GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nieuwe dink Eerkenordening (De Ifioor—Jansen).

Op verzoek deelen wij mede, dat er, zoodra de Acta der pas gehouden Synode van Middelburg gereed zijn, een nieuwe druk der Kerkenordening (De Moor—Jansen) zal verschijnen. Nu Dr de Moor door den dood uitviel, zal Ds Pol van Rijsoord als mede-redacteur naast Ds Jansen optreden, meer speciaal voor de verzorging van het gedeelte, dat op de zendingsorde betrekking heeft.

Benoemingen in Kampen.

Dr C. Bouma schreef onlangs over het feit, dat twee benoemingen gedaan waren voor Kampen, die Kampens veelzijdigheid in het licht stelden: immers, de benoeimden zouden straks beiden optreden als gepromoveerden buiten de theologische faculteit.

Dr Bouma bedoelde met zijn artikeltje Kampens lof te zingen. Het staat niet aan maji, te beoordeelen, of die lof verdiend was, of niet. Ik constateer het feit slechts.

Nu maakt het orgaan, dat Dr J. G. (Jeelkerken tot eind-redacteur heeft, evenwel van dit artikel gebruik! op ©en manier, die mij ongeoorloofd dunkt. Aan één bepaald woordje uit Dl-Bouma's artikel wordt een geheel ander artikel opgehangen, dat zékea' niét den kant van Dr Bouma's betoog uitgaat, terwijl het toch wordt aangediend als parallel ermee loopend: „ik zeg het zoo, Dr Bouma zegt het „ook" al zoo".

Wij zouden er over zwij'gen, indien weekblad niet twee dingen had gedaan. bedoeld

a) De schrijver laat zijn artikel uitloopen op een heel zin-e, en buitengewoon onaangename, zeer misplaatste onvriendelijkheid tegen een bepaald persoon, dien hij reeds eerder te lijf ging op hetzelfde terrein. Die persoon is niet benoemd; nu fantaseert de schrijver, dat de niet-benoemde had willen benoeimdi worden, en zegt dan: hij was theoloog, de benoemde is „jurist": kijk nu toch eens aan.

b) Is reeds dit een manier van optreden, die slechts bladen van minder allooi zich zullen veroorloven in den regel, bovendien maakt nog deze zelfde auteur zich gelijk aan een anderen schrijlver in zijn blad, door ten aanzien van den atiderenl benoemde weer eens op te halen, dat hiji niet gepromoveerd is aan de hoogeschool, die volgeris hem het eerst daartoe zou aangewezen zijn. De man in kwestie heeft zelf al eens geschreven, dat hij over deze zaak niet publiek kon handelen; en o.i. heeft hij getoond, dat daarmee diain in zij'n geval de onderstelling gewettigd was, dat dan de reden, wel een andere, dan een z.g. beginselkwestie zou zijn. In elk geval: als iemand publiek zegt: over deze zaak kan ik niet in het openbaar schrijven, dan wachten behoorlijke bladen zich wèl en voor, dan later nog eens weer in twee artikelen op deze zaak terug te komen; vooral als het iemand geldt, van wien men voorts, deftig doende, afl en toe verzekert, dat men hem maar niet bespreken zal.

Welnu, hier sta dan alleen maar een tweevoudige opmerking:

a) De door dit orgaan gegeven qualificaties van de twee benoemden als „jurist" en „filosoof zij'n ten ©enenmale tendentieus. Men moet, om dat te beweren, heel het verleden, heel den studiegang, heel den samenhang der faculteiten, heel de specialiseering van ©en promotiestudie buiten beschouwing laten. En niets weten van de mogelijkheden, die zich binnen een bepaalde faculteit kunnen voordoen, wat de promotie betreft. De naaim van ©en faculteit is maar een „naam"; men kan b.v. in een faculteit promoveeren, die den promovendus gelegenheid biedt, een bepaalde richting uit te gaan, welke hem op een terrein brengt, dat ook door een andere faculteit bestreken wordt.

b) Wat dan ook onlangs door de Synode der Gereformeerde Kerken geschied is, is op gereformeerd erf wel eerder geschied.

We noemen Dr A A. van Schelven en Dr J. Waterink. Eerstgenoemde is gepromoveerd in de theologische faculteit, maar doceert in die der „letteren". De tweede is gepromoveerd in de theologische, doceert in die der „1 e t-teren", en is thans directeur van een instituut, waaraan medici zijn verbonden. Beiden deden, zoover ik weet, geen enkel examen in de faculteit, waarin zij thans doceeren, of dirigeeren; terwijl de twee, die thans door het orgaan van Dr J. Ö. Geelkerken worden betiteld als „jurist" en „filosoof' het wèl deden. Wie durft beweren, dat de benoeming van de beide laatstgenoemden indertijd slof tot zulke kommentaren gegeven heeft? Niemand: want ieder was toen zoo verstandig, te rekenen, met wat academisch is, en met de door beiden gegeven publicaties.

Maar laat men dan, indien men al op de boven aangeduide manier de wetten van persfatsoen overtreden wil, toch in elk geval zich hoeden voor het meten met twee maten. Dat gebeurt hier zeer zeker; evenals het geschiedt ten aanzien van dat promoveeren aan een andere universiteit: ook dat is geschied door anderen, die door vriendschap, soms ook door familierelaties, aan de bovenbedoelde Nederlaudsche gereformeerde hooge^ school verbonden waren. Ook töèn dacht geen mensch eraan, daaraan kommentaren te verbinden.

Maar we gaan er niet op vooruit: bladen, die niet kunnen schrijven over kwesties, die hen rechtstreeks aangaan, „moeten" zich wereldsch gesproken, dan wel vergenoegen met zulke „onderwerpen”.

K. S.

Van de Generale Synode. (V, Slot).

Een der fijnste puntjes was voorts nog die der toenaderingspogingen tusschen gereformeerden. In casu werd thans meer speciaal ged^acht aan de verhouding tusschen de Gereformeerde Kerken en de Chr. Geref. Kerk.

Het verheugt ons, te zien, hoe ook in deze aangelegenheid weer een besluit gevallen, een rapport ook ingediend is, en met blijdschap aanvaard, in welke beide geheel en al tot uiting komt, wat dooi" ons blad ook herhaaldelijk als de juiste ziensen werk-wïjze is aangeprezen. Ons blad heeft trouwens ook om andere redenen over de Middelburgep synode zich slechts kunnen verblijden; ni.i. is het een der gelukkigste sj^noden van den laatsten tijd.

Wat de kwestie der toenadering tot de Chr. Gereformeerde Kerk betreft, is besloten, de zaak niet officieus, maar officieel te doen beginnen. Het zelfde dus, als wat wij hoopten. En zeer terecht is erop gewezen, dat men niet vragen moet naar een „g e e s t e 1 ij k e b a s i s", als w e r k-basis, omdat zulke „geestelijke bases" geen gronden zijlti, waarop gereformeerden bouwen. Dat laten ze aan de ethischen over. Ze vragen, zijn ze althans zichzelf op een ©ogenblik, ook niet, wat men bereiken kan, of hoe het in de practijik nu wel worden moet, om dan voorts daarop te granden, wat gedaan dient te worden. Want ze weten, dat geen enkel objectief gebod van Gods uitgedrukten wil zich baseert op wat practiseh' gegeven of bereikbaar is.

Het is met de dogmatiek precies zoo als met de ethiek: wat God spreekt, is voor het vleesch ergernis en dwaasheid, en moet als zoodanig aanvaard worden, wijl H ijl het spreekt; eerst daarna ziet men, achteraf, dat het voor loet geloovig aannemen van wat God zegt wijS'heid en kracht Gods geworden is.

Voor het dogmatisch denken (de credenda) hebben wij dit zoo langzamerhand al leeren inzien en vasthouden.

Maar voor het terrein van wat gedaan moet worden (de ethiek^ de agenda), draaiden wij nog M te v; eel rond op de ondiepe zee der „tactische besluiten". We deflen dan net, alsof Gods ééne spreken zich in twee spreek-inliouden, in twee spreek-methoden liet onderscheiden. In den éénen spreek-inhoud, en de overeenkomstige spreekmethode, zou God zich dan altijd onthouden: van „aansluiting" aan het gegeven e, en het zich daaraan hechtende inzicht van ons", menschen-van-de-„horizontale"-vlakte: daar hebt ge dan de dogmatiek. Maar op het andere terrein, dat van de „ethiek", van de agenda tegenover dè„cfedenda", zou dan' God een spreek-ihhoud schenken, die wel degelijk klopte op natuurlijk inzicht, en een methode volgen, welke zich waarlijk liet „instellen" op wat wij' aan „inzichten" hadden uit overwegingen van de practijik, van hetgeen in onze „horizontale" vlakken bereikbaar was, zonder dat wij gehouden zouden zijn, in elk oogenblik over die practijik heen te treden, alleen maar met het „Woord" van den sprekenden (hier dan : bevel-sprekenden) God, welk Woord altijd dwaasheid is en ergernis voor den' man, die alleen ziet, in die eene kwestie, op wat voor oogen is, in die ééne seconde. '

Deze houding bracht ons steeds weer in de moeite en in de innerlijk© tegenstrijdigheid. Dogmatisch roeiden we tegen den stroom op, en vonden dat noodig, om „trouw" te zijn. Maar ethisch, d.w.z. op het terrein van doe n-e n-1 ate n, lieten we den stroom toe, ons mee te voeren. De Chr. Geref. Sjmode had het over een „geestelijke basis", en besliste dan, wat al of niet „vandaag" geboden was, ja dan neen. En och, wij zelf deden vaak niet anders. We rekenden ook. en keken ook de practijk eens aa; n, en zeid, en: het geeft niets, er komt niets van, soms ook: we zijn er niet rijp voor. En lieten dan daarvan onze getuigenissen omtrent wat gebeuren moest, afhangen. In dènk-zaken heerschte het geloof s-standpunt: ingaan tegen wat voor oogen is, en uitgaan van het geopenbaarde belofte-woord, dat wat voor oogen is, van achteren zal blijken getuigenis te geven aan de waarheid Gods, als men maar begint met geloof. Maar in d ö e-zaken deden wij het heel anders: meegaan met wat voor oogen is, en niet-rekenen met het geopenbaarde belofte-woord, dat wat voor oogen is, achteraf zal blijken getuigenis te geven aan de waarheid van (den bevelenden) God, als men maar begint met geloof aan het geopenbaarde (gebods)Woord. Wat wij in d è n k-zaken „trouw" noemden, dat neette bij ons in d ö e-zaken vaak „gebrek aan t a c-' tiek".

Niemand kan meer narekenen, hoe ver deze „diplomatie" ons van huis gebracht heeft. Ter voorkoming van misverstand zeg ik erbij; dat zulk een diplomatie nog sterker in de Chr. Geref. Kerk van tegenwoordig aan het woord geweest is, en dat de groep, die zich hoofdzakelijk om Ds Kersten schaart, met aanverwante geesten, er nog oneindig veel meer last van heeft.

Daarom ben ik blij, dat inzake de eenheid der Gereformeerden en der Chr. Gereformeerden nu eens niet gevraagd is: zou het practisch gaan ? Eenvoudig Gods Woord laten spreken, dat is a 1-tijd tactisch. Dat maakt geesten openbaar. Dat

dwingt. Dat snijdt. Dat is tweesnijidend-zwaardhanteering. Sommigen zijn al voo verdiplomatiekt, dat ze, waar liet tweesnijdende zwaard van Gods geopenbaarde WAARHEID snijdt, de snede wijten aan een mensch, of ze snedigheid noemen, en daarmee meteen afdoen. Terwijl 't eenvoudig een openzetten van een stukje levensbodem voor de nuchtere stralen van de zon der waarheid Gods wasi, meer niet. Maar tegenover zulken is steeds weer te betoogen: doe eenvoudig, wat er staat, en laat spreken, wat er staat. Dat is de tactiek-des-G«estes, en dat snijdt, tweesnijdend, ©er gij het weet; dat „snijdt", „dat gij zelf niet weet, hoe".

Hiermee geef ik tegelijk antwoord aan één onzer zeer belangstellende en in onzen kerkelijken kring vooraanstaande lezers. Onlangs schreef deze mij een brief over deze zaak. Tegen wat ik uit principieel oogpunt had opgemerkt over de noodzaak tot wegneming der onzinnige scheuring tusschen Gereformeerd en Chr. Gereformeerd, had hij geen enkel bezwaar. Alleen maar: de praictijk, de practijk. Hoe zou het moeten met iemand, die een paar jaar geleden was overgegaan, onder veel al lang begraven redevoeringen, en zonder eenig wezenlijk „succes" (laat staan: „zegen") van de Geref. naar de Chr. Geref. Kerk? Moest die nu zoo maar terugkeeren? Zou hij dat willen, waar hij zijn overgang wilde doen zien als directe gevolggeving aan een directe allerbizonderste openbaring van God (evenals lang daarvoor, de samensmelting tusschen A en B)? Of: zouden de menschen in de woonplaats van den correspondent, welke menschen nu, als er in de Geref. Kerk iets niet naar hun zin ging, baloorig naar den Chr. .Geref. genade-winkel (ik kan het ook netjes zeggen: Heilsanstalt) trokken, en daar zich plaatsten onder „het ambt", nu zoo maar weer terug moeten? En zoo meer. Anderen vragen reeds, hoe het moet met degenen, die onderwijs geven aan het Apeldoornsche opleidings-instituut.

Op al die vragen zou ik antwoordden: juist die verwrongen praktijk bewijst, hoe noodig het is, en meteen: hoe nuttig bet is, dat or gepraat wordt, officieel, met overlegging-van-stukken, en vooropstelling van Gods eisch.

Reeds het officieel overwegen van pro-en contraargumenten maakt heel dat beroep op directe slaapkamer-openbaringen illusoir; is dat geen weldaad tegenover een schare, die zooveel jaar geleden nog meende, Gode een dienst te doen, door naar zulke ongereformeerde voorstellingen omtrent de wijze-van-Gods-spreken-tot-ons gretig te luisteren, en er een pantser van t© maken, waarachter de spreker bescherming zoeken mocht bij de gratie Gods? Wel, zoodra de persoon in kwestie mee gaat onderhandelen, heeft, ongeacht het (voorloopige) resultaat, dat er tóch zéker eenmaal komt, reeds het enkele feit-van-spreken een streep gehaald door wat de kern was in de apologie van zijn toenmalige separatie-betoogen. Of het ook „nuttig" is, gehoorzaam te zijn, „ziende in het gebod, blind in de uitkomst".

En wat die wegloopers betreft: ja zeker, juist als men den nood, of de zonde, of die beide, van zulke lieden aanziet, juist dan wordt men temeer herinnerd aan de ellenden van de kerkelijke schisma's. Ze loopen van den eenen winkel naar den anderen; mcenen, dat hel hun goed is, zoov^^l heden onder de vleugelen van déze ambassadeurs van Christus, en morgen onder die van volmaakt andere overigens even „legale" functionarissen-van-dien-titet. Geen wonder: ze zijn gewend, ook twee borden te zien in hun stad of dorp, twee, zoo niet meer: Wettige Ambassade van Zijne Majesteit Koning Jezus' Christus (men weet, dat ik hier niet frivool doe, maar eenvoudig op een term van het bevestigingsformulier voortborduur). Ze weten ook, dat den éénen beer bepaalde hoofden-van-dienst in die twee (of meer) Ambassades met verfpot en kwast naar buiten gekom'en zijn, om vóór het woordje: „Wettige" het andere woordje: „Eenig" te schit deren: Eenig-Wettige Ambassade. Dat later andere lioofden-van-dienst uit diezeEde Ambassade om het hoekje van de deur kwamen, om het woordje „eenig" te laten verdwenen, en er voor in de plaats te stellen: , , m6est zuivere": Meest-Zuivere Ambassade (want ook hier werd eenzijdig gelet op de credenda, minder op de agenda, hoewel het een ambassade, dus een wettelijk© vertegenwoordiging van een door het geloof erkend Gezag betrof). Ze weten oofc, dat nóg Tater andere hoofden-van-dienst met nóg een' andere bedoeling beide toegevoegde woorden hebben weggedaan van het uithangbord, en eervoudig lieten staan: Ambassade, maar dan Wettige Ambassade. Want er waren veel' wettige Ambassades, veel „ware kerken", waarin het met de credenda in orde was. De agenda? Nu ja.

En zie, als nu de arme schaapjes, die zóó dagelijks tusschen al die Wettige Ambassades heen-enweer-marcheeren, dan tenslotte denken: er zijn tóch zoo véél ware kerken, komt, laat ons gaan, daar waar het ons het makkelijkst „ligt", en waar wij met onze protesten nog zoo wat een goed figuur kunnen maken, wijl toch feitelijk de ééne Ambassade van Zijne Majesteit de andere graag wat in de wielen rijdt, al zijn ze dan beide Zijner-Hoogste-Majesteits-Ambassades, — wie zou dan niet weenen, als hij zag, hoe ver men van huis gedwaald is? En wie ziet dan niet in, dat het reeds voor die schaapjes en voor hun konkreten nood een ontzaglijke weldaad is, wanneer men eens officieel wordt aangesproken, met de vraag: wij meenen, dat Zijne Majesteit verlangt, dat wij de eenheid van Zijn Rijk, wijl het Zijn Rijk is, niet langer zullen verscheuren, doch zullen demonstreeren: wat dunkt, U ? welke argumenten bebt gij vóór uw positie tegenover de onze, welk© hebben wij voor de onze tegenover de uwe? Is het geen groote zegen, als met één slag weer eens door bet waandenkbeeld heengeslagen wordt, alsof ©en kerk een winkel-van-genade is, waar men naai beiieven beenloopen kan als 't ergens niet meer bevalt? Juist om dergelijke misstanden te verhinderen, dient men bijeen te brengen, wat bijeen hoort. En die wegloopers-van-heden, en die opnemers-van-heden, hoe moet het met hen morgen, als er vereenigd wordt (zeg maar: over-, overmorgen!) Wel, hun hart zal openbaar worden. En dat rekent de bijbel onder de groote zegeningen. Een zekere Simeon heeft dat groote voordeel al dadelijk genoemd, toen hij het Kindeke, dat thans „Zijne Majesteit" is, in de armen nam, en zegende.

Jammer, dat onze Gezangenbundel, ik bedoel, die van ons allen, ook dus van de Chr. Geref. kerk etc, dat gedeelte van den Lofzang van Zacharias nu nèt niet berijmd heeft. Anders konden wij' een gezangvers aanheffen, tot lof van dien zegen, die groote genade, dat door het werk van die Groote Majesteit „de gedachten uit veler hart zouden worden geopenbaard".

Maar al kunnen wij er geen vers van maken voor een meditatie, het is toch proza, dat wij ge^ openbaard noemen. En daarnaar worden wij, naar onze belijdenis, geoordeeld.

Zoodat ik maar, om met Abraham Blankaart te spreken, zeggen wil, dat, indien wij vereenigen, die lieden, die dan weer in de Vereenigden Heilsanstalt oude gezichten zouden zien, de lieden, die heden weggeloopen zijn in baloorigheid, zouden gedwongen worden, hrm hart bloot te leggen. Hun zou dan weer eens d© waarheid verkondigd zijn, dat de kerk heelemaal geen Heilsanstalt, geen genadewinkel is. Het zou blijken, of zij voor die waarheid wilde beven, au ze weer gepredikt was. Het zou blijken, of hun heengaan, dat zéker van misverstanden uitging, nog aan méér gebreken, dan alleen aan misverstand te wijten viel.

Kortom: wat Simeon als Gods zegen op één lijn plaatst met de „verlichting der heidenen", dat zou weer hier vlak bij die zooigenaamde Legale Ambassades en hun dag-passanten gezien worden: de gedachten uit veler harten zouden geopenbaard worden. Men zon weer moeten kiezen. Er zou weer separatie komen, o ja, natuurlijk. Maar dan eindelijk eens eentje, die niet voor ónze verantwoordelijkheid, doch voor die van den God der waarheid lag.

Onze opmerkingen over de generale synode willen we hiermee besluiten. Niet, alsof er niet meer te zeggen viel'. Maar het voornaamste zeiden we. De synode van Middelburg lijkt mij zeer gelukkig geweest te zijn; en haar leidinjg voortreffelijk.

K. S.

Genegeerde onderscheidingen

Tot mijn spijt moet ik nu noig dit veirvallg-, tevens slot-artikel even laten overstaan. Het hindert overigens niet, omdat het toch vrijwel' op zichzelf zal staan.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's