabij. Ik kreeg er twijfelingen door aan zijn conservatisme.

Prof. Uudeboom en de Belgische Zendingskerk.

!n hetzelfde orgaan vertelt Ds Couvée nog het volgende (uit den tijd, toen Ds C. predikant te Brussel was):

Hij was reeds 81 jaar, toen hij bij ons de trap kwam ophijgen. Met Dr Keizer had hij de voor hem groote reis van Kampen naar Brussel ondernomen om met onzen Kerkeraad en dien van Antwerpen en Gent saam te spreken over het al of niet wenschelijke van het voortzetten van de correspondentie met de z.g. Belgische Zendingskerk, waartegen met het oog op het steeds toenemend aantal vrijzinnige predikanten daar, bezwaren waren gerezen.

Wanneer men jong is, ook al verwerpt men Schriftcritiek, durft men toch één Bijbelwoord wel eens „hardop zachtjes in zichzelven" te betwijfelen: dat n.l. in de stok-ouden de wijsheid is. Ik geloof, dat zelfs de „ouden" onder ons nu niet zoo heel veel nieuws vei-wachtten van de samenspreking met^ hun ouderen broeder, die daar voor ons aan de ronde tafel zat te bekomen van den klim. Maar reeds spoedig onder de samenspreking bleek, dat deze oude „vuurvreter" hoe scherp hij ook zich stelde tegenover Christus-loochenaars, een warm en teer hart had voor het afgedoolde en daarom op lankmoedigheid pleitte «n daarbij een voorloopig advies ontwierp, dat van beginsel vastheid vanzelf, maar ook van groote wijsheid en liefde getuigde, waarbij ons een „verloren" zaak toch op eens weer niet geheel verloren scheen: ook naar ons oordeel moest de correspondentie zeker nog niet verbroken worden, maar de Christus-belijders "in deze Belgische Zendingskerk moesten door een getuigenis worden aangespoord tot trouw en tot aandringen bij eigen kerkregeering op de goede keus. Zóó eerst zou men, indien die kerken weigerden, de correspondentie mogen verbreken, maar ook de goed-willenden meekrijgen, wanneer ook hun opnieuw duidelijk 't verval van eigen kerk gebleken was.

Prof. Lindeboom en de „eenige gezangen".

Men vergunne mij nog één aanhaling uit Ds Couvée's frissche artikel:

Het komt ons voor, dat wie tegen het invoeren van gezangen telkens aanvoert, dat het vooral „Geelkerkianen" en andere „lichte cavalerie" is, die er het sterkst voor ijveren, nog wel eens mogen hooren, dat , JLindeboom" vóór was. Deze onverdachte alleen geldt een heel leger! En hij was veldheer niet zonder een armee van even stoer-gereformeerden, die de „vrijwillige armoede" onzer kerken eindelijk wel eens vervangen wilden zien door den van God gegeven rijkdom van het roemen van Jezus' Naam ook in het lied der Kerk! Het is ons nooit duidelijk geworden, waarom een Ds Rudolph zalig sterven kan met een „Jezus, Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart; als wij alles, alles derven, blijft Uw liefd' ons bij in smart", zacht-getokkeld in de strak-gespannen snaren zijner ziel en wij er niet zaliglijk bij léven mogen in het midden der Gemeente van Hem, Wiens „bloed mijn hoop dan wekke, en mijn schuld voor God bedekke". Het is ons nooit duidelijk geworden, waarom op Hervormingsdag géén prediker in onze kerken ooit euvel werd geduid in zijn bediening van het Woord een couplet van Luther's strijd-en zegezang: „Een vaste burcht is onze God" in te lasschen, maar diezelfde woorden van geloof niet door de Gemeente zingend mogen worden uitgesproken. Daartegen kan ook geen enkel geldig bezwaar worden ingebracht in de kerken, die een enkele maal tastend, aarzelend om de vreemdigheid, hun eigen kerkélij k-goedgekeurd gezang aanheffen: „de bedezang vóór de predikatie", die zoo min als nog zes andere van de 12 gezangen berijming zijn van Schriftgedeelten. Hoe veel en véél spontaner zongen vele leden onzer Gemeente Zondagavond, na de preek over den Heiligen Geest, met het orgel mee: „Halleluja! eeuwig dank en eere, lof, aanbidding, wijsheid, kracht, word' op aard en in den hemel, Heere voor Uw liefd', U toegebracht!" En het zal niet kwaad in Gods ooren zijn geweest te hooren bidden: „Vader! Sla ons steeds in liefde gade. Zoon des Vaders! schenk ons uw genade. Uw gemeenschap, Geest van God! Amen, zij ons eeuwig lot." Neen, het is, het moet kwaad zijn in de oogen van God, dat uit onverstand, uit ongegrond wantrouwen zoovelen nog weigeren dit tot lied der Kerk van onzen Heere Jezus Christus te maken.

Dit laatste is niet te sterk gesproken. Achter de vrijwillige armoede van het niet-zingen staat de veel grootere en schuldige armoede van het niet-denken, an de drogreda Dit zeg ik niet tegen „de eenoudigen"; ik heb er gekend, die tégen waren, en die aar mijn vaste overtuiging (om andere dingen) het ezonde bloed van de kerk waren. Maar ik zeg dit met et oog op de voorgangeren van andere groepen, ten eele ook van enkele voorgangers in eigen kerken. Deze aatsten moeten maar weten, hoe ze het volk onrustig aken. De onrust begrijpen, dat is een deugd; er aan tegemoet komen ook. Maar ze niet in rechte banen leiden, - dat zal zich wreken.

Het oog, die goede gave Gods.

De „Groene Amsterdammer" schrijft over „de wijde gevoeligheidsgrenzen van ons oog" (Dr P. v. Olst). Onder meer:

Toen nu Russell in zijn donkere kamer zat keek hij eerst een poos naar het onbedekte raamvak, waardoorheen hij dus den nachtelij ken hemel zag, niet de sterren zelf, maar alleen de uiterst zwak lichtende ruimte tusschen de sterren in, dus den hemelachtergrond. Dat deze achtergrond niet zwart is blijkt uit het feit, dat we 's nachts allerlei voorwerpen zooals boomen en schuren nog tegen de lucht onderscheiden kunnen. Maar sterk is dat licht natuurlijk niet, zelfs nog veel zwakker dan van de sterren zelf. Toch zag Russell, als hij een poos door het raam naar dezen hemelachtergrond gekeken had, en daarna naar het witte papier keek, dat door de ster verlicht was, een iets donkerder n a b e e 1 d van het venster op dit toch zoo zwak verlichte papier. Het netvlies is dus zóó gevoelig, dat het zelfs nog door het zwakke hemelachtergrond-licht even vermoeid raakt.

Op zichzelf zou deze gevoeligheid nog niet zoo opvallend zijn, maar men moet wel bedenken, dat ditzelfde netvlies, dat zulke uiterst geringe helderheidsverschillen voelt, heelemaal niet van streek raakt wanneer het gebruikt wordt om naar een wit papier te kijken, dat fel door de volle zon verlicht wordt en dat drie honderd duizend millioen maal helderder is dan wanneer het papier door de ster beschenen wordt!

„Een hoorend oor en een ziend oog heeft Jahwe gemaakt" (Spreuken).

„De onbekende soldaat."

In de „Nieuwe Rott. Crt" schrijft dhr J. A. L. M.

Loeff: De laatste gebeurtenissen bij de marine in Indië hebben vele pennen in beweging gebracht en het aanzijn gegeven aan vele ingezonden stukken. Het nut van die bijdragen kan niet worden ontkend, voorzoover zij opgekropte gemoederen ontlasten; bij mij is echter gerezen de vraag, welk grooter nut die stukken kunnen hebben, voorzoover de schrijvers hun heftige gemoedsbeweging plotseling hebben laten vervlakken, zoodra zij de slotwoorden hebben neergeschreven en behoorden te onderteekenen? Waartoe al die met initialen of noms de guerre gesignaleerde ontboezemingen? Het is toch voorbarig onbekende soldaat te willen zijn, voordat men gesneuveld is.

voordat men gesneuveld is. Leuke opmerking. Wien het mausoleum past, ga er in, tenminste qua onbekende soldaat. Overigens leve hij lang, maar dan wat beter.

Prof. Grosheide over Prof. Visscher.

We maakten melding van het doordraverige, en dwaasbeschuldigende artikel, dat Prof. Visscher den Gereformeerden Kerken naar het hoofd wierp. Prof. Grosheide, daarover terecht verontwaardigd, schreef in „N.-H. Kerkblad":

Als Prof. Visscher voortgaat zóó over onze Kerken te oordeelen, als hij nu heeft gedaan, dan zal hij het Gereformeerde antirevolutionairen toch wel heel moeilijk maken om er toe mee te werken zijn naam op de candidatenlijst te brengen, want dan weten we, dat wij niet veel goeds van hem hebben te wachten.

Dit heeft de aandacht getroffen van den Wekkerredacteur, Docent Van der Schuit. Geen wonder, want op denzelfden dag waarop Prof. Grosheide dit protest schreef, kwam het stukje van Prof. Visscher in „De Wekker" te staan, met volle instemming, met een mooien titel er bij: Levensholheid. De redacteur, bestuurslid van den ruimen Calvinistenbond, en die ook al eens een meditatie heeft geschreven in „De Standaard", liet zoo eens zien, wat hij eigenlijk dacht over de overgroote meerderheid van wie deze meditatie thuisgezonden kregen.

Thans, een week later, schrijft „De Wekker"-redacteur:

Ik heb vroeger altijd gemeend: men w£is anti-revolutionair, of men was het niet. Kerk en politiek, staat en kerk hebben elk eigen terrein. Ik kan dus van gansch andere kerkelijke beginselen uitgaan, en toch in de politiek saamgaan.

Hieraan begin ik thans te twijfelen.

Prof. H. Visscher heeft scherp geschreven over al die noviteiten, die thans in de Gereformeerde Kerken om den voorrang strijden. Oorzaak daarvan was de levensholheid, zoo schreef Dr Visscher, die in deze Kerken overheerschend dreigt te worden.

Prof. Grosheide beantwoordt nu Prof. Visscher in het „Noord-Hollandsch Kerkblad".

Deze Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, en lid der Gereformeerde Kerken, is het natuurlijk met Prof.

Visscher niet eens. Dat is zijn recht.

Maar dat hij de politiek er in haalt acht ik een groote fout.

En zoo dit geen fout is dan moeten de Hervormde en Chr. Geref. anti-Revolutionairen hieruit de consequentie trekken.

Ook dit nog:

Deze dingen, die voor mij van groote beteekenis zijn.

hoop ik te overwegen. De tijd kan aanstaande zijn, dat wij ons hebben te herzien.

Men trekke gerust de consequentie.

Ik herzeg: de consequentie. Dat is een mooi oord voor een mooie zaak.

Als men dan beginnen wil, consequent te zijn, dan edenke men, dat bezwaren, als door Prof. G. tegen rof. V. ingebracht zijn, wel op politieke verhoudingen nvloed hebben, maar er niet aan onleend zijn.

Neen, zal men zeggen: dat is het juist; ze zijn aan het erkelijk leven ontleend. Dat is, zoo vervolgt men (zie boven) het „goede recht" van Prof. Grosheide; de ekende redeneering, die men honderd keer lezen kan. emand is ergens lid van, is ergens voor, verdedigt dat, n dan zeggen ze: ja, dat is zijn goede recht, maar

Nu heeft iemand, die iets voorstaat, alleen dèn recht, goed recht, het te verdedigen, als de zaak, die hij voortaat, goed is, en de argumenten, die hij gebruikt, het ook zijn.

Wie iets voorstaat, dat niet goed is, heeft heelemaal geen goed recht, het te verdedigen. De verdediging is een onrecht, dat bij het eerste komt als tweede.

Het recht ligt vast in Gods wet.

Als nu Prof. V. over duizenden en nog eens duizenden menschen, van wie hij een heel bitter beetje weet, zoo oordeelt, dat Prof. G. dat in strijd acht met de wet van God, dan staat die wet boven alle kerkelijk en politieke leven. Als men iemand treft, die het met de waarheid ën den ernst niet nauw neemt in een bepaald ge-V a 1 (hier: het openbaar beoordeelen van duizenden, die hij representeert, en dat in een punt, dat juist het diepste van hun leven raakt), en daarbij blijft, dan is het een dood-nuchtere vraag, of die iemand hen wel vertegenwoordigen kan, of hij toont, de dingen zoo onbevooroordeeld te zien, dat hij voor ons op den uitkijk-post mag gaan staan.

Dat heeft met kerkelijkheid, laat staan: kerkisme, niets te maken.

Het is alleen een plaatsen van de wet Gods boven è 11 e kringen van het leven.

Maar dit voortborduren op ons eigen stramien, dit beweren: we zijn er eenmaal als eigen groepje, en nu willen we ook overal critiekloos aanvaard worden, dèt is het ver-knippen van ons leven, waarover ik hier al eerder schreef.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's