GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Erotische.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Erotische.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Het is te begrijpen, dat van ons standpunt verschillende bezwaren geuit kunnen worden tegen de beschouwingen omtrent het sexueele leven der jeugdigen, zooals Spranger die geeft.

Met hem keeren wij ons tegen de meening, dat alle levens verschijnselen moeten teruggebracht worden tot en verklaard worden uit het sexueele. Voorzeker hebben Freud en de zijnen nieuw inzicht in het sexueele leven geopend. Maar een zoo eenzijdige beschouwing mag men niet als uitgangspunt nemen voor de verklaring der j)sychische verschijnselen. De' menschelijke persoonlijkheid wordt nooit uit een zijner functies verklaard; zij is een unitas multiplex. Stem drukt zich zelfs zeer krachtig uit: „Men moet deze pan-sexueele heksensabbath met alle kracht tegengaan. AUes is niet terug te voeren op sexualiteit." i)

In de tweede plaats stellen wij dat het sexueele geen gevolg is van de zonde, evenmin als het erotisch element bij den mensch. Prof. Dr W. Geesink zegt dienomtrent: De geslachtsdrift, waaronder wij verstaan iedere natuurlijke genegenheid (Rom. 1:31, 2 Tim. 3:3), sexus ad sexum, is door God ingeschapen en mitsdien in zichzelf rein en behoort tot de oorspronkehjke gerechtigheid, evenals het huwelijk zelf, want ook dit laatste is een ordinantie Gods vóór den val. God schiep den man en de vrouw en zei de: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde" (Genesis 1:27 en 28). 2) Men heeft wel opgemerkt, dat oj) de nieuwe aarde, wanneer deze bedeeling zal voorbij gegaan zijn, de sexualiteit te niet gedaan is. Immers dan nemen zij niet ten huwelijk en worden niet ten huwelijk uitgegeven, maar zijn als engelen Gods in den hemel (Matth. 22:30). En daaruit heeft men dan de gevolgtrekking gemaakt, dat het sexueele toch het mindere was. Ten onrechte echter. Hetgeen Jezus hier zegt staat in verband met het feit, dat in deze nieuwe bedeeling de volheid der menschheid is bereikt, ook wat het getal betreft. Daarom valt deze functie weg. 'Dan leeft de „geestelijke" mensch, mensch in den vollen zin des woords, naar lichaam en ziel. En dit wegvallen van het sexueele zal dan door den mensch niet als „onvolkomenheid" gevoeld worden, omdat in dezen volkomeai staat alle functies van lichaam en ziel tot het hoogst© doel en de verhevenste perfectie zijn gebracht."

Met deze beschouwing is de ascetische kloosteronthouding geoordeeld, evenals de zoogenaamde geestelijke huwelijken, waarbij het sexueel verkeer met wederzijdsch goedvinden buitengesloten wordt. Dit is in strijd met hetgeen God in den geslachtsdrift met het monogame huwelijk heeft gesteld. In de samenkomst van man en vrouw wordt een levenshoogte bereikt, en een diepte en een rijkdom ervaren, die alleen aan den mensch door God geschonken is. Nu is het echter de zonde, welke den geslachtsdrift zijn bevrediging doet zoeken op wegen, die in conflict komen met de zedewet des Heeren en de normen wil stellen in zich zelf of in allerlei uiterlijke omstandigheden der maatschappij enz. En hoever juist deze zonde doorwerkt, geven ons op ontstellende wijze de boeken te kennen van Ben Liadsey en nu onlangs van het echtpaar Wibaut, dat gelukkig in socialistische kringen zelf tegenspraak en' protest heeft uitgelokt. „Eerst met de zonde is de normale verhouding van lichaam en ziel verbroken, werd het somatische van dienend orgaan vaak wederstrevend, en werd de ^geslachtsdrift tot een libido impura, tot een tegen de ziel strijdenden lust." 3)

Een andere, meer moeilijke en ingewikkelde zaak is, of wij in de beschouwing van het sexueele en met name in wat wij in Genesis 2:24 lezen, zoovermogen gaan of zoo diep mogen indringen als Dr J. Water ink doet in zijn boek „De Opvoeding tot het huwelijk". Hij ziet n.l. deze functie in zijn werkeUjken vorm „abbildlich" van God. Om het belang van deze zaak geven wij zijn beschouwing woordelijk weer:

„Zou het niet Gods bedoeling zijn geweest, dat hier Zijn Beeld door den mensch werd beleefd, inzooverre er ook in God zelf een volkomen in hannonie uitgaan van de Personen tot elkander is, en tegelijkertijd, een „heerlijk-zijn" in het „Zelf" en in „den Ander"?

Deze vraag wordt door hem zonder eenige aarzeling bevestigend beantwoord. „De weze^nlijke zin van de sexueele functie is wel degelijk in God en van God „abbildlich". In God zijn de drie Personen in elkander en met elkander één. De Vader genetreert den Zoon van eeuwigheid en de Zoon is met den Vader één, en de Vader met den Zoon. Die twee zijn dus één in liefde, en toch blijven Zij elk Zichzelve. En van Hen gaat uit de Geest, Die zeUstandig is. Die een persoon is, en. Die toch steeds van den Vader en den Zoon is. In het Goddelij'k wezen is dus het mysterie van het volkomen eenzijn der drie Personen en toch volkomen Zichzelf zijn met een eigen arbeid, taak in de Goddeüjke economie, zoodat Zij volkomen Zichzelf blijven en toch volkomen in elkander opgaan. Welnu, dit kan abbildlich bij den mensch niet anders worden gevonden dan juist bij de sexueele functie (spatiëering van mij, Kn.), waarbij is een volkomen zich verliezen van defn) een in de(n) ander ee toch een volkomen zichzelf blijven en een bewaren van eigen persoonlijkheid, en zelfstandig blijven, ia eigen relatie."*)

De geachte auteur zal zelf toestemmen, dat men met vergelijkingen als deze, door hem gesteld, uiterst voorzichtig moet zijn en dat hier nog veel' te onderzoeken is omtrent het Beeld Gods en zijne „Abbildlichkeit" in den mensch. Men kan en mag en behoeft niet alles over te brengeoa. Dr Waterinb kan ook naar voren brengen, dat zijn gedachte niet nieuw is. Om van anderen te zwijgen, zou naar Dr A. K u y p e r kunnen heengewezen worden. Ech-

ter, deze gaat in zijn vergelijking niet zoover. Wij lezen bij hem, dat we niet moeten zeggen: oo is onze liefde onder de menschen, dus moet ook zóó de liefde Gods zijn, maar omgekeerd: de liefde in God is oorspronkelijk, en slechts een schijnsel hiervan is in ons". Ook dat wij niet zeggen moetan: ik ben een persoon, gij zijt een persoon en zoo nu is ook God persoonlijk", maar dat we oingekeerd hebben te belijden: e persoonlijkheid is oorspronkelijk in het eeuwige Wezen, en van deze persoonlijkheid, die Drieëenig bestaat, is, wat we persoon onder de menschen noemen, slechts een flauwe en gebrekkige afschaduwing." ^) Wij weten ook, dat Paulus in Efeze 3:14 en 15 zegt, dat hij zijn knieën buigt voor den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus^ uit wien alle vaderbetrekking in hemel en op aarde wordt genoemd, waaraan Dr Kuyper de gevolgtrekking verbindt, dat de vadernaam, dien wij op aarde dragen en bezigen niet oorspronkeHjk is, maar afgeleid is uit den Vademaam Gods. Niet uit ons wordt de Vadem aam op den hemel overgedragen, maar alle vaderschap op aarde wordt genoemd naar het Vaderschap van den hoogen God. Niet God heet Vader naar den aardschen vader, maar de aardsche persoon, die een kind teelt, heet „vader" naar God, " 1^) "Ook ons is bekend, dat de trias: vadermoeder-kind in hun eenheid wel eens wordt gesteld naast de verhouding van de Drieëenlieid: ader-Zoon-Heilige Geest. Het ééne Wezen des gezins, zoo heeft men opgemerkt, ontplooit zich in een drieheid van personen: ader, moeder en kind."') Echter, deze beelden verklaren niets van de drieëenheid Gods, omdat de personen elk iets anders zijn en eerst samengevoegd het voRe wezen van het gezin uitmaken. Hier ontbreekt de grond d e r V e r g e 1 ij k i n g.

Nu is deze constructie van Dr Waterink een afleiding. Nergens in de Schrift zelve vinden wij deze „Abbildlichkeit" gesteld als naar't schijnt in de klassiek© woorden, die we vinden in Efeze 5:31-32. Daarin schrijft Paulus, dat de idee van het huwelijk eerst recht verstaan kan worden in het huwelijk der geloovigen; gelijk omgekeerd het huwelijk een af­spiegeling is van de verhouding van Christus en Zijn Kerk. Hier is dus geen sprake van het leven in de D^rieëenheid Gods. Wel ïs de sexueele functie hier mede in geding (zie vers 31). Van Andel merkt hier schoon op: Nog een laatste licht werpt Paulus op de gemeenschap tusschen man en vrouw, zooals zij in het vleesch wordt uitgeoefend, geadeld door de liefde des mans, die in zijn vrouw zijn eigen lichaam ziet. Hij gaat nu van het huwelijk zelf uit De gemeenschap tusschen man en vrouw wordt hém iets, dat hoogere beteekenis heeft: ij is hem' afdruk, type van de gemeenschap tusschen Christus en de gem'eente. Het aardsche huwelijk is er om 'themelsche af te beelden; 'tis een zichtbare voorstelling van de groot© verborgenheid der vereeniging van Christus met de Zijnen. Maar zag het in Eden ingesteld huwelijk werkelijk zoover over zichzelf heen, dan dient het ook ten volle ten bewijs van wat de apostel zooeven van onze vereeniging met Christus gezegd heeft, n.l. dat wij voor Hem niets minder zijn dan wat Eva voor Adam was: et eigen vleesch, het eigen gebeente, leden zijns lichaams. Deze beschouwing zet aan de gemeenschap des geslachts een ernst, een wijding bij, die er in de schatting van het algemeen geenszins mede verbonden is." ^) Zoo staat deze tekst dus buiten het geding, door Dr J. Waterink opgewo^rpen.

Eén bezwaar ontmoeten wij nu echter, wanneer wij deze „Abbildlichkeit" van het huwelijk gaan toepassen op het leven in de heilige Drieëenheid, Allereerst reeds hierin, dat wij hier niet ©en tweeheid, maar een drieheid vinden. Dit toegegeven, zou men deze „Abbildlichkeit" kunnen vinden in de verhouding van den Vader en den Zoon. De „Abbildlichkeit" zou dan verder zijn: generatie — sexueele functie. Dr A. Kuyper teekent bij het een en ander aan, dat het vaderschap èn het zoonschap hoogst gebrekkig hier beneden is en onvolkomen. Het is een schijnsel, ©en flauwe schaduw van het Vaderschap, maar meer niet. „Maar bij deze eeuwige generatie des Zoons is dit alles geheel anders. Hier is geen moeder, maar de Vader het een en het alles."»)

Hier wringt ook verder iets. De verhouding van vader-moeder wordt hier toegepast op de verhouding van Vader-Zoon. Dit leidt dan tot een innerlijke tegenstrijdigheid. Dan zou het product van deze verhouding, het kind bij vader-moeder, hier moeten zijn: de Heihge Geest. DT J. Waterink zegt dan ook: „En van hen (n.L van den Vader ©n den Zoon) gaat de Geest uit ©nz." In logischen zin zou echter het product de Zoon moeten zijn, als wij dit woord namelijk in zijn beteekenis niet wiUen ontkrachten. En dit mag volstrekt niet, omdat juist Dr J. Waterink stelt, dat we in God het eigenlijke, het wezenlijke vinden. 'Bovendien rijst nog een ander bezwaar. De Schrift meldt ons, dat in den staat der heerlijkheid het Beeld Gods weer in volkomenheid zal aanschouwd worden. Op de Ujn van Dr J. Waterink voortgaande, zou dus in dien staat de sexueele functie in den mensch ook tot zijn hoogste volkomenheid moeten komen. Echter, Jezus Christus zegt zelf, dat in dezen staat niet meer ten huwelijk gegeven, noch ten huwelijk genomen wordt. Op grond van een en ander achten wij deze speculatie niet houdbaar.


1) W. Stern, „De Puberteitsleeftijd", pag. 12. Wolters, Groningen, Den Haag, 1928.

2) Dr W. Geesink, „Gereformeerde Ethiek" I, pag. 408. Kampen, 1931.

3) Idem, I pag. 408. Zie ook de artikelen „Sexualiteit, Sexueele Ethiek" in de „Christelijke Encyclopaedie", V, pag. 162 v.v. Kampen. Men leze ook bij Dr Geesink de definieering van het begrip: Christelijk-zedelijke norm met haar waarde-en doelbepaling, I pag. 187 v.v.

4) Dr J. Waterink, „De Opvoeding tot het huwelijk", pag. 118. Wageningen.

5) Dr A. Kuyper, „E. Voto" I p^. 163 v.v. Amsterdam, 1904.

6) Idem, I, pag. 183 v.v. ') Ds j^. J. Knap Czn., „De Heidelbergsche Catechismus",

pag. 79. Wolters, Groningen 1912. ') J. van Andel, „Paulus' brief aan de Efeziërs voor de gemeente bewerkt, pag. 152. Leiden, Donner. Men leze de toelichting op de geheele pericoop, vers 22-33, pag. 137—153. Zie ook Dr J. A. C. v. Leeuwen „Paulus' Zendbrieven aan Efeze, Colosse, Filémon en Thessolonika", pag. 124—130. Amsterdam.

1926. ») Dr A. Kuyper, „E. Voto", I, pag. 186 v.v. Amsterdam, 1904.

™) Idem, I, pag. 144.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Erotische.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's