GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het methodisme,

Ds V. Popta schrijft in „Ons Kerkblad" (Rotterdam-Zuid) over het methodisme:

Vergeleken met het Herrnhuttisme, blijkt dit Methodisme dus weer heel anders te zijn ingesteld.

Het legt nadruk op hartstochtelijke toespraken, op 3en ontzettende schildering van dood en hel en op aangrijpend, zielroerend gezang.

Daardoor moet een levendig gevoel van schuld tegenover God plotseling ontstaan en de ziel in heftige bewegingen komen.

Daartegenover moet dan ineens het aanbod des heils geplJiatst worden.

Zoo ontstaat eene ontzaglijke tegenstelling.

De wil van den bewogen zondaar moet er zoo op gericht worden, dat aanbod van heil, de belofte van vergeving Gods aan zondaren te aanvaarden.

Zoo moet dan ineens de zielebeweging, in schuldgevoel, voorbij gaan en komt de rust der zekerheid-Dadelijk wordt het lied der zekerheid gezongen.

En dan wordt van stond aan zoo iemand er toe gebracht, om mee uit te gcian, om datzelfde toe te passen bij anderen.

In die sfeer blijft de wil opgewonden, om het aanbod des heils vast te houden. Waaraan zoude men toch twijfelen? Het is toch gezegd, dat de zonden vergeven zijn?

Zeker kan hiervan niet gezegd worden, dat het o n m o g e 1 ij k is, dat iemand plotseling tot levendig schuldgevoel komt en ook dadelijk het licht ziet doorbreken en onmiddellijk zeker is van zijn heil in Christus. Metterdaad zijn er onwraakbare voorbeelden in de geschiedenis, dat het zoo is gegaan en dat dan later in actief en ijverig werken aan de bekeering van anderen, die zekerheid ook bleet, althans niet aan al te hevige schuddingen ten prooi werd, al zullen wel schier nergens innerlijke moeilijkheden geheel uit gebleven zijn.

Wel moet hierbij iets anders opgemerkt worden, dat er n.I., als dit zoo tot methode gemaakt wordt, een groot gevaar is.

Het is zoo heel moeilijk niet, bij' een hartstochtelijke schildering van dood en hel, vooral bij aanhoudend, zielroerend gezang, en dan in een atmosfeer, waarin de bewogenheid reeds heerscht, levendige ontroering te wekken bij sommigen, wier aard hen daarvoor geschikt maakt.

En als nu daar, bij deze menschen, zeer suggestief persoonlijk het aanbod van heil, de verzekering van vergeving gebracht wordt, dan is het gevaar in het geheel niet denkbeeldig, dat, los van diepere innerlijke beleving, de wil erop gericht wordt, dat woord maar als voor hen geldend te aanvaarden.

't Wordt daar niet een zich bewust zijn van de in Christus verzoende verhouding tot God, doch een met een fel geprikkelden wil vast grijpen, uitwendig, aan een hun voorgehouden woord.

Daar komt een oppervlakkige toeëigening zonder waarachtig dieper geloofsleven. Dat is een toestand, waarin in het eind de redding niet blijkt verkregen te zijn.

Dat gevaar is er, waar dergelijke methodes gevolgd worden.

Wie wel eens menschen uit die kringen heeft hoeren spreken, zal den indruk gekregen hebben, dat het soms meer is een zich zeker houden uitwendig van zekere woorden, dan waarlijk zekerheid des geloofs.

Afgedacht echter van dit dreigend gevaar, moet nog iets opgemerkt worden.

Waar die methoden gevolgd worden, wordt het geloofsleven wel erg beperkt genomen. 't Wordt niet gezien als een leven met alle gaven en krachten van den mensch in de eenheid met Christus, in het volle leven met al zijn relaties en in verband met God. 't Gaat voor hen op voornamelijk

in zielebewogenheid in een wilsactie. en in verband daarmee,

Het bewustzijn wordt onderdinikt ten bate van den wil en de harmonie van alle vermogens en krachten ontbreekt.

Ook dit Methodisme is in onzen tijd, welke te druk is, om diep te leven on met het volle menschenleven in het geloof zich tegenover God te zien in Christus, weer bezig zijn tienduizenden te verstaan.

Een rustige beleving van het heele Woord Gods voor het volle menschenleven in Christus in de verhouding tot God wordt allengs meer ongewenscht geacht.

Alles moet op bewogenheid gericht zijn.

Men wdl niet met alle vermogens en krachten rustig staan om in het volle leven God in Christus te dienen en daarin te genieten, doch liever met een enkele zielsfunctie zich aan een bepaald soort belofte vastgrijpen.

Tot groote schade van het leven.

Tot groot nadeel ook van de waarachtige zekerheid des geloofs.

Inderdaad, hier wordt niet „de mensch" veranderd; men heeft een verkeerde opvatting omtrent den „dienst van God", en dus ook van „het geloof' en de „bekeering".

KranteB-comitmiiie.

Dr H. Kaajani schrijft in „Utrechtsche Kerkbode", sprekende over de besluiten der Generale Synode:

De kranken-communie werd gewezen van de hand. Calvijn, hoewel voorstander (zij het onder zeer beperkende voorwaarden), heeft ze in Geneve nimmer ingevoerd, daar hij turbae (moeiten) voorzag en hij den schijn wilde vermijden, dat hij aan 't uitwendige teeken een soort magische kracht toekende. Ook in onze landen is de kranken-communie nooit ingevoerd. Voetius vertelt, dat hij zich slechts één geval van zulk een kranken-communie in zijn dagen en in zijn kerk herinneren kan, maar (zoo zegt hij) van een buitengewoon geval make men geen lex (wet) of een .consuetudo ordinaria ('n gewoon gebruik). Onze Vaderen vreesden, dat de kranken-communie ten slotte .zou uitloopen op een communio privata of solitaria, een avondmaal-houden tusschen den predikant en den kranke alleen. Men zegge tot den zieke: crede et manducasti, geloof en gij hebt gegeten. De kranke herinnere. zich den zegen, door hem bij de laatste viering van den bondsdisch genoten. Aan wie moet trouwens de kranken-communie worden bediend? Aan stervenden? Of aan 38-jarige kranken? Hier kan subjectieve willekeur een groote rol spelen. En 't gevaar voor superstitie is ook in onzen tijd niet denkbeeldig.

Tot zoover het citaat.

Uit plaatsing ervan in deze i-ubriek leide men niet , af, dat ik het eens ben met de afwijzing der krankencommunie, of met de argumenten, die hier vóór deze afwijzing worden gereleveerd.

Ik wil alleen maar aan de zieken (en gezonden), die zich met de zaak bezighouden, doen zien, op welke gronden hun verlangen (zoover het bestaat) is onbevredigd gebleven. Ook al zouden zij de beslissing niet kunnen toejuichen, ze moeten trachten te verstaan, op welke gronden ze rust, en bedenken, dat vele zieken geen kranken-communie verklaren te willen. Dat laatste is inderdaad een feit.

Overigens troosten zij zich met de zekerheid, dat de kerk wel zegt: crede et manducasti, en feitelijk ook wel zegt: crede et audivisti (geloof, en gij hebt gehoord), doch dat ze niettemin de zieken telkens bezoekt, om hun het Woord te brengen, instêe van hen te herinneren aan den zegen, genoten onder de laatste preek. Want de kerk bedenkt hierbij, dat het geloof versterkt wordt door het gepredikte Woord. Overigens gelooft de kerk dat ook van het sacrament. Daarom lijkt mij dat voorvaderlijk latijn tenslotte minder indrukwekkend, dan het er uit ziet. Want het „eten" is nu eenmaal tot geloofssterking bedoeld; tot den zieke te zeggen: „crede et manducasti" beteekent dus, als 't ernst is: geloof en' gij hebt uw geloof voelen sterken. Maar het geloof sterkt nu eenmaal zich niet zelf, zonder middelen.

Ik ben nog niet klaar met dat besluit.

En nog minder met sommige er voor aangevoerde gronden.

Maar dat er heel veel moeilijkheden zijn, geef ik toe.

„Eenige Gezangen".

Sprekend over de bekende beslissing der Generale Synode schrijft Ds Renting in „Geld. Kerkbode":

Van invoering van Gezangen is geen sprake.

We hebben ze al lang gehad.

Het eenige wat nu geschiedt is dit, dat er aan de reeds lang zonder conscientie-bezwaar gebruikte liederen enkele andere worden toegevoegd.

Aan de vrijheid van de Kerken, niet aan de Dienaren des Woords, maar van de Kerken, in hare ambtsdragers vertegenwoordigd, wordt het nu overgelaten, van deze toegevoegde liederen een psissend gebruik te maken.

De strijd om de „Gezangen" is ook in den laatsten tijd sterk vertroebeld.

De oppositie richtte zich, althans bij velen, tegen den Gezangbundel, zooals deze in de Ned. Herv. Kerk wordt gebruikt.

De argumenten tegen uitbreiding werden dan ook niet zelden aan de historie van den strijd tegen dezen bundel ontleend.

Maar het ging er niet om, om liederen in te voeren, tegen welker inhoud en strekking geldende bezwaren konden worden ingebracht.

Volstrekt niet.

Er wordt voor gezorgd, dat niets wordt opgenomen, dat in strijd of tegenspraak is met Schrift en Belijdenis.

Men k£in dus volkomen gerust zijn.

Van afbuiging van den Schriftuurlijken weg is geen sprake.

Wat nu bereikt is, is dit, dat de liederen, die ongehinderd door den prediker van het Evangelie op den kansel mochten worden uitgesproken en die door de Gemeente vaak met stichting werden aangehoord, thans ook door de hoorders van het Evangelie mogen worden gezongen.

Het is zoo eenvoudig mogelijk.

Ds Broekstra schrijft er over in „Leidsche Kerkbode":

Ik ben er dan ook van overtuigd, dat deze beslissing geen scheuring in onze Kerken zal teweeg brengen. Daarvoor is ons volk tenslotte te gereformeerd en te nuchter, dat om zulk een oorzaak er velen zouden zijn, die hun Kerk zouden verlaten. Natuurlijk, en dit is ook duidelijk genoeg uitgesproken in het mooie debat, dat op de Synode gehouden is, zal met de invoering de noodige vvijsheid moeten worden betracht. Niet alle gemeenten zullen dadelijk rijp zijn om van den uitgebreiden bundel gebruik te maken.

Zeer juist lijkt mij de redeneering van Prof. Hepp, als hij, ter Synode zei: als er in eeji gemeente nog 20. pCt. tegen deze invoering is, dan zou ik van de vrijheid nog geen gebruik maken, maar eerst dat deel onderwijzen in dit stuk. Me dunkt, hier is de juiste weg aangewezen. En dan twijfel ik niet, of binnen niet al te langen tijd zullen in de meeste Kerken in onzen Nieuw-Testamentischen tijd ook liederen worden gezongen, die aan dien tijd beantwoorden. Waarlijk, er behoeft geen vrees te zijn, dat de psalmen zullen worden verdrongen. Ook in dit opzicht zullen onze Kerken geen vrijwillige armoede willen lijden.

Ik schrijf dezen keer de Reformatie-copie ver van huis en heb slechts enkele bladen nagezonden gekregen. Laat ik dus gewichtige uitlatingen onvermeld, het worde niet kwalijk genomen.

De droom van HTS. Goidon-in waket.

„Kerk en Wereld" vertelt, naar Selma Lagerlöf, van Mrs. Gordon, die bij Jeruzalem woonde en eens niet slapen kon. Toen ging ze maar naar buiten. En „beleefde" daar iets.

En toen opeens hoorde ze een geweldig bruisende stem, die uit een heel oude en gebrekkige keel scheen te komen, en die deze woorden sprak: „Voorwaar, ik kan fier mijn schedel uit het stof heffen! Niemand is mijns gelijke in macht en eer en heiligheid". Het was de stem van de heilige rots, waar eens de tempel van Salomo stond en waar nu de moskee van Omar zich tegen den groenen nachthemel afteekende.

Maar nauwelijks waren de woorden uitgesproken, of een sterke slag klonk uit de reusachtige klok van de kerk op het heilige graf. 't Was maar één enkele slag, maar die klonk fier en kloek als een tegenspraak. En toen de eerste stem, die van de Mohammedaansche moskee kwam, ging roemen op zijn grootsch verleden, bleef de Christelijke grafkerk niet achter. Ze betwistten elkaar den voorrang, de superioriteit vooral. Soms verhieven zich de stemmen tot iets wat wel een zang geleek, dan weer was 't antwoord kort en hoonend, een toornige uitval.

Mrs. Gordon luisterde met de meest gespannen aandacht, maar hoe meer ze hoorde van den twist der beide heiligdommen, hoe moedeloozer ze werd, bij 't denken aan haar eigen roeping. „Ach, God", dacht ze, „waarom hebt Gij mij geboden het gebod van eendracht te verkondigen? Strijd en twist is 't eenige, wat bestaan heeft van de schepping der wereld af". Maar de twist werd al heviger.

Maar de twist werd al heviger. „Ik ben vol herinneringen en heilige plaatsen!"

riep de grafkerk tenslotte uit met luider stem. „Ik kan binnen mijn muren den olijf aanwijzen, waarin Abraham den ram verward vond, ik kan de kapel aanwijzen, waar Adams schedel begraven werd. Ik kan Golgotha aanwijzen en het graf en den steen, waarop de engel zat, toen de vrouwen kwamen om den doode te beweenen. Binnen mijn muren is de plaats, waar keizerin Helena zat, om de arbeiders aan te moedigen, en de plaats, waar 't kruis gevonden werd. Ik bezit den pilaar, waar de Gekruiste zat, toen hij met doornen werd gekroond, en den balsemsteen, en Melchizedeks graf. Ik bezit het zwaard van Godfried van Bouillon. Ik word nog altijd vereerd door Abyssinlërs, door Armeniërs en Jacobieten, door Grieken en Romeinen. Ik ben met pelgrims bezaaid... De oude rots viel in: „Wat meent ge wel, bergtopgraf, wier ligging niemand kent? Wilt ge u meten in beteekenis met de eeuwige rots? Is 't soms niet op mij, dat men Jehova's heiligen, onuitsprekelijken naam geschreven vindt, dien niemand dan Jezus heeft kunnen ontcijferen? Is 't niet in mijn tempelhof, dat Mohammed op den jongsten dag zal neerdalen? " Toen de strijd tusschen de beide kerken op deze wijze in heftigheid toenam, stond Mrs. Gordon op. Zij vergat, dat haar stem geen kracht had zich te doen hooren, tegelijk met die twee machtige stemmen.

„Wee u, wee u!" riep ze uit. „Wat zijt gij voor heiligdommen? Ge twist en strijdt, en door uw twisten is de wereld vol strijd en haat en vervolging. Maar Gods laatste gebod is eendracht. Hoort ge het? Gods laatste gebod, dat ik heb ontvangen, is Eendracht! ! "

Toen deze woorden uitgesproken waren, zwegen 't heilige graf en de heilige rots. En alle kruisen en halve manen, die zich boven de koepelgebouwen in de heilige stad verhieven, begonnen te glanzen in een goudachtig licht. De zon kwam op over den olijfberg, en alle stemmen van den nacht moesten verstommen.

Tot zooverre het verhaal.

Alle stemmen van den nacht moesten verstommen, fantaseert Selma Lagerlöf.

Intusschen zoog een spin een mugje uit. En ging in Jeruzalem iemand laat naar bed, omdat hij had gestudeerd over de wet, die onderscheid stelt tusschen gehoorzame en ongehoorzame menschen. Die wet en die menschen zijn altijd nog wat onhandelbaarder dan die makkelijke graven en rotsen van mevrouw Gordon. Maar ook handelbaarder — als ze goed vrillen.

Overigens schieten we met zulke verhaaltjes niet veel op. Hoogstens krijgen we er een nieuw oorlogje van: den twist der Irenischen tegen de niet-irenischen.

Twee klippen.

De heer A. Janse schreef in „Geref. Jongelingsblad":

De mystische chaos, waarin de Christenen vaak leven en waarin zij dan gedurig zeggen tegenover alle positief Christel ij k getuigenis, zoowel tegen vloek als zegen: „het moet gegeven worden" legt een deksel op het aangezicht, zoodat Gods Woord niet wordt verstaan. De leugenaar van den beginne doet hier wel zeer vroom... tegen de Schrift in. Onze Jeugdorganisatie spreke tot onze jonge menschen van den ganschen weg des verbonds en van de geschiedenis des verbonds naar de Schriften. En de kerk mag wel haar gebed vermenigvuldigen, dat de Heere Zijn verbond gedenke... en vele verbondbrekers geve de besnijdenis des harten, die zij noodig hebben... en degenen, die Zijn Verbond houden sterking des geloofs en... de wapenrusting des geloofs (in dezen verwarden tijd dubbel noodig). De naturalistische geloofsopvatting, dat het vanzelf terecht komt — en de mystische, dat „het" moet „gegeven" worden, zijn beide zeer gevaarlijk voor ons opkomend geslacht De eerste kweekt valsche gerustheid en de tweede vage onrust, die nergens een vaste orde ziet en die ten slotte ook als Kerk aan de „orde" van de gelijkschakeling met de fascistische Staatsvergoding ten prooi wordt, omdat zij Gods Verbondsorde niet hield door het geloof.

Een bemoediging voor de Grereformeerden in Indië.

„De Stroom" (Ds A. Trouw) schrijft over „Godsdientig Leven in Indië". Het vrijzinnige orgaan merkt o.m. op:

Dit gevaar van alle verband kwijt te raken geldt het minst voor Gereformeerden. Zij worden — dank zij hun voortreffelijke organisatie in Indië — reeds bij aankomst van de boot verwelkomd. Een twaalftal predikanten weet hen uitstekend bij de kerk te houden, zelfs in de afgelegenste hoeken worden ze bezocht. Het is merkwaardig hoe de menschen op afgelegen oorden hierop zijn gesteld.

Dat komt ervan, dat bij de Gereformeerden gelukkig nog een andere wijsheid in eere is, dan die, welke op regelmatige tijden een deftig gelaat vertoont in het protesteeren tegen „heilige huisjes".

Stofregen.

Ds Molenaar schrijft in „'s-Gravenh. Kerkbode" (Hervormd) :

Wat kunnen daarbij soms wat de menschen „kleine zonden" noemen de oorzaak worden van een diepen val, van een veraohtering in de genade, van een — als God het niet verhoedt — wegzinken in het eeuwig verderf, gelijk de oude dichter Revius treffend zeide:

„Stofregeu acht men niet, maer die der lang in treden Die dringt se tot de huyt en op de naeckte leden: De sonden, die men cleyn en licht te wesen acht. Die hebben menich om sijn saJicheyt gebracht."

Men lette bij de qualificatie „kleine zonden" op de (gelukkige en noodige) toevoeging: „wat de menschen zoo noemen". In dat kleine „zit het juist", want daarin komt het „groote", d.w.z. hetgeen ons typeert, uit.

Beauraing.

Men heeft wel gelezen over het „Belgische Lourdes". In „Geref. Kerkblad van Leeuwarden" lezen we erover:

D© dusgenaamde „verschijningen" hebben te Beauraing plaats gehad bij den ingang vain den tuin, een zusterschool in een boschje van hagedoorns, dat loopende langs het hek, dat den tuin van den publieken weg scheidt, aansluit bij een nabootsing van de grot van Lourdes, gelijk men die, zooals we een vorige maal reeds hebben opgemerkt, zoo veel aantreft in België. Aan de overzijde van den publieken weg buigt zich langs het hekwerk de spoorlijn om, over een viaduct, dat tegenover de plaats der „verschijningen" een poort voor doorweg openlaat. Hier hebben de dusgenaamde „verschijningen" paats gehaxi.

Toen den 29sten November 1.1. dat jongetje met zijn zus en twee andere meisjes des avonds om omstreeks half zeven hun jongere zusje van school ging halen, en de jongen aanbelde en zich omdraaide, riep hij ineens uit (gelijk het verhaal in het Vlaamsch luidt): „Ik zie een klaarte", „'tis een auto", zeggen de meisjes dan, doch zich omdraaiend moeten dan ook de meisjes het schijnsel hebben opgemerkt. „Het beeld in de grot beweegt zich", schijnt dan één te hebben geroepen, „'t Is een mensch. 't Is de Heilige Maagd".

Een ander verhaal is echter, dat de jongen „in de openplaats (dsins 1' espace) boven den spoorweg bemerkte „een vrouw geheel vrit", welke volgens hem de H. Maagd was.

Men ziet, hoe de legende aangroeit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's